Van 13 tot 18 december vindt in Hong Kong de zesde Ministerconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) plaats. Het is de zoveelste etappe in een lang verhaal over de liberalisering van de wereldeconomie dat ondertussen al aansleept van ergens in de tweede helft van de jaren 1990. De Europese Unie (EU) wilde toen per se dat de WTO-leden een nieuwe grote onderhandelingsronde zouden starten voor de vrijmaking van de handel in diensten, industriële producten en landbouw; voor de liberalisering van de investeringen en de overheidsaanbestedingen; voor het opstellen van concurrentieregels, enz.
Een eerste poging voor de lancering van zo een ronde mislukte in Seattle in 1999. Een tweede poging in Qatarese hoofdstad Doha in 2001 lukte wel en sindsdien spreekt men in de WTO van de “Doha Ronde”. Sommigen noemen die zelfs de “Doha Ontwikkelingsronde”. De meeste ontwikkelingslanden waren namelijk niet geïnteresseerd in nieuwe onderhandelingen en de rijke landen hebben in Doha moeten beloven dat ze in deze ronde bijzondere aandacht zouden besteden aan de belangen van de ontwikkelingslanden. Om te laten zien hoe ernstig ze dit engagement namen begonnen ze zelfs van een “ontwikkelingsronde” te spreken.
Van in het begin zeiden we al dat dit maar “spin” was, mooie woorden om de echte bedoelingen te verdoezelen. Ondertussen is het van kwaad naar erger gegaan, en is het hoe langer hoe duidelijker dat het in deze ronde, zoals altijd, gewoon draait om het naakte eigenbelang van de rijke landen, of liever van de industriële belangen in die landen.
Eén van de voorwaarden van de ontwikkelingslanden om mee te doen aan de ronde was dat er eerst zou gepraat worden over het bijschaven van de bestaande WTO-akkoorden (die in 1994 waren afgesloten) zodat ze beter uitvoerbaar zouden worden én zodat de bijzondere maatregelen voor ontwikkelingslanden die men er toen had ingezet, echt iets zouden betekenen. In 1994 had men namelijk ook al eens hele reeks beloftes gedaan om de ontwikkelingslanden mee te krijgen. Maar de meeste van die beloftes die, in de verdragteksten werden opgenomen, waren zo vaag dat er nadien niets mee gebeurd is. In 2001 beloofden de rijke landen dus nog maar eens dat ze dat zouden corrigeren.
Ondertussen is van het bijschaven van ongeveer 180 artikels uit de bestaande WTO-verdragen ondanks het aandringen van ontwikkelingslanden na vier jaar onderhandelen nog altijd niets in huis gekomen. Een poging einde juli om nog voor het zomerreces op zijn minst een oplossing te vinden voor amper vijf van deze artikels liep nog maar eens op niets uit.
Een andere voorwaarde van de ontwikkelingslanden in 2001 was dat de WTO uitdrukkelijk het recht zou bevestigen dat landen dwanglicenties kunnen opleggen aan farmaceutische bedrijven en dat ze generische geneesmiddelen voor HIV/Aids, malaria, tbc, enz. zouden kunnen aanmaken of invoeren. De WTO nam inderdaad zo een verklaring aan, maar de uitwerking van de regels voor de handel in generische geneesmiddelen liet nog twee jaar op zich wachten tot augustus 2003. Toen werd een zeer ingewikkelde en belastende regeling aanvaard. Nu, alweer twee jaar verder, is van een definitieve en eenvoudige regeling nog altijd niets in huis gekomen. Ondertussen is de levensverwachting in de HIV/aids pandemische landen verder gedaald tot ergens rond de 40 jaar, wat niet alleen een menselijk drama is maar ook diepe economische kraters slaat.
Ondertussen wil, nee eist, de EU -samen met de andere rijkste landen ter wereld- dat ontwikkelingslanden hun invoertaksten op industriële producten drastisch naar beneden halen (in het zogenaamde NAMA-hoofdstuk van de onderhandelingen), want, zo zegt de Europese Commissie, Europa wil een échte uitbreiding van haar markttoegang tot de ontwikkelingslanden. De minst ontwikkelde en de zwakste ontwikkelingslanden wil de EU daarbij nog wel ontzien, maar de “grotere ontwikkelingslanden” (waaronder nochtans niet alleen (het overigens straatarme) India, China en Brazilië, maar ook Sri Lanka, Papua Nieuw Guinea, Fiji, Kenya, Ghana, Jamaica, enz) moeten sterk in hun tarieven snoeien volgens een éénvormige mathematische formule.
