PVV-leider Geert Wilders komt ‘ergens in 2010’ met een vervolg op zijn anti-Koranfilm Fitna. Daarmee maakt hij wederom duidelijk dat van de PVV [Partij voor Vrijheid] geen enkele positieve bijdrage te verwachten is wat het realiseren van verzoening, ofwel de alom beoogde vrede betreft. Het proces van conflict naar vrede, toch het ultieme(!) politieke doel, draait immers om het overwinnen van verdeeldheid, door religieuze, etnische, culturele of materiële verschillen! Wat de bijdrage aan dat vredesproces betreft, hebben we van de PVV dan ook slechts wat oorverdovende ketelmuziek te verwachten. Ten bewijze daarvan zie ik Fitna-2 dan ook met vertrouwen tegemoet. In de zin dat de PVV met Fitna-2 langzaam maar zeker haar eigen graf graaft. Redelijkerwijs gesproken.
Enquête
Uit een enquête van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) blijkt dat steeds meer mensen de aanwezigheid van verschillende culturen een aanwinst voor Nederland vinden. Een uitkomst die moeilijk valt te rijmen met de groei van de PVV die volgens de wekelijkse opiniepeiling van Maurice de Hond nu (27 april) op 33 zetels staat. Een ontwikkeling die in feite in strijd is met het wezen van onze democratie, die altijd rekening houdt met minderheden. Er kan dan ook geen twijfel over bestaan dat de opkomst van de PVV niet ten goede komt aan het democratisch gehalte van onze samenleving. Vandaar dat een samenleving waarin solidariteit en saamhorigheid op de eerste plaats staan, voor de PVV geen prioriteit heeft.
In feite prijzen Wilders en de zijnen zich daarmee uit de markt, omdat volgens een rapport van het SCP uit 2004, het overgrote deel van de Nederlanders verlangt naar een solidaire en saamhorige samenleving, waarin plaats is voor alle culturen. Het mag duidelijk zijn dat voor de politieke vertaling van dat meerderheidsverlangen de PVV niet de aangewezen partij is. Geen enkele partij trouwens, omdat dat meerderheidsverlangen partijpolitieke belangen verre overstijgt. Dit impliceert dat voor de maatschappelijke vertaling van het SCP-rapport uit 2004, ons partijpolitiek bestel fundamenteel tekortschiet. In het belang van het algemeen wordt het dan ook tijd het openlijk ter discussie te stellen. Wat dat betreft ligt hier voor de media, in het bijzonder de publieke omroep, een uitgelezen taak weggelegd. De vraag is alleen welke vertegenwoordiger van ons publiek bestel de capaciteiten/kwaliteiten in huis heeft die voortrekkersrol op zich te nemen.
(Uitpers, nr. 109, 10de jg., mei 2009)