Mark Curtis. Web of Deceit: Britain’s Role in the Real World (Foreword by John Pilger). Vintage, Londen.
Af en toe verschijnt er een boek dat je zo goed vindt dat je iedereen op de hoogte wil brengen. Web of Deceit is er zo een. Auteur Mark Curtis is journalist, gespecialiseerd in internationale politiek, je kan zijn drie vorige boeken terugvinden op www.markcurtis.info. In dit boek legt hij de ware aard van het Britse buitenlandse beleid bloot (en daarmee evengoed het binnenlandse beleid). Dat beleid blijkt sinds 1945, alle regeringswissels tussen Labour en Conservatieven ten spijt, zéér consistent en rechtlijnig met twéé constanten: enkel de belangen van een economische toplaag worden gediend én de grote vijand is de eigen bevolking, die permanent onwetend wordt gehouden over deze realiteit.
Naar goede Angelsaksische gewoonte – niet alles is slecht in Albion – is het boek ingedeeld in een aantal hoofdstukken, verdeeld over vier paragrafen, met duidelijke titels, die de inhoud kernachtig weergeven. Inhoudstafel vooraan, uitgebreide begrippen- en namenindex achteraan en 48 bladzijden voetnoten met alle bronnenmateriaal, voor wie de auteur niet op zijn woord zou geloven. Mark Curtis schrijft bovendien vlot en leesbaar. Wat Manufacturing Consent van Noam Chomsky en Edward Herman betekent voor de VS is dit boek voor Groot-Brittannië. Het schreeuwt om vertaling!
John Pilger, zelf een oase van kwaliteit in de Britse mediawoestijn, heeft in zijn voorwoord niets dan lof. Toch schrijft hij niet zomaar een eulogie. Twee zaken haalt hij aan, de betrokkenheid van de Britse regering, het IMF en de Wereldbank bij de bloedige staatsgreep van Soeharto in Indonesië en de actieve inzet van de Britse diplomatie om een degelijke VN-troepenmacht in Rwanda te verhinderen. Daarmee is de toon gezet, Groot-Brittannië(1), was rechtstreeks betrokken bij de twee grootste volkerenmoorden sinds WO II : the enemy of sanity and peace in international affairs is close to home (p. XV).
In zijn inleiding windt Curtis er geen doekjes om : the public is in reality seen by elites as the great threat to pursuing their priorities (p.3). Dat lees je wel meer. De grote verdienste van dit boek is echter dat die stelling hier in gewone mensentaal wordt uit de doeken gedaan en niet wordt bedolven onder een of ander ideologisch jargon waar lezers op afhaken.
I. THE OUTLAW STATE liegt er niet om : violating international law has become as British as afternoon tea (p.7). GB heeft sinds 1965 meer veto’s gestemd in de VN-veiligheidsraad dan de Sovjet-Unie, vooral om de apartheid in Zuid-Afrika (en Rhodesië) te steunen. Wie de gewone media doorneemt, zal het niet geweten hebben (p.10-11) De huidige deelname aan de bezetting van Irak past in een zeer lange traditie van het Britse beleid. Regimes die aardolie wensen te gebruiken voor eigen ontwikkeling vormen de voornaamste bedreiging, elke regering in het Midden-Oosten die dat ooit heeft geprobeerd werd omvergeworpen met Britse (en VS-) steun. De massamedia vervulden daarbij een rol als doorgeefluik van ‘onbetwistbare waarheden’. Telkens weer werd in de maanden voorafgaand aan een of ander ingrijpen een groot gevaar in de verf gezet, zoals recent de spectaculaire acties tegen terrorisme in eigen land, die nauwelijks tot arrestaties leiden maar ondertussen hun échte doel niet missen. Volgens de Glasgow University Media Group ( verder GUMG), een van de meest vooraanstaande Britse wetenschappelijke instellingen, hebben razzia’s in eigen land immers niet de bedoeling misdadigers te grijpen maar: they have served their purpose in helping to generate a climate of pervasive fear across the country (p.20). Soms zijn de machthebbers daar zeer open over, zo staat in een rapport van het Defence Committee van de House of Commons (de Britse Kamer van Volksvertegenwoordigers) over de bombardementen op Servië in 1999: the campaign directed against home audiences was fairly succesful (p.22 – mijn onderlijning).
