Krijgt Brazilië een verkozen ,,socialistische’’ president? Zal die kunnen breken met het neoliberaal beleid van uittredend president Fernando Henrique Cardoso en de belangen van de Brazilianen meer voorrang te geven op die van de internationale bankiers en speculanten? Wat zal het politiek effect zijn in Latijns-Amerika?
Die vragen hangen levensgroot boven de presidentsverkiezingen in het grootste land van Latijns-Amerika. Washington en Wall Street kijken met argusogen uit wat het wordt. Ze houden beslissende touwtjes in handen en hopen dat de verkiezingen tot voortzetting van het neoliberaal beleid leiden.
Ondanks hun twijfels over het resultaat houden ze Brazilië met noodkredieten boven het schuldenwater, bang voor een failliet van de achtste economie ter wereld. Want zo’n failliet zou, anders dan dat in Argentinië, de crisis van het kapitalisme in de westerse landen aanscherpen en de kritiek op het neoliberalisme wereldwijd aanblazen.
De verkiezing van een opvolger van president Cardoso (1995-2002) is in grote mate een referendum over de voortzetting van diens neoliberaal beleid. Die politiek gaf voorrang aan buitenlandse schuldeisers en investeerders, en voerde daartoe privatiseringen, besparingen en andere ,,moderniseringen’’ door, die Brazilië afhankelijker maakten van westerse machtscentra en de kloof tussen arm en rijk vergrootten.
Volgens de peilers is de linkse kandidaat Luiz Inacio da Silva, die voor de vierde keer meedoet, de grote favoriet. Eind september zag het er naar uit dat geen van de kandidaten al bij de eerste ronde op 6 oktober voldoende stemmen zou krijgen om een tweede ronde onnodig te maken. Die tweede ronde tussen de twee kandidaten die de eerste keer de meeste stemmen behaalden, is voorzien op 15 november. De vier kandidaten zijn:
Luis Inacio "Lula" da Silva (56).
Hij is de kandidaat van een coalitie van zijn Arbeiderspartij (PT) en de kleine Liberale Partij (PL). Van de peilers kreeg hij 34 tot 38 procent van de kiesintenties. Als kandidaat-vice-president heeft hij Jose Alencar van de PL onder de arm genomen. Die geldt als vertegenwoordiger van de nationale ondernemers, die te lijden hadden onder het doordringen van de multinationale concerns in de economie als gevolg van het neoliberaal beleid. Met zijn bondgenootschap met de PL wil Lula zich indekken tegen alarmkreten van tegenstanders dat zijn regering de economie ten gronde zal richten – een verwijt dat volgens Lula’s aanhangers integendeel van toepassing is op de neoliberalen die het tot nu voor het zeggen hadden.
Het samengaan met Alencar heeft Lula in de PT en de daarbij aanleunende Beweging van Landlozen (MST) verwijten opgeleverd dat hij zijn socialistische princiepen dreigt te vergeten. De jongste jaren zijn meningsverschillen over tactiek en strategie opgedoken tussen de PT en de MST. De PT heeft zich geconcentreerd op het veroveren van presidentschap en gouverneurs- en burgemeesterszetels, terwijl de MST de nadruk legde op de uitbouw van een brede sociale beweging.
Alencar , wiens PL sterk steunt op de sekte van de Universele Kerk van het Koninkrijk Gods, heeft van die sekte felle kritiek gekregen dat hij samengaat met een ,,linkse’’. Zelf is Alencar fel uitgevallen tegen de MST die landbezettingen heeft georganiseerd, hij noemde de beweging "criminelen". Ook eiste Alencars PL dat voorzitter Arminio Fraga van de centrale bank in functie blijft onder een nieuwe regering. Fraga is adviseur geweest van de internationale investeerder-speculant George Soros, die aanzienlijke belangen heeft in Brazilië en onlangs waarschuwde dat er in het land "een crisis broeit die terminaal kan zijn".
