Het zag er begin dit jaar goed uit voor de sjiitische Irakese eerste minister Nouri al-Maliki. Successen tegen sjiitische milities in Basra en de wijk Sadr City in Bagdad, waardoor het geweld afnam, maatregelen tegen het Koerdisch expansionisme en een akkoord met de Amerikanen voor hun vertrek tegen eind 2011, zorgden ervoor dat hij tot de winnaars behoorde van de provinciale verkiezingen van 31 januari. (1)
Maar sedertdien gaat het bergaf. Meer zelfs hij wordt er openlijk van verdacht, met de hulp van de Amerikanen, de nieuwe dictator, de nieuwe Saddam Hoessein, van Irak te willen worden. En zijn daden lijken er ook op te wijzen dat hij die ambitie heeft. Democratie? Dit is een begrip dat tot de rituele taal van het Westen behoort, maar nergens in praktijk wordt omgezet.
Zijn reputatie van Irakese niet-religieuze en niet-sektarische nationalist, bezorgd om de eenheid van het land, die hij zelf cultiveerde, is fel getaand. Hoe het er in het onderwijs aan toe gaat, waar sjiieten systematisch worden bevoordeeld, is elders in dit nummer van Uitpers te lezen. (2). Op andere gebieden is het geen haar beter.
Zo waren de Amerikanen er in 2006 mee begonnen de Arabisch-soennitische minderheid, ongeveer 20% van de bevolking, die het tot de Amerikaanse invasie van 2003 voor het zeggen had gehad, en sedert de inval de kern was van het hevige verzet, te paaien. Ze werden, tegen goede betaling, ingelijfd in milities, die als voornaamste taak hadden de Al-Qaeda-leden uit andere islamitische landen te bestrijden. Dat lukte omdat er inmiddels heel wat conflicten waren gegroeid. Al-Qaeda toonde immers minder en minder respect voor de Iraakse soennieten en wierp zich op als concurrent voor smokkelroutes en inner van “beschermgeld”.
Toen het geweld in grote mate verminderde, vonden de Amerikanen dat ze de soennitische Arabieren niet meer nodig hadden. Ze beslisten dus dat de lonen van de zowat 100.000 militieleden vanaf 1 november 2008 ten laste zouden vallen van de Irakese staat. De regering zou 20.000 van hen in het leger en in de politie opnemen. De overige 80.000 zouden andere staatsjobs krijgen.
Maar als goede sjiiet weigerde Maliki die afspraak na te leven. Het gevolg liet zich onmiddellijk merken: de soennieten gingen met de hen door de Amerikanen geleverde wapens opnieuw in het verzet. Sedert april neemt het aantal aanslagen weer toe. Trieste hoogtepunten werden bereikt in juni – 73 doden door een vrachtwagen met explosieven in Taza en 72 door een bom op een markt in Bagdad – en in augustus – 95 doden en 500 gewonden bij aanslagen op de nochtans sterk bewaakte ministeries van Buitenlandse Zaken en van Financiën. Die laatste aanslagen bewezen dat de Iraakse diensten niet in staat waren de veiligheid toch enigszins te verzekeren na het vertrek van de Amerikaanse troepen uit de steden op 30 juni. In Bagdad werd het plan om de door de Amerikanen geplaatste veiligheidsmuren weg te halen, opgeschort. Degene die al werden verwijderd, werden snel teruggeplaatst. Kortom: het is terug oorlog tussen de soennieten en de sjiitische meerderheid (zowat 55% van de bevolking).
Maar ook met zijn voormalige sjiitische bondgenoten is het volop ruzie. De sjiitische alliantie – de Verenigde Iraakse Alliantie – die in 2005 de verkiezingen won, en voor het eerst de sjiieten aan de macht bracht, bestaat niet meer. De breuk met de anderen – de Hoge Raad voor de Islam in Irak, Fadila (Deugd) en de sadristen of aanhangers van Moqtada al Sadr – kwam er eind augustus toen Maliki aanzienlijk meer zetels opeiste voor de op 16 januari volgend jaar voorziene nieuwe algemene verkiezingen. Zijn al-Dawa (de Roep [van de islam]) heeft in het huidige parlement maar iets meer dan 10% van de zetels van de Alliantie. Bovendien eiste Maliki al op voorhand het eerste ministerschap op voor een tweede ambtstermijn.
Dat weigerden de drie groepen. Maliki nam toen de beslissing alleen naar de algemene verkiezingen te gaan. Momenteel is hij op zoek naar bondgenoten bij de soennieten, de Koerden (20% van de bevolking) en bij de minderheid van de christenen. De kans is klein dat hij representatieve en gezaghebbende figuren in die groepen kan vinden. De soennieten nemen hem zijn antisoennitische houding kwalijk. De Koerden hebben hun eigen partijen, willen zich eigenlijk afscheiden van Irak en leven al sedert 2003 in onmin met de centrale regering over gebieden, zoals de stad en de provincie Kirkoek, die ze willen aanhechten bij hun autonoom gebied. De christenen – voor de grote exodus iets meer dan 10% van de bevolking – verwijten Maliki dan weer dat hij hen niet verdedigt tegen de fundamentalistische soennieten en sjiieten.
