Met Al Gore’s succesfilm An Inconvenient Truth is het klimaat prominent op de politieke agenda geplaatst. Eindelijk! Met de verkiezingen in aantocht wordt iedereen verplicht om ten minste lippendienst te bewijzen aan het thema. Soms is er zelfs sprake van een heus klimaatopbod. Laten we evenwel hopen dat de ‘klimaathype’ 10 juni zal overleven. Met het klimaatvraagstuk valt immers niet te lachen. Een kordate aanpak dringt zich op: het is een kwestie van overleven.
Klimaatwetenschappers luiden al ettelijke jaren de alarmbel. Met de bekendmaking van Deel II van het Vierde VN-Evaluatierapport (AR4) werd bevestigd dat de globale opwarming een gewichtig probleem vormt voor mens en milieu. Uit Deel I was al gebleken dat de (gevaarlijke) grens van 2°C opwarming ten opzichte van de pre-industriële temperatuur “bijna zeker” nog deze eeuw overschreden zal worden.(1) Het tweede deel van het rapport beschrijft de impact van de klimaatwijzigingen op mens en milieu. In afwezigheid van krachtdadige actie betreft het een somber toekomstbeeld. Wij staan voor een historisch kruispunt. Nochtans blijft de politiek-maatschappelijke traagheid én onwil immens.
In dit stuk werp ik een blik op de rol van klimaatsceptici in deze impasse. Het is bekend dat klimaatsceptici gedurende de laatste decennia een bitsige loopgravenoorlog hebben gevoerd, een gevecht waarbij zij gaandeweg terrein hebben moeten prijsgeven. Eerst opperde men dat het helemaal niet opwarmt. Toen dat onmiskenbaar weerlegd kon worden, spitste men de aandacht toe op de oorzaken van de opwarming. Vervolgens, toen duidelijk werd dat de (industriële) mens de hoofdverantwoordelijke is, begon men vooral te discussiëren over de economische kant van de kwestie. Heeft het wel zin om actie te ondernemen?
Van ‘klimaatnegationisten’ tot ‘economische klimaatsceptici’
De nieuwe rapporten van het VN-klimaatpanel verzetten de bakens in dit debat. Het eerste deel van het AR4-rapport beslechtte de discussie omtrent de verantwoordelijkheidsvraag. De eerste generatie klimaatsceptici, die nog steeds aanvoeren dat de huidige opwarming vooral natuurlijke oorzaken zou hebben, heeft anno 2007 geen wetenschappelijke poot meer om op te staan. Wat men ook moge beweren in bepaalde populaire magazines, dit debat is voorbij, althans in de wetenschappelijke vakliteratuur. Getuige daarvan de stormvloed aan artikels in referentiebladen als Science en Nature. Het is dan ook bijzonder jammer om, als sociaal-geëngageerd wetenschapper, te moeten vaststellen hoe hardnekkig dit type van denken blijkt te zijn. Dit gaat zelfs zo ver dat niet alleen extreem-rechtse partijen maar ook een Kabinetchef van de liberale familie het – weliswaar niet helemaal overtuigd – opneemt voor deze argumentatie.(2) Het is een beetje zoals bij het debat tussen klassieke biologen en creationisten over Darwin’s evolutietheorie. Gaan we in de toekomst voor elk debat waar een bioloog aan deelneemt ook per definitie een creationist uitnodigen?
De tweede generatie klimaatsceptici staat een stap verder. Zij beseffen terdege dat de aarde opwarmt en dat de mens grotendeels verantwoordelijk is. Hun belangrijkste argument is dat het nemen van drastische klimaatmaatregelen economisch gezien weinig zinvol is. De positieve gevolgen van een krachtig reductiebeleid (mitigatie) worden immers pas zichtbaar in een verre toekomst. Monetair verdisconteerd naar een geldwaarde vandaag, zou het sop de kool niet waard zijn. Hun conclusie luidt dat het veel zinniger is om de gevolgen af te wachten en vooral geld te spenderen aan aanpassingsmaatregelen (adaptatie). Indien men echter gebruik zou maken van lagere discontovoeten, dan komt men tot totaal andere conclusies. Bijvoorbeeld: Nicholas Stern gebruikte in zijn (inmiddels bekende) studie een zeer lage discontovoet (0,1%). Op die manier kwam hij tot de conclusie dat ‘niets doen’ een economische recessie zou teweegbrengen: namelijk een jaarlijks verlies van 5-20% van het Bruto Mondiaal Product. Dit toont meteen aan hoe gevoelig economische berekeningen zijn voor de precieze aannames die men maakt. Bovendien wordt in dit type van analyses geen rekening gehouden met de volgende ethische beschouwing: de landen die gedurende de laatste 200 jaar voor de grootste uitstoot hebben gezorgd zijn niet de landen waar vandaag en morgen de slachtoffers vallen (bv. Aziatische megadelta’s, zwart Afrika). Dat is één van de kernboodschappen van Deel II van het jongste IPCC rapport. Klimaatsceptici van de tweede generatie gaan volledig voorbij aan dit onrecht. Die kwetsbare regio’s beschikken niet over de middelen om zich aan te passen aan de toekomstige droogte (Afrika) of de stijging van de zeespiegel (megadelta’s). Een succesvol aanpassingsbeleid – hetgeen ook noodzakelijk is om de Millenniumdoelstellingen te halen – vereist financiële hulp van de rijke landen.