Curtis haalt de rapporten aan van Hans von Sponeck die voor de VN de sancties tegen Irak opvolgde en van de Belg Marc Bossuyt die beiden stellen dat deze sancties illegaal zijn volgens het geldende internationale recht. Zo hield GB o.a. invoer tegen van hygiënische watten, zeep, injectienaalden, vaccines, antibiotica maar evengoed kinderfietsen en pingpongballen en dit jarenlang met de gekende desastreuze gevolgen.
Blair haalt regelmatig de begane wreedheden van Saddam Hoessein aan als argument voor de invasie. It is simply amazing that Blair is able to deploy this argument without immediate ridicule from journalists and others, in light of London’s backing for Saddam at that time (p.33). Zo haalt Curtis het voorbeeld aan van het Britse bedrijf Matrix Churchill dat twéé weken voor de invasie van Koeweit in 1990 nog materiaal leverde aan Irak voor de productie van chemische wapens (dus twéé jaar na de gifgasaanvallen tegen de Koerdische bevolking in Halabja). De Britse regering ging zelfs verder. In 1988 (na Halabja!) werd de export verboden van beschermingsmateriaal tegen gifgas voor hospitalen in het Koerdisch deel van Irak.
Zelfde verhaal met de steun aan bondgenoot Turkije waar de repressie van de Koerden zo mogelijk nog erger is dan in Irak. Als het illegaal binnenvallen van een ander land écht een reden zou zijn voor interventie, dan heeft men hier het ideale geval. Géén enkel ander land dan Turkije is zo dikwijls een ander land binnengevallen, de bijna permanente bezetting van delen van Irak en toch zijn de daarmee gepaarde gaande schendingen van de mensenrechten nauwelijks nieuws in de Britse media.
Curtis ziet een duidelijke analogie tussen de ‘strijd tegen het terrorisme’ en de voorbij Koude Oorlog. (mijn vertaling p.76) : De grote officiële bedreiging tijdens de Koude Oorlog was de Sovjet-Unie. Die bedreiging was reëel in een aantal gevallen, maar werd zeer zwaar overdreven en dikwijls bewust gefabriceerd. De Sovjetbedreiging diende vier doeleinden:
- het verschafte een voorwendsel voor Westerse militaire interventie en geheime acties in het buitenland als ‘verdediging’ tegen Sovjetexpansie;
- het liet de ondersteuning toe van repressieve regimes met het excuus dat ze een bolwerk tegen het communisme waren;
- het liet de binnenlandse repressie van dissidentie toe wegens zogenaamde infiltratie door de vijand;
- het liet enorme winsten toe voor de industrie die de wapens leverde voor de permanente wapenwedloop.
Vervang in dit citaat Sovjet-Unie en communisme door terrorisme en je hebt een perfecte samenvatting van wat nu gebeurt: meer van hetzelfde. Wat dus opvalt is niet de ‘breuklijn’ van 1989 met de val van de Muur maar de continuïteit.
Zelfs 11 september 2001 is geen breuk met het verleden. Integendeel. De nieuwe rol van de Britse troepen voor interventie in het buitenland lag al drie jaar vast. 11 september bood een gemakkelijk argument voor iets dat al beslist was. Daar is overigens niets geheim aan, het stond reeds in 1998 in een rapport van het parlement te lezen, niet dat men dat in de gewone media te lezen kreeg. 11 september is overigens een goede zaak gebleken voor de Britse (en Amerikaanse) wapenindustrie. Eén week na 11 september was het aandeel van BAE, de grootste Britse wapenproducent, al 7 % gestegen.
Net als de VS heeft GB een officiële definitie van wat ‘terrorisme’ is. Daar is één klein probleem mee, die definitie is toepasbaar op het overgrote deel van het Britse buitenlandse beleid, meer zelfs : het Britse staatsterrorisme is verantwoordelijk voor méér doden in méér landen dan het privé-terrorisme van groepen als Al-Qaida.