Lula heeft als vakbondsleider stakingen georganiseerd die eind jaren 1970 belangrijke verbeteringen opleverden voor veel arbeiders. In 1980 stond hij aan de wieg van de PT, een partij die hij naar eigen zeggen hielp oprichten om de werkende mensen een eigen, onafhankelijk politiek instrument te geven, breder dan de loutere vakbondsstrijd en los van partijen van burgerlijke clans. In 1983 was hij mede-oprichter van de strijdbare vakbond CUT.
Hij heeft zijn aanvankelijke overtuiging opgegeven dat de macht niet zou kunnen worden veroverd via de stembus. Die overtuiging was sterk beïnvloed door de staatsgrepen die met Amerikaanse hulp waren opgezet tegen verkozen linkse presidenten in Latijns-Amerika (Guatemala, Dominicaanse Republiek, Chili…) .
In 1989 deed hij een eerste gooi naar het presidentschap, maar verloor hij tegen Fernando Collor de Mello, de kandidaat van de ondernemers die in 1992 wegens corruptie werd afgezet. In 1994 en 1998 beet Lula in het zand tegen Cardoso. Telkens was hij in de vroege peilingen favoriet, maar taande zijn ster met het vorderen van de campagne. De anti-Lula-propaganda in Braziliaanse mediaconglomeraten speelde daar een doorslaggevende rol in.
Ditmaal is dat minder het geval. Toch zeggen sommige peilers dat Lula de eerste ronde – op zijn 57ste verjaardag – zal winnen, maar de tweede zal verliezen tegenover Ciro Gomes (zie verder). Andere experts achten het goed mogelijk dat hij ook de tweede ronde wint.
Opvallend was dat Lula aanvallen op regeringskandidaat José Serra vermeed, en zijn munitie vooral richtte op Ciro Gomes. Lula verweet de regering-Cardoso dat ze Brazilië achterlaat met een buitenlandse schuld van 250 miljard dollar. Maar Lula en de PT hebben openlijk verklaard dat ze zich aan de schuldverplichtingen zullen houden.
Lula is gekant tegen de plannen van Washington voor een Vrijhandelszone van de Amerika’s (FTAA). Dat plan zou tegen 2005 alle landen van Noord- en Zuid-Amerika in één "vrijhandelszone" veranderen. Voor Lula en zijn PT, maar ook voor bredere politieke en economische kringen in Brazilië, komt dit neer op een commerciële hegemonie van de Verenigde Staten, veruit de sterkste "partner" in een FTAA. Zij zien in de FTAA-plannen ook een poging om een troetelkind van Brasilia, de regionale integratie in een Gemeenschappelijke Markt van het Zuiden (Mercosur), te kelderen. Mercosur is de douane-unie van Brazilië, Argentinië, Uruguay en Paraguay, die door de acute crisis in Argentinië, Uruguay en Brazilië een zieltogend bestaan is gaan leiden .
José Serra (60)
José Serra is de regeringskandidaat. Hij dingt naar het hoogste ambt voor de regerende coalitie van zijn (en Cardoso’s) Braziliaanse Sociaal-Democratische Partij (PSDB) en de Braziliaanse Democratische Beweging (MDB). Van veel peilers krijgt hij 13 procent of minder. Serra verbleef onder het militair bewind (1964-1985) veertien jaar in ballingschap. Onder Cardoso was hij de minister van het Plan en de door de Verenigde Naties gelauwerde minister van Volksgezondheid.
In het verkiezingsdebat van de vier kandidaten begin augustus op de televisie, nam Serra afstand van de regering-Cardoso, en spitste hij zijn aanvallen toe op Ciro Gomes, die hij vooral onduidelijkheid verweet.
Met Lula was hij het eens over een akkoord met de geldschieters van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) – dat er kort na het debat kwam, samen met een nieuwe lening van 30 miljard dollar. Net als Lula oordeelde Serra dat de financiële crisis in Brazilië niet mag leiden tot het blokkeren van de spaargelden, zoals dat dit jaar in Argentinië met de "corralito" is gebeurd.
