In Syrië is het einde van de crisis nog lang niet in zicht. Hoewel het regime in toenemende mate internationaal geïsoleerd geraakt en de EU, de VS en de Arabische Liga elk een batterij sancties tegen het land hebben afgekondigd, lijkt het vooralsnog stevig in het zadel zitten. De oppositie is zwak en verdeeld.
President Bashir Assad is niet erg onder de indruk van de verhoogde internationale druk. De Syrische autoriteiten deden het jongste initiatief van de Arabische Liga om een einde te maken aan de politieke crisis af als een nieuwe poging van aanhoudende ‘samenzwering’ tegen hun land en noemen het ‘flagrante inmenging’ in interne aangelegenheden. Het plan van de Liga vraagt een dialoog tussen regime en oppositie, de creatie van een regering van nationale eenheid, de verkiezing van een grondwetgevende vergadering, een nieuwe grondwet, een referendum en tenslotte vrije verkiezingen. Op zich gaat het om normale legitieme zaken waar weinig valt tegen in te brengen. Het staat buiten kijf dat het regime in Damascus zeer autoritair is en een barslechte reputatie heeft op vlak van mensenrechten. Duizenden opposanten zitten achter de tralies en ondergaan in een aantal gevallen zwarte folteringen. Maar weinig landen binnen de Arabische Liga beschikken over de nodige autoriteit met hun pleidooien en initiatieven voor de democratisering van Syrië. Het getuigt dan ook van de nodige dosis hypocrisie dat juist de zeer ondemocratische golfstaten hun waarnemers uit het land terugtrokken.
Het aanhoudende protest noopte de Syrische leider om een ‘alles omvattend hervormingsproces’ te lanceren, met onder meer het opstellen van een nieuwe grondwet en vrije verkiezingen in de komende maanden. Zijn verklaring is wellicht in eerste instantie bedoeld om een deel van de bevolking aan zich te binden en de oppositie te verdelen, want in het verleden werden enkele schuchtere initiatieven tot democratisering na ze eerst te hebben getolereerd, weer de kop ingedrukt. Bovendien vindt de oppositie dat de huidige president en zijn entourage hoe dan ook moeten opstappen. President Assad doet elk protest dan weer af als ’terrorisme’ en beweert dat politie en leger alleen maar geweld gebruiken als antwoord op gewapend geweld. En dus is er sprake van een patstelling die wel eens maanden kan aanhouden.
Om verschillende redenen zit het regime nog behoorlijk stevig in het zadel. Ten eerste kan het rekenen op de steun van een belangrijk deel van de bevolking. De machtsbasis wordt grotendeels gevormd op sectaire basis. Volgens sommige analisten bestaat het officierenkorps van het Syrische leger voor 80 procent uit Alawieten, met grote loyauteit en wil om te vechten. Elke familie binnen de Alawatische gemeenschap, waartoe ook de president behoort, heeft minstens een lid in het veiligheidsapparaat en is bovendien goed vertegenwoordigd in de verschillende echelons van het civiele bestuur. Samen met andere minderheidsgroepen, zoals Christenen en Druzen, vrezen ze de gevolgen van een soennitische machtsovername, lees de komst van een islamistisch georiënteerd staatsapparaat. Samen vormen ze goed een derde van de bevolking. Daar komen nog andere bevolkingsgroepen bij, namelijk zij die menen meer te verliezen te hebben dan te winnen bij een machtswissel zoals de soennitische economische elite en middenklasse. Dit maakt dat de bevolking zich behoorlijk verdeeld opstelt in deze crisis.