De essentie van het Britse buitenlandse beleid ligt vast sinds 1945. GB was de rechtstreekse macht over zijn imperium kwijt en koos voor een rol als ‘junior partner’ van de VS. Economische en militaire dominantie blijkt sindsdien beter te werken dan de rechtstreekse controle tijdens de koloniale periode. Die ondergeschikte rol van GB wordt volgens Curtis onderschat. Vooral in het Midden-Oosten speelt GB nog een zeer belangrijke rol. GB heeft er alle huidige dynastieën op de troon gezet. En als het moet kan GB behoorlijk boos uit de hoek komen tegenover de VS. De Britse regering protesteerde luid en openlijk tegen de restricties op import van staal in de VS, dat ging immers in tegen de eigen Britse belangen.
Ook de Britse steun aan de staat Israël wordt door Curtis haarfijn uit de doeken gedaan. Wat het conflict in het Midden-Oosten haalt hij nog een vaststelling aan van de GUMG over het massamedium televisie: if you don’t understand the Middle East crisis it might be because you are watching it on television (p.130).
Kritiek op het beleid bestaat wel degelijk, meestal gaat het slechts over details, strategie, tactiek, bijna nooit over de doelstellingen zelf, journalisten zoals Robert Fisk zijn eenzame uitzonderingen. Zo zijn parlement en media zeer kritisch over het feit dat de bombardementen op Kosovo het leed hebben vergroot en niet verminderd. De humanitaire doelstelling werd niet bereikt, maar dat die doelstelling écht zou zijn, wordt niet in twijfel getrokken. GB heeft er ook alles aan gedaan om een politieke oplossing in Kosovo te verhinderen. Zeldzame kritiek komt achteraf. Zo schrijft de Guardian één jaar na de oorlog in Kosovo (wanneer het geen verschil meer maakt) : No countries go to war on the basis of altruism (p.152).
Curtis komt tot een verpletterende conclusie: het huidig gedrag van de VS en GB leidt tot een toename van massavernietigingswapens, het is het enige wapen dat een land nog kan gebruiken tegen een militaire interventie: it is inconceivable that NATO would have bombed Yugoslavia if Belgrade had possessed functioning weapons of mass destruction (p.155).
Zeer releverend is hoofdstuk 8. Labour’s Real Policy on Arms Exports. Dat op die export nauwelijks kritiek komt is des te verbazender omdat de Britse regering openlijk stelt dat zij aan eender wie verkoopt als het haar uitkomt. Het staat letterlijk in het verkiezingsmanifest van Labour. Toch blijven de media de mythe van een humanitair beleid verkopen. Curtis vat het zo samen: GB verkoopt aan beide zijden in een conflict, bewapent notoire schenders van de mensenrechten (met als centrale voorbeelden Indonesië en China), bewapent landen die elders geen wapens meer vastkrijgen (en ondergraaft daarbij zelfs een exportverbod van de VS naar Saudi-Arabië en Indonesië) en last but not least, GB bewapent vooral arme landen.
II. ELITES AND THE GLOBAL ECONOMY gaat dieper in op de rol machtsgroepen in GB bij het opdringen van een brutale economische wereldorde ten voordele van Britse multinationals. Democratie in andere landen wordt dan ook als een bedreiging gezien (net als in eigen land). Die vijandigheid tegenover democratie ten voordele van het eigen gewin noemt Curtis Britain’s basic priority – virtually its raison d’être for several centuries (p. 210). Wat we nu beleven is allesbehalve een triomf van de vrijheid maar een terugkeer van de koloniale periode toen bedrijven hele landen controleerden, de auteur noemt dit terecht an era of Corporate Absolutism, a modern variant of absolute monarchy in the past (p. 219).
Wat Blair doet is overigens niets nieuw. In de officiële geschiedschrijving wordt de eerste Labourregering na WO II van Clement Attlee als zeer radicaal omschreven. In werkelijkheid werd de Britse imperiale traditie verder gezet. De regeringsleiders waren zich zeer goed bewust van wat ze écht deden. Zo schreef Attlee’s Minister van Buitenlandse Zaken Ernest Bevin in een interne nota dat er een groot risico was dat de Britse politiek zou ontmaskerd worden en benadrukte hij de noodzaak dat alles wat de regering deed voor te stellen als zijnde ‘ten voordele van de ontwikkeling’.