De uittredende regeringscoalitie en de neoliberalen hadden het moeilijk om een kandidaat te vinden die niet bij schandalen betrokken was. Serra was voor hen maar tweede keus. Aanvankelijk stuurden ze Roseana Sarney de arena in, topvrouw van de in zakenkringen invloedrijke Partij van het Liberaal Front (PFL). Die gouverneur van Maranhão gold als de beste waarborg voor het voortzetten van de neoliberale koers. Maar de dochter van ex-president José Sarney moest zich terugtrekken in een schandaal over verduistering van overheidsgeld. PFL-leiders vermoedden dat het schandaal in elkaar gestoken was door het kamp van Serra, en besloten woedend niet langer Serra, maar wel Ciro Gomes te steunen. Serra zelf is in last gekomen door beschuldigingen dat zijn campagneleider grote smeergelden had ontvangen bij de privatisering van een staatsbedrijf.
Zowel Serra als Cardoso hebben, in verwijzing naar Lula, benadrukt dat Brazilië zich niet kan veroorloven "onverantwoordelijke leiders" te hebben, die het land naar de "economische ramp" zullen leiden.
Ciro Ferreira Gomes (44)
Gomes is de kandidaat van het Travaillistisch Front, een coalitie van zijn Socialistische Volkspartij (PPS), de Democratische Arbeiderspartij (PDT) en de Braziliaanse Arbeidspartij (PTB). De voormalige gouverneur van Ceará en -korstondig – minister van Financiën onder Cardoso, is de kandidaat die de meeste kansen heeft om Lula te verslaan. Mede daarom toonden het PFL en andere neoliberalen zich bereid om Gomes’ linkse rethoriek niet te ernstig te nemen en hem als grote "anti-Lula" te steunen. De ster van Gomes, die in de presidentsverkiezingen van 1998 bijna 10 miljoen stemmen behaalde, is in de peilingen aanhoudend gestegen. De "centrumlinkse" politicus heeft Serra ver achter zich gelaten en lag eind september nek-aan-nek met Lula. Gomes heeft in de campagne met zware munitie geschoten op Serra en hem gevraagd waar het geld zit van de privatiseringen die de regering-Cardoso heeft uitgevoerd (de opbrengst van de verkoop ging vaak rechtstreeks naar de schuldeisers, red.).
Anthony Garotinho (42)
Garotinho is de kandidaat van de Braziliaanse Socialistische Partij (PSB). Na een mislukte poging in 1994 werd de evangelisch-protestantse politicus in 1998 verkozen tot gouverneur van Rio de Janeiro, als kandidaat van een coalitie van PT en PDT. Garotinho krijgt van de opiniepeilers een vierde plaats, met om en bij de tien procent. Garotinho heeft de andere oppositiekandidaten verweten dat ze een omzwachteld discours hielden "terwijl de waarheid wil dat we het huidige model volledig veranderen". Lula en Gomes kregen er van langs wegens hun bondgenootschappen met vertegenwoordigers van de rechterzijde.
Advies van banken
Wie er ook president wordt, Washington en de internationale schuldeisers, investeerders en beleggers houden beslissende touwtjes in handen. Brazilië is door de neoliberale "openstelling van de economie" (lees: het opnieuw doordringen in Brazilië van de grote multinationale banken en concerns ten nadele van het Braziliaanse bedrijfsleven) erg gevoelig geworden voor de strategieën, beslissingen, gemoedstoestanden en zelfs grillen van internationale financiers, concerns en beleggers.
Toen opiniepeilingen in april en mei een grote opgang van Lula te zien gaven, adviseerden de Amerikaanse investeringsbanken Merill Lynch, Morgan Stanley en Goldman Sachs hun cliënten om hun Braziliaanse portefeuille af te slanken en op Mexico over te schakelen.
Het resultaat was een duik van de waarde van aandelen op de Braziliaanse beurs en een nieuwe afglijding van de munt, de real. Eind juli was de real tegenover de dollar met 35 procent in waarde gedaald sinds januari. Elke daling van de real maakt het voor Brazilië duurder om zijn buitenlandse schuld van 250 miljard dollar af te betalen.
