Geert Mak werpt zich in deze epiloog andermaal op als een journalistieke meter van de hartslag van de maatschappelijke tijd waarvan hij bruuske stoornissen registreert en beschrijft zonder de gevolgen ervan in beeld te krijgen, want zijn intellectuele voelsprieten zijn gericht op het verleden en de mogelijke toekomst van het ‘nu’. Veel verder dan een beschouwende, wijze voetnoot plaatsen kun je als tijdgenoot niet gaan. Zeker lezen, ook al omdat de opbrengst van deze uitgave ten goede komt aan de Nederlandse en Vlaamse boekhandel.
Groeten aan 2069
In zijn proloog van ‘Grote verwachtingen’ werpt Geert Mak zich niet op als een futuroloog maar als een wakkere en goed belezen tijdgenoot die daardoor echter quasi blind is voor de toekomstige richting die het oude continent zal inslagen. Of dat Europa van de twee eerste decennia van de 21ste eeuw dan ook aan de grote verwachtingen beantwoordt die het eens opriep, laat Geert Mak wijselijk in het midden. Daarvoor verwijst hij naar die nog niet bestaande slimme geschiedenisstudent die in 2069, na een halve eeuw, over onze tijd zal schrijven. Die heeft wél een veilige afstand en daarom schrijft hij ‘Mijn jeugdige historicus heeft, met zijn afstand in de tijd, een goed overzicht. Ik niet. Hij maakt me jaloers.’ (p. 14). Mak sloot zijn ‘Grote verwachtingen’ af vóór dat het coronavirus op pad ging. Wat is er intussen in Europa en in de wereld gebeurd? Daarover heeft hij het in een nagestuurde epiloog die hij beëindigde op 4 mei 2020. Hij houdt dus de vinger goed aan de polsslag van de tijd en weer converseert hij daarvoor met die ingebeelde geschiedenisstudent uit 2069. Hij stuurt hem dit nagekomen verslag toe met heel wat vraagtekens: ‘Zal deze coronacrisis in jouw geschiedenisboeken, in 2069, worden beschreven als een ‘disruptieve’ gebeurtenis of een ‘transformatieve’? Als een vergaande ordeverstoring of als, zoals het jaar 1945, het begin van grootse veranderingen? ‘( p. 74)
Pandemieën
Een ding is zeker voor hem: pandemieën vormen, net als oorlogen, hongersnoden en natuurrampen telkens weer diepe ingrepen in de menselijke geschiedenis, door alle eeuwen heen. Zo verwijst Mak bijvoorbeeld naar de Amerikaanse historicus Frank Snowden, specialist in epidemieën, die de pest als een vitaal moment zag in de opkomst van het absolutisme, maar ook naar de historica Anne Applebaum die bij het uitbreken van het coronavirus schreef dat het antwoord van een natie op een ramp iets zegt over de kracht, maar ook over haar disfunctioneren. Vandaar dat er op dit ogenblik in een aantal landen sprake is van een ‘pandemie van machtsgrepen’. Een virus houdt zich niet met politiek bezig, maar politiek wel met het virus. De voorbeelden zijn legio. Vaak legt een pandemie ook de minder fraaie, harde kern van een politiek bloot.
Mooiweerunie en klimaat
Neem nu Europa, zegt de kenner Geert Mak en hij citeert Von der Leyen: ‘Toen Europa werkelijk moest bewijzen dat dit niet alleen maar een mooiweerunie was, weigerden te veel leden om hun paraplu’s’ te delen. (p. 66). Binnen de EU kwam de tegenstelling tussen de praktische behoefte aan internationalisering en onderlinge hulp tegenover de neiging tot renationalisatie weer sterk aan de oppervlakte.
Geert Mak eindigt deze epiloog, die dan toch weer uitgegroeid is tot een volwaardig essay, met deze pandemie in verband te brengen met de klimaatcrisis. ‘Deze pandemie is, hoe ingrijpend ook, een verhaal met een begin en een eind, een situatie waarin – zij het met grote moeite – het nodige valt bij te sturen. De komende klimaatcrisis is, wat dat betreft, ongenadig: als die eenmaal volop losbreekt is er weinig of niets meer aan te doen. In dat licht is deze pandemie geen goddelijke straf, maar eerder een laatste waarschuwing. (p. 79)
De hartslag van de tijd
De laatste weken voelden vele commentatoren zich geroepen om beschouwingen te schrijven over het (post)coronatijdperk, maar dit instant document van Geert Mak blijft bij mij meer hangen dan andere, samen met bijvoorbeeld de essays van Ignacio Ramonet en Philipp Blom. Waarom? Misschien omdat ze zich zoals Mak niet als betweters opwerpen. ‘Het is alsof we opeens naar een nieuw toneelstuk zitten te kijken, de repetities zijn net begonnen, iedereen loopt nog wat onhandig heen en weer, het zijn nog maar de eerste scènes. Waar heet over gaat, en hoe het eindigt – geen mens weet het.’ (p. 82). Mak eindigt met te vermelden dat hij in zijn Fries dorp Jorwert alle dagen aan een touw trekt om de klok van de dorpskerk te luiden. Is hij dan een klokkenluider geworden? Neen, eerder een journalistieke meter van de hartslag van de maatschappelijke tijd waarvan hij bruuske stoornissen registreert en beschrijft zonder de gevolgen ervan in beeld te krijgen, want zijn intellectuele voelsprieten zijn gericht op het verleden en de mogelijke toekomst van het ‘nu’. Veel verder dan een beschouwende, wijze voetnoot plaatsen kun je als tijdgenoot niet gaan.