Nu kan liberalisering van de markt en vermindering van invoertarieven inderdaad bijdragen tot ontwikkeling, maar niet als het in het blinde weg gebeurt. Cijfers van VN-instellingen hebben tot in den treure aangetoond dat een “grove borstel”-operatie leidt tot sterke verstoringen van de handelsbalans, sterke inkrimping van het overheidsinkomen, afname van de industriële capaciteit, toename van de werkloosheid en een sterke stijging van de armoede. De meest succesvolle liberalisering is er één die geleidelijk en doordacht gebeurt en ingebed is in een ruimere ontwikkelingsstrategie en een geheel van begeleidende maatregelen. In een échte ontwikkelingsronde zouden ontwikkelingslanden dus de ruimte moeten krijgen om zelf te kiezen hoe ver en hoe snel ze willen gaan en welke bijdrage ze leveren aan de liberalisering van de wereldeconomie. Maar dat vindt de EU te weinig “ambitieus”, lees: “dat levert de Europese industrie te weinig op”.
In het onderdeel “handel in diensten” is het al niet beter. Het dienstenakkoord (GATS) van de WTO zegt uitdrukkelijk dat landen zelf mogen bepalen welke diensten ze aanbieden voor liberalisering en hoeveel. Het is onder deze voorwaarde dat de ontwikkelingslanden in 1994 het GATS-akkoord hebben aanvaard. Alle relevante landen hebben ondertussen ook zo een aanbod geformuleerd. Maar de Europese dienstenindustrie is zéér ontevreden en zo ook dus de Europese lidstaten en de Commissie. De EU vindt dat de WTO-leden namelijk te wéinig hebben aangeboden! Het ESF, de Europese vereniging van de dienstenbedrijven (banken, verzekeringen, watermaatschappijen, consultanties, telecommunicatiebedrijven, privé-postbedrijven, enz) klopt in Brussel voortdurend op tafel en eist dat de Europese Commissie er in Genève de zweep oplegt. De Europese Commissie spant zich dus nu al maanden in om de flexibiliteit van het GATS-akkoord ongedaan te maken. Samen met een reeks andere rijke landen probeert ze “benchmarks of “streefdoelen” door te drukken die iedereen zou moeten volgen, zodat er niet meer kan gekozen worden hoeveel diensten landen kunnen liberaliseren en hoe, maar enkel nog welke diensten. De beleidsruimte en de keuze van de ontwikkelingslanden zal dus opnieuw moeten wijken voor de hebzucht van het rijke Noorden.
In het landbouwluik van de onderhandelingen daarentegen is de EU veel minder “ambitieus”. In GATS en NAMA eist ze vergaande marktopening voor de eigen bedrijven. In de landbouw wil ze liever niet te veel liberaliseren of marktopening verlenen. De afschaffing van de subsidies voor de export zal er wel komen, maar die zijn op dit ogenblik niet zo belangrijk meer. De EU heeft trouwens nog niet gezegd tegen wannéér ze zullen afgeschaft worden. De subsidies aan de boeren en de landbouwproductie echter zullen niet verminderen. Dat moet ook niet per se: niet de hoeveelheid subsidies is belangrijk, wel hoe ze worden toegepast. Als subsidies er toe leiden dat de EU landbouwproducten kan uitvoeren onder de kostprijs (=dumping), dan schaadt dit de belangen van boeren in andere landen, vooral van kleine boeren in ontwikkelingslanden. Maar het aanpakken van deze dumping staat helaas NIET op de agenda van deze “ontwikkelings”-ronde. Het resultaat is dat de landbouwmarkten geleidelijk meer open gaan, terwijl de aanpassing van de subsidies zodat ze niet tot dumping leiden, niet dezelfde trend houdt, zodat boeren in het Zuiden (waar men zich geen subsidies kan permitteren) uiteindelijk toch weer de meeste klappen krijgen.
En tot slot misschien nog het meest cynische. Zoals gezegd wil de EU sommige landen wel ontzien. Welnu, met die landen (de zogenaamde ACP landen, landen uit Afrika, de Cariben en de Stille Oceaan) voert de EU afzonderlijke onderhandelingen buiten de WTO. Deze onderhandelingen moeten leiden tot de ondertekening van zogenaamde Economische PartnerschapsAkkoorden of EPAs. Van deze akkoorden zegt de EU dat het “instrumenten moeten worden voor ontwikkeling”. Welnu, in deze onderhandelingen verwacht de EU dat de ACP–landen hun tarieven op het grootste gedeelte van hun handel niet zozeer zouden verminderen, maar gewoon hélémaal afschaffen!
De hypocrisie, het cynische en het egoïsme van het Europese handelsbeleid kent blijkbaar geen grenzen.
Wat er in Hong Kong gaat gebeuren is nog niet duidelijk. Hopelijk houden de ontwikkelingslanden ook dit keer het been stijf zoals in Cancun in 2003 waar de vijfde WTO ministerconferentie mislukte. Liever dat, dan dat het Zuiden scherpe dienstenliberaliseringen en tariefverminderingen moet slikken om het Noorden weer eens wat rijker te maken.
(Uitpers, nr. 70, 7de jg., december 2005)
Marc Maes
is medewerker Europees handelsbeleid van 11.11.11Dit artikel verscheen eerder in Vrede, Tijdschrift voor Internationale Politiek (nr. 376). Zie http://www.vrede.be