“Waarom toch zien mensen Europa vandaag als een reden waarom ze zich machteloos en onmondig voelen, terwijl Europa er net is gekomen om hen sterker te maken en opnieuw greep te laten krijgen op hun eigen geschieden is?” Het is een vraag die EU-voorzitter Herman Van Rompuy stelde bij de uitreiking van de Karelsprijs in Aken, 2014. En het is diezelfde vraag die Ferdi De Ville probeert te beantwoorden in een erg lezenswaardig boek, op een goed moment, vóór de Europese verkiezingen.
Het antwoord is gauw gevonden: Europa is niet het onverdeelde succesverhaal waarvoor het wordt versleten, het heeft winnaars en verliezers, en de verliezers zitten iets te vaak aan steeds dezelfde kant.
En dat kan dan weer verklaard worden door de ‘constructiefout’ van de EU, met name een supranationaal monetair beleid, maar een nationaal sociaal en fiscaal beleid. In een eengemaakte muntzone kan dat enkel leiden tot divergerende economieën en onderlinge concurrentie. Precies daar zit ook het echte democratische deficit van de EU, aldus De Ville, want de gewone man heeft noch nationaal, noch Europees vat op het beleid. De EU staat in de weg van de keuzen die voor werklozen en gepensionneerden bijvoorbeeld nodig zijn.
Het is een analyse die dertig jaar geleden al werd gemaakt, op het ogenblik dat het Verdrag van Maastricht in de steigers stond en enkele doemscenario’s de ronde deden. Ze werden lachend onder de mat geveegd.
Vandaag kan Ferdi De Ville aantonen dat de doemscenario’s helemaal niet zo fout waren.
Om dat aan te tonen gaat de auteur geen probleem uit de weg. Met een overzicht van de ontstaansgeschiedenis van de Europese Economische Gemeenschap, na de tweede wereldoorlog, en een beschrijving van de uiteenlopende politieke en economische keuzen die in diverse landen werden gemaakt, legt hij ook de huidige resultaten bloot.
Hij beschrijft voor een groot aantal lidstaten van de EU vandaag waar ze staan met hun markteconomie en hun sociaal beleid.
Hij maakt duidelijk dat er wel degelijk altijd keuzen zijn, en dat die keuzen worden bepaald door bestaande krachtsverhoudingen, én dat ze de verdere toekomst beïnvloeden.
Ook de neoliberale omslag van de jaren ’80 wordt beschreven. Er wordt duidelijk gemaakt dat daarmee ook een eind kwam aan de compensatie van de verliezers, in het landbouwbeleid b.v.
En zo komt het dat zelfs de grote ‘succesverhalen’ van de EU, zoals de afschaffing van de roamingkosten voor mobiel telefoneren, slechts de helft van de Belgen gelukkig kan maken. De andere helft gaat gewoon nooit op reis. In Roemenië kan slechts 1,7 % van de bevolking van die ‘voordelen’ genieten …
Het grote voordeel van dit boek is dat het klaar en duidelijk aantoont dat de EU geenszins het resultaat is van een groot neoliberaal complot in de jaren ’50 van vorige eeuw. Wat de politici van toen wel verweten kan worden, is dat ze nooit gedacht hebben dat de Europese integratie de nationale verzorgingsstaten zou ondergraven. Maar ze konden het neoliberalisme dat in de jaren ’80 opgang maakte, dan ook niet voorspellen.
Mijn enige kritiek op dit boek is dat hier en daar wat te snel over sommige evoluties wordt heen geschreven en dat het taalgebruik wel beter kon. Een tolk of vertaler bij de EU die het officiële woordgebruik niet kent en over een ‘fiscal compact’ spreekt, wordt zo ontslagen!
Ik ben het wel volmondig met De Ville eens: wie de EU sociaal en politiek duurzaam wil maken, moet beginnen met het inzicht dat er winnaars en verliezers zijn. En dat politiek erin bestaat om keuzen te maken, want er zijn altijd alternatieven.