Wat GB in de wereld promoot is niet democratie maar ‘polyarchie’: a system in which a small group actually rules and mass participation is confined to choosing leaders in elections managed by competing elites (p. 247). Die verkozen elite zorgt er dan voor dat de bestaande sociale en economische orde in stand wordt gehouden. Curtis haalt het voorbeeld van Zuid-Afrika aan waar de blanke minderheid wel de politieke macht kwijtspeelde maar rijker én (economisch) machtiger is dan ooit tevoren onder apartheid.
De steun aan de economische elite in eigen land gaat samen met steun aan repressieve elites in het Midden-Oosten met belangrijke consequenties: de mogelijkheid van democratische evolutie wordt verhinderd én vooral, enkel religieus extremisme is nog beschikbaar als uitlaatklep voor de gefrustreerde bevolking. Die elites geven hun oliedollars uit in GB en niet in hun eigen land. Curtis weerlegt ook heel fijntjes dat de huidige oorlog tegen het terrorisme een oorlog tegen islamfundamentalisme zou zijn. Integendeel, islamfundamentalisme is meer dan welkom, zolang het maar niet antiwesters is. De middeleeuwse terreur van de Saudimonarchie is op zichzelf al voldoende om die stelling te bewijzen. Net als in België moet elke wapenexport een vergunning krijgen, daar is één uitzondering op, export naar Saudi-Arabië valt niet onder die licentieplicht.
Zeer interessant is ook de beschrijving van de militaire bezetting van het Suezkanaal. Die werd toen gerechtvaardigd als verzet tegen de nationalisering door ‘aartscommunist’ Nasser. Uit rapporten blijkt nu dat die bezetting was gepland voor de nationalisatie, bovendien was de Britse regering er perfect van op de hoogte dat Nasser allesbehalve een communist was, maar een nationalist die bovendien ‘unfortunately neutralist’ was. Geen probleem, de media slikten het verhaal van communist Nasser als koekebrood. Dat die bezetting uiteindelijk mislukte , verklaart waarom ook in de massamedia veel kritiek was op dit initiatief (achteraf!), niet omdat het principieel fout was, maar omdat het een fiasco was.
Volgens Curtis is GB in zijn buitenlands beleid een Single-Ideology Totalitarian State geworden (p. 285). De enige zaak waarover je vandaag ernstige kritiek leest is die waarover de Britse elite intern zelf verdeeld is: de integratie in de Europese Unie en de Euro.
De auteur heeft ook geen hoge dunk van het Britse parlement. Onderzoekscommissies naar malversaties hebben nooit tot wijziging van het beleid geleid. De enkelingen die toch een kritische stem laten horen vergelijkt hij met children shouting at airplanes (p. 289) Het parlement heeft zich zelf nooit uitgesproken over een oorlog voor die begon. Dat hoeft ook niet in deze ‘verkozen dictatuur’. Voor Curtis is verandering maar op één manier mogelijk: only sustained public pressure makes major policy change possible (p. 293). Meestal lukt dat niet maar soms toch, zo is het Multilateral Agreement on Investment afgeblokt dankzij een internationale campagne. De elite gelooft dat slechts a special cadre of people should govern, often combined with virtual contempt for the public (p. 294). In 1996 heeft 1 % van de bevolking 20 % van alle rijkdom, de bovenste helft bezit 93 %. Dat elitisme hoeft dus niet te verwonderen: there are good reasons to preserve an elitist political system (p. 297).
III. EXPOSING THE SECRET HISTORY geeft een historisch overzicht van de manier waarop GB systematisch en doelbewust de democratie heeft ondermijnd in vier landen, te beginnen bij Iran in augustus 1953. Volgens de buitenwereld was Mossadegh een communist, uit interne nota’s blijkt dat Londen beter wist, de Sovjet-Unie had geen invloed op Iran, dat door een liberale nationalist werd geleid. De Sjah was overigens niet de eerste keuze van Londen, eerst dachten ze aan ene Generaal Zahidi, die nog gevangen zat wegens … collaboratie met de nazi’s. De BBC blijkt zelf rechtstreeks aan de coup meegewerkt te hebben. De opstand in Kenya werd gruwelijk onderdrukt, de opstandelingen (de Mau Maus) werden in de media als wilde kannibalen geportretteerd om hun afslachting te verrechtvaardigen. Vandaag blijkt uit documenten dat het om een normale opstand voor eigen zelfbeschikking ging. Een aantal Kenyanen hebben trouwens recent een rechtsgeding ingeleid tegen de Britse regering voor schadeloosstelling, niet dat je dat zou weten als je de krant leest in Londen. Ook in Maleisië werd de democratisering in de kiem gesmoord.