In Rio reageerde economist Reinaldo Gonçalves van de federale universiteit woedend. "Die banken hebben de neoliberale plundering van ons land geleid," sneerde hij, "ze proberen nu de mensen angst aan te jagen om een politieke orde te kunnen bestendigen die alleen hun eigen enge belangen dient". Ook de Braziliaanse minister van Financiën Pedro Malan had felle kritiek op die Amerikaanse investeringsbanken.
O’Neill
De Amerikaanse minister van Financiën Paul O’Neill, die een heel dikke vinger in de pap heeft bij het IMF, deed zijn duit in het anti-Lulazakje. In juli, in volle aanloop naar de Braziliaanse verkiezingen, waarschuwde hij Brazilië een "degelijk" beleid te volgen "zodat de hulp iets uithaalt en niet gewoon het land verlaat naar Zwitserse bankrekeningen".
De uitlating werd door Brasilia niet alleen als beledigend ervaren. Ze klonk er ook als een echo van de recente waarschuwingen van Washington aan Bolivia om geen president te kiezen die tegen het neoliberaal beleid gekant was. Als het Boliviaans parlement Evo Morales tot president zou kiezen, had de Amerikaanse onderminister van Buitenlandse Zaken voor Latijns-Amerika Otto Reich gezegd, "is het voor de VS onmogelijk om Bolivia te helpen". Reich behoort tot de extreem-rechtse lobby van anticastristische Cubanen in de VS.
Na O’Neills verklaring nam de Braziliaanse munt meteen een duik van 5 procent; de beurshandelaars vreesden dat de verklaring negatief kon wegen op een besluit van het IMF om Brazilië nieuwe leningen te verstrekken.
O’Neill haalde begin augustus bakzeil tijdens een reis naar Brazilië, Argentinië en Uruguay. Het IMF verstrekte Brazilië een nieuwe lening van 30 miljard dollar, aangevuld met een aanbod van nog eens 3 miljard dollar van de Wereldbank en de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank.
,,Niet links maar centrum-links’’
De pogingen van Amerikaanse regeringsleden en internationale financiers om de kiezers bang te maken voor een zege van Lula staan in tegenstelling tot de houding van de grote Braziliaanse ondernemers. In 1989, toen Lula voor het eerst meedeed, waarschuwde voorzitter Mario Amato van de Industriefederatie van São Paulo (Fiesp) nog dat 800.000 ondernemers Brazilië zouden verlaten als Lula president werd. Maar de huidige Fiesp-voorzitter, Horacio Lafer Piva, is er gerust in: de kans dat Lula president wordt verontrust niemand in de ondernemerswereld, benadrukte hij. PT-voorzitter José Dirceu verzekerde dat Lula’s partij "niet langer als een linkse partij kan beschouwd worden, maar wel als een centrum-linkse". Minister van Financiën Malan liet weten dat de PT "verscheidene stappen in de juiste richting heeft gezet".
De crisis in Argentinië, de instorting van de handel in Mercosur, de economische vertraging in de VS en Europa hebben ertoe bijgedragen dat het vermogen van Brazilië om zijn schulden af te betalen, verminderd is. Waar de overheidsschuld in 1998 nog 53 procent van het bnp vertegenwoordigde, is dat nu opgelopen tot 72 procent. De schuld is erg gevoelig voor veranderingen van de rentevoet of de wisselkoers, en die hangen dan weer sterk af van het ,,investeerdersvertrouwen’’. Dat het IMF met een nieuwe lening over de brug kwam, moet het vertrouwen van die investeerders een steuntje geven.
Spookbeeld van failliet
In Washington en op Wall Street bleken de twijfels over een mogelijke zege van Lula te moeten wijken voor de prioriteit om een Braziliaans failliet te voorkomen. Anders dan de instorting van Argentinië, lange tijd geprezen als modelleerling van het IMF, zou een Braziliaans failliet wereldwijde gevolgen hebben. Het zou de crisis van het kapitalisme in de westerse landen aanscherpen, en de hele neoliberale aanpak in de rest van de wereld verder ontrafelen – met onmiddellijke politieke gevolgen in crisislanden als Turkije, Ecuador en Uruguay.
(Uitpers, nr. 34, 4de jg., oktober 2002)