De vraag is naar welke sjiitische partij de voorkeur van het invloedrijke Iran zal uitgaan. De nauwste banden heeft Iran met de Hoge Raad voor de Islam in Irak, die in 1982, toen Irak en Iran in oorlog waren, werd gesticht in Iran onder de naam Hoge Raad voor de Islamitische Revolutie in Irak. De Raad werd door Teheran bewapend en gefinancierd. De sterk anti-westerse Moqtada al-Sadr zit ideologisch op de lijn van de regering-Ahmadinejad en verblijft sedert de botsingen tussen zijn militie en het Iraakse leger vorig jaar in de Iraanse heilige stad Qom, waar hij officieel studeert met het oog op het verkrijgen van de titel van ayatollah (oog van Allah). Met Maliki daarentegen zijn de relaties niet zo best. Iraakse regeringskringen lieten, tot grote woede van Teheran, na de aanslagen van augustus verstaan dat Iran daarbij betrokken zou kunnen zijn. Belangrijker is dat Teheran Maliki ervan verdenkt dat hij uiteindelijk zal instemmen met een langdurige aanwezigheid van Amerikaanse troepen in Irak, alhoewel hij officieel een overeenkomst heeft voor hun vertrek tegen eind 2011.
Hoe het ook zij, Maliki lijkt meer en meer de man van de Amerikanen te zijn en hij rekent duidelijk op hen om aan de macht te blijven – wat zonder hun aanwezigheid vrijwel onmogelijk is. De Amerikanen lijken in hem de opvolger van president Saddam Hoessein te zien: een dictator die de Amerikaanse belangen – denken we maar aan de olie – zal kunnen dienen.
Vroeger dachten we dat de Amerikanen na hun invasie een nieuwe soennitische dictator zouden installeren in Bagdad, omdat de soennieten als sedert 1920 de macht hadden en door hun goede organisatie de meerderheid van sjiieten en Koerden onder controle konden houden. En ook lang de westerse belangen dienden, zeker onder het hasjemitische vorstenhuis, dat in 1958 ten val werd gebracht. Maar ook onder Saddam Hoessein: de oorlog die deze van 1980 tot 1988 tegen Iran voerde, werd gevoerd met aanmoediging en militaire steun van het Westen, waarvoor ayatollah Khomeini, de man van de islamitische revolutie van 1979, de baarlijke duivel was. Pas toen Saddam Hoessein te machtig werd en een bedreiging vormde voor de feodale, maar olierijke staten op het Arabische schiereiland, werd hij een vijand.
Gezien de demografische verhoudingen en de invloed van Iran lijkt een terugkeer van de soennieten geen haalbare kaart meer. Daarom trekken de Amerikanen de kaart van Maliki. Maar toch is het nog oppassen geblazen. De soennieten staan bekend als bekwame en gedisciplineerde nationalisten, die steeds op de medewerking van een minderheid van sjiieten en Koerden konden rekenen. Een electoraal akkoord met Koerden en sjiieten die van Maliki af willen kan hen weer aan de macht brengen in Bagdad. Ook een staatsgreep is mogelijk moesten de Amerikanen toch vertrekken uit Irak.
Maliki heeft, met de verkiezingen van januari in het vooruitzicht, in elk geen goed palmares voor te leggen. Van heropbouw is nog altijd niet echt sprake. Gebrek aan elektriciteit en drinkbaar water blijft de Irakezen ergeren en soms zelfs dromen van de tijd van Saddam Hoessein. De corruptie is enorm: het oliegeld verdwijnt met tientallen miljoenen tegelijkertijd. Er heerst een algemene wetteloosheid. Arbitraire arrestaties, honderden al dan niet geheime gevangenissen, familieleden die in het ongewisse blijven over het lot van hun naastbestaanden folteringen, doodvonnissen aan de lopende band – volgens Amnesty International wachten meer dan 1.000 Irakezen op de strop – zijn schering en inslag.
De enige reactie van Maliki is, ondanks zijn nationalistisch en seculier discours, steeds meer zuiveringen in het staatsapparaat. De aldus vrijgekomen plaatsen in de ministeries, het leger, de geheime diensten enz. worden ingenomen door loyale Dawa-leden. Dat alles ontlokte het liberale, vrouwelijke Iraakse parlementslid Maysoon Salem Al-Daluji (van de multiconfessionele Iraakse Nationale Lijst van oud premier Iyad Allawi) de volgende uitspraak: “We mogen niet vergeten wat we meemaakten onder Saddam. De macht mag niet in de handen van weinigen zijn. Wat we nu zien is, nogmaals, de voorbereiding iets sinisters”. (4)
(Uitpers, nr. 113, 11de jg., oktober 2009)
(1) Zie: Uitpers, nr. 107, 10de jg., maart 2009, Paul Vanden Bavière, “Krachtdadig” optreden levert Maliki stemmen op.
(2) Zie het artikel van Dirk Adriaenssens, Massale fraude en corruptie in het Hoger Onderwijs in Irak. 50.000 Irakese studenten moeten in het buitenland studeren.
(3) Zie: Uitpers nr. 109, 10de jg., mei 2009, Paul Vanden Bavière, Soennieten gaan terug in het verzet in Irak.
(4) The Times, 10.09.09: Oliver August, Leader accused of sinister purge to become dictator;