De steun van de VS aan vele bloedige staatsgrepen in Latijns-Amerika is genoegzaam bekend. Minder goed geweten is dat de eerste vanuit het buitenland gesponsorde coup van het continent in Brits Guyana plaats had. De verkozen regering werd er gewoon aan de deur gezet door twee multinationals, Bookers Bros. McConnell en Demerara Bauxite Company. De Britse koningin tekende de opheffing van de grondwet en de ontbinding van parlement en regering. Zo eenvoudig ging dat toen.
IV. THE MASS PRODUCTION OF INGNORANCE behandelt de manier waarop de massamedia in GB in dat beleid een cruciale rol speelden, door het publiek onwetend te houden over de waarheid: the mass production of ignorance (p. 355) De BBC weet de genocide in Rwanda aan de ontoereikende inzet van middelen door de VN maar vergat er systematisch bij te vertellen dat dat een rechtstreeks gevolg was van de diplomatieke inspanningen van de eigen regering om dat te verhinderen. GB, samen met de VS en China, verzetten zich openlijk tegen het gebruik van het woord genocide in de resoluties over Rwanda. Al deze informatie is beschikbaar, ze wordt niet verborgen. Af en toe is een commentator eerlijk genoeg, zo schrijft journalist Bruce Anderson in Spectator dat humanitaire overwegingen niet doorwegen in Kosovo, alleen nationale belangen tellen. Trouwens, zegt deze journalist: we did not declare war on Hitler because he was a bloodstained dictator, we fought him because he was a threat to Britain (p. 365).
Vooral de televisie speelt een belangrijke rol in de creatie van die onwetendheid. Volgens de GUMG heeft wie TV kijkt geen zicht op de oorsprong van conflicten of op de impact van instellingen als het IMF en de Wereldbank. Sommige dingen worden gewoon nooit vermeld op TV: Britain’ partial responsibility for maintaining and deepening poverty globally is unmentionable (p.366). Nochtans is armoede het voornaamste wereldprobleem.
Reeds in 1947 kwam een onderzoekscommissie tot de conclusie dat de media hun rol van informatieverstrekker niet konden vervullen omdat zij zelf een onderdeel van de markt zijn. Volgens media-analist James Curran vervullen die massamedia een rol vergelijkbaar met de kerk vroeger, die er in bestaat de bestaande sociale orde te legitimeren.
Nog minder bekend is wat GB deed met de oorspronkelijke bewoners van het eiland Diego Garcia dat vandaag een cruciale rol speelt in het Midden-Oosten. Vandaar vertrekken immers alle VS-bommenwerpers naar Irak.
Curtis ziet een aantal belangrijke uitdagingen voor de toekomst. Eerst en vooral de aanwezigheid van massavernietigingswapens in GB moet aangepakt worden, daarnaast moet de Britse wapenexport en de oorlog tegen het terrorisme ontmaskerd worden voor wat het écht is, méér van hetzelfde: the most remarkable thing about the world post-September 11th is how similar it looks to the one before; little has changed, traditional Western policies have simply been reinforced (p. 435).
Politieke democratie kan niet zonder economische democratie, besluit Curtis. Ook die stelling hoor je wel meer maar dit boek legt dat op een eenvoudige en aangenaam leesbare manier uit. Een van de eerste dingen die de bevolking moet doen om het Britse systeem te veranderen is het doorgronden. Daarvoor is dit boek een uitstekend begin. Het verdient een ereplaats in de boekenkast van elk kritisch denkende mens.
Nu nog een gelijkaardig boek over de realiteit van de buitenlandse politiek van België.
(Uitpers, nr. 54, 5de jg., juni 2004)
(1) Voortaan ‘GB’ in deze tekst. Dit is uiteraard een grove veralgemening, zoals uit dit boek blijkt, de regering, de elite en de bevolking zijn totaal andere zaken, voor het gemak gebruik ik hier GB als omschrijving van regering + elite, dus niet van de bevolking.