Een tweede reden is de verdeeldheid binnen de oppositie. Het belangrijkste oppositieplatform is de Syrische Nationale Raad, waarvan heel wat leden zich in de buitenlandse diaspora bevinden. Daarbinnen zitten zowel de islamisten (moslimbroeders) als de seculiere activisten van de lokale coördinatiecomités die de belangrijkste organisator zijn van de demonstraties in de diverse steden. Hun politieke visie op de toekomst van Syrië is behoorlijk verschillend. Een andere breuklijn wordt gevormd door voor- en tegenstanders van een militaire machtsovername. Officieel verwerpt de Syrische Nationale Raad een militaire interventie. In een overeenkomst met het Nationale Coördinatiecomité voor Democratische Verandering, het andere oppositieplatform van 13 voornamelijk linksere groeperingen en onafhankelijken staat “de verwerping van elke buitenlandse militaire interventie die de soevereiniteit en onafhankelijkheid van het land aantast” en “De Arabische interventie wordt niet gezien als een buitenlandse interventie.”(1) Achter deze dubbelzinnige formulering gaat diepe verdeeldheid over deze kwestie schuil, zowel binnen de Syrische Nationale Raad als tussen beide oppositiefora. Samir Nashar, een leider binnen de Syrische Nationale Raad, verklaarde kort na de totstandkoming van de overeenkomst dat een meerderheid van de leden van de Syrische Nationale Raad achter een militaire interventie staat.(2) Een politieke visietekst van de Lokale Coördinatiecomités, lid van de Syrische Nationale Raad, verwerpt daarentegen in duidelijke termen elke militarisering van de crisis. Abdel Azim, de leider van het Nationale Coördinatiecomité voor Democratische Verandering, stelde evenzeer dat een “Gemeenschappelijke politieke visie nodig is om een totale verandering te verzekeren in Syrië om te komen tot een vreedzame revolutie die de gevaren van een buitenlandse militaire interventie vermijdt”. (3) De dubbelzinnigheid werd compleet na de ontmoeting van Burhan Ghalioun, de leider van de Syrische Nationale Raad, met het Vrije Syrische Leger, volgens diverse analisten meer een verzamelnaam voor diverse militaire milities dan een homogeen leger. Hoewel Ghalioun stelt dat de militaire acties van het Vrije Syrische Leger tot doel moeten hebben om de burgerbevolking te beschermen tegen het repressie-apparaat, is in de laatste weken gebleken dat er ook offensieve operaties en aanslagen worden uitgevoerd. Een bron van de Syrische Nationale Raad stelt dat de ontmoeting moet gezien worden als een poging om politiek controle te krijgen op het Vrije Syrische Leger. Het succes daarvan is verre van zeker.
De politieke zwakte van de oppositie is ook terug te vinden op militair vlak. Het Vrije Syrische Leger, dat in Turkije is opgericht onder het leiderschap van Ryadh Al-Asaad, is geen partij voor het goed bewapende Syrische leger. Door haar omvang, lichte bewapening en beperkingen op vlak van commando en controle, vormt dit oppositieleger (nog) geen echt gevaar voor het regime. Uit schrik voor een herhaling van het Libische scenario is de bevolking bovendien in het algemeen niet te vinden voor een militaire omverwerping van het Ba’athregime.
Tot slot is er – alle complottheorieën ten spijt – vooralsnog weinig animo voor een nieuw militair avontuur vanwege westerse machten. Een militaire interventie heeft meer nadelen dan voordelen. In een dergelijk scenario is de kans immers groot dat de westerse politieke controle op de gebeurtenissen in Syrië ontsnapt. In westerse kringen beseft men dat de bevolking nu al weinig sympathie toont voor de collaboratie tussen de oppositie en westerse militaire machten. Machtige westerse bondgenoten van Israël willen ten alle prijze vermijden dat Syrië een instabiel land en dus bedreiging vormt voor de zionistische staat die tenslotte de Syrische Golanhoogte bezet. Binnen de bevolking heerst er quasi een consensus dat deze Golanhoogte terug onder Syrische controle moet komen. Ook het feit dat er binnen de VN-Veiligheidsraad, met name Rusland, stevig verzet bestaat tegen elke militaire interventie, maakt dat president Assad niet meteen een buitenlandse omverwerping van zijn regime moet vrezen.
Professor Joshua Landis besluit op zijn Syrië-blog dat zolang het Syrische leiderschap eensgezind blijft, de oppositie verdeeld en buitenlandse machten zich niet al te sterk willen engageren, dit de overlevingskansen voor het regime verhoogt.(4)
(Uitpers nr. 139, 13de jg., februari 2012)