Aanpassing en mitigatie
Aanpassing is ook nodig in de rijke landen. Als gevolg van de traagheid in het klimaatsysteem zullen we immers sowieso te maken krijgen met een opwarming die grote effecten zal teweegbrengen. De komende tien tot veertig jaar zal het daarom van vitaal belang zijn aanpassingen door te voeren, want het zal decennia duren vooraleer de maatregelen voor broeikasgasreducties vruchten afwerpen. Nochtans is adaptatie schromelijk onvoldoende. Adaptatie zonder mitigatie (vermijden dat de opwarming te snel en te sterk verloopt) is contraproductief, de tweede kernboodschap van Deel II van AR4. De milieuschade en economische kosten zullen dermate hoog oplopen dat drastische maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen vanaf nu te verminderen zich wel degelijk aandienen. Zonder daling van de uitstoot gaan we immers naar temperatuurstijgingen boven de 3°C. In dat geval zullen meer dan 3,5 miljard mensen, hoofdzakelijk in het Zuiden, geconfronteerd worden met extreme waterschaarste. We begeven ons dan op gevaarlijke Terra Incognita. De geopolitieke gevolgen zijn dan niet te overzien. Dit is een scenario dat absoluut moet worden vermeden.
Waar we vandaag behoefte aan hebben, is zowel mitigatie als adaptatie. En/en in plaats van of/of. Zoals het Belgische IPCC-lid Jean-Pascal Van Ypersele heeft aangegeven, moeten we komen tot reductiedoelstellingen die het mogelijk maken de CO2-concentratie te stabiliseren op 400 ppm (terwijl we nu aan ~380 ppm zitten). Een tijdelijke overschrijding van die limiet mag worden getolereerd, maar dan moet die concentratie snel naar beneden. Op mondiaal vlak moet daarom dringend werk worden gemaakt van een verregaand post-Kyotoakkoord, waarin men voor de periode na 2012 op een ‘rechtvaardige’ wijze alle landen ter wereld betrekt. Rijke landen zullen het voortouw moeten nemen. Pas als wij onze uitstoot drastisch doen dalen (30% tegen 2020, 80 à 90% tegen 2050), kunnen we van landen als China, Brazilië en India verwachten dat zij overschakelen naar een lagekoolstofeconomie. Hoe sneller deze duurzaamheidtransitie wordt ingezet, hoe groter de kans dat het doemscenario wordt vermeden. Op Europees, federaal en Vlaams niveau kunnen én moeten wij mee het initiatief nemen. Een aanzienlijk deel van de vereiste reductie kan worden gerealiseerd via een technologische revolutie. Het vergt een nieuwe visie op duurzaam produceren met massale investeringen in hernieuwbare energie en schone technologieën. Toch is er meer nodig. In een ecologische economie is er ook behoefte aan een nieuwe (sufficiëntie)visie op consumptie: anders, beter en soms ook minder consumeren. Door een combinatie van sociale, juridische en economische instrumenten is het perfect mogelijk de vereiste daling van de broeikasgasuitstoot te realiseren, zonder verlies aan levenskwaliteit.(3) Het gaat over oplossingen die ervoor zorgen dat we onze olieafhankelijkheid verminderen en iedereen het recht garanderen op een schoon leefmilieu. Oplossingen die bovendien nieuwe werkgelegenheid creëren en de onrechtvaardigheid tegengaan. Dit is een positief én een sociaal verhaal.
De Trojanen achterna?
De speeltijd is dus voorbij: de tijd is gekomen om een moedig en vooruitziend beleid te voeren, vooraleer het definitief te laat is. En daarmee kom ik tot de titel van dit artikel, die ons terugvoert naar de Griekse mythologie. Toen de waarzegster Cassandra de Trojanen waarschuwde voor de nakende inval van de Grieken, gaven zij, hoogmoedig als ze waren, geen gevolg aan dit schijnbare onheilsbericht. De gevolgen zijn bekend. De parallel met de huidige situatie is treffend. Gaan wij, anno 2007, nu eindelijk de niet mis te verstane waarschuwingen van de klimaatwetenschappers omzetten in daden? Of gaan we dezelfde weg op als de Trojanen? Alleen een ezel stoot zich twee keer aan dezelfde steen.
(Uitpers, nr 86, 8ste jg., mei 2007)
Peter Tom Jones (1973) is Burgerlijk Ingenieur Milieukunde, Doctor in de Materiaalkunde en werkzaam als post-doctoraal onderzoeker aan de KULeuven. Hij is co-auteur van Terra Incognita (GINKGO peer review reeks, Academia Press, Gent, 2006) en Het klimaatboek: Pleidooi voor een ecologische omslag (samen met Els Keytsman, EPO, 2007). Zie ook www.petertomjones.be.
Noten:
(1) Zie ook Jones, P.T., ‘Hoe is het gesteld met onze planeet? Het nieuwe VN-klimaatrapport’, Uitpers, maart 2007.
(2) Klimaatdebat in Gent, 29/3.
(3) Keytsman, E., Jones, P.T., Het Klimaatboek: pleidooi voor een ecologische omslag, EPO, Berchem, 2007.