In de internationale politiek is het stilaan een vaste gewoonte geworden : bij conflicten worden de Verenigde Naties en het VN-Charter met het grootste gemak aan de kant geschoven. De bombardementen van de US Air Force en de Royal Air Force op Irak hadden dit al duidelijk gemaakt. Het eigengereide optreden van de Noord-Atlantische Alliantie in de Balkan, vorig jaar, was een nieuwe illustratie van deze trend. Als de grootmachten – Washington staat hierbij steeds vooraan in de rij – zelf het heft en het recht in handen nemen, staat er altijd wel een hoge VN-ambtenaar klaar om ze een handje toe te steken.
Het door de VN geplande referendum over de onafhankelijkheid van de sinds 1975 door Marokko bezette Westelijke Sahara is hier een hemeltergend voorbeeld van. Voor de tweede keer in minder dan tien jaar haalt de hoogste VN-ambtenaar eigenhandig deze volksraadpleging onderuit. In 1992 besliste VN-secretaris-generaal Javier Perez de Cuellar het door de VN geplande referendum over de onafhankelijkheid of de definitieve aansluiting van de Westelijke Sahara bij Marokko sine die uit te stellen. Op 7 december laatstleden deed Kofi Annan hem dit na. Onze geglobaliseerde kranten, radiostations en televisiemaatschappijen maakten er nauwelijks gewag van.
Sinds 1991 slaagt Marokko erin om elke diplomatieke oplossing voor het conflict om de Westelijke Sahara te dwarsbomen. Merkwaardig genoeg heeft Rabat nog nooit een vredesplan, dat onder VN-auspiciën tot stand is gekomen, officieel van de hand gewezen. Wijlen koning Hassan II en zijn belangrijkste paleiswachter, Driss Basri – voormalig minister van Binnenlandse Zaken en in Marokko ook wel ‘Monsieur Sahara’ genoemd – stemden telkens in met een diplomatieke oplossing, om ze daarna met de glimlach en een uitgekookte vertragingstactiek te kelderen. Inmiddels is Hassan II na zijn schielijk overlijden op 23 juli 1999, opgevolgd door zijn oudste zoon Mohammed VI. De nieuwe koning heeft de onaantastbaar gewaande ‘Monsieur Sahara’, die sinds 1974 de touwtjes strak in handen had, met pensioen gestuurd. Driss Basri was een symbool : als minister van Binnenlandse Zaken was hij de man van de genadeloze repressie in Marokko (met de verdwijning, ontvoering en arrestatie van duizenden politieke tegenstanders, folteringen, politieke moorden, het bloedig neerslaan van protestbetogingen en hongeropstanden) en de meedogenloze bezetting van de Westelijke Sahara (de voormalige Spaanse kolonie en sinds 1975 de nieuwe Marokkaanse provincie, waarvan de meerderheid van de bevolking met onder meer napalmbombardementen naar het buurland Algerije werd verjaagd). Hassan II en Driss Basri zijn inmiddels verdwenen, maar de nieuwe koning, Mohammed VI, zet de politiek van de glimlach (een geslaagd charmeoffensief ten opzichte van alle westerse bondgenoten) en de vertragingsmaneuvers in de Westelijke Sahara rustig verder.
Dekolonisatie zonder einde
De bezetting van de Westelijke Sahara door de troepen van Hassan II in 1975 had niet de minste internationale rechtsgrond. In 1960 had de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zich met resolutie 1514 (XV) ondubbelzinnig uitgesproken voor de onafhankelijkheid van alle gekoloniseerde landen en volkeren. De Westelijke Sahara (sinds de conferentie van Berlijn in 1885 een Spaanse kolonie) stond op de VN-lijst van “nog niet autonome” (en dus te dekoloniseren) gebieden. In 1975 – toen bleek dat Madrid zijn kolonie in de Westelijke Sahara kwijt wilde – velde het Internationaal Gerechtshof in Den Haag een vonnis, dat de Marokkaanse aanspraken op het gebied van tafel veegde. Na deze voor Rabat ongunstige uitspraak, organiseerde Hassan II in oktober 1975 ‘de groene mars’ – 300.000 Marokkaanse ‘vrijwilligers’ trokken de Westelijke Sahara binnen. De VN-Veiligheidsraad veroordeelde dit Marokkaanse politieke manoeuvre. De groene mars was de voorbode van de militaire bezetting van de Westelijke Sahara, die eind 1975 een feit werd. De dekolonisatie van de Westelijke Sahara zou vanaf dan met de wapens worden beslecht.
Na 16 jaar woestijnoorlog tussen het bijna 200.000 man sterke Marokkaanse bezettingsleger en de guerrillero’s van het Polisariofront (dat vecht voor de onafhankelijkheid van de Westelijke Sahara) kwam er in 1991 een staakt-het-vuren. De Verenigde Naties en de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid (OAE) hadden het jaar voordien een vredesplan opgesteld, dat door beide oorlogvoerende partijen werd aanvaard. Sluitstuk van dit vredesakkoord was de organisatie van een referendum over zelfbeschikking (onder toezicht van de MINURSO, de speciale VN-missie voor de Westelijke Sahara).
Voor het Polisariofront was dit plan van de VN en de OAE een eerbaar compromis. Weliswaar werd Marokko niet gedwongen om zijn troepen onvoorwaardelijk uit de voormalige Spaanse kolonie terug te trekken. De getalsterkte van het Marokkaanse bezettingsleger zou worden herleid tot 65.000 manschappen en de Marokkaanse politie en paramilitaire groepen zouden worden geneutraliseerd. Op één punt haalde het Polisariofront wel zijn gram, tijdens de moeizame onderhandelingen. Aan het – voor februari 1992 – geplande referendum over zelfbeschikking zouden alleen de inwoners van de Westelijke Sahara kunnen deelnemen, die geregistreerd waren tijdens de volkstelling, die het Spaanse koloniale bestuur in 1974 had georganiseerd. Wat er in de praktijk op neer kwam dat 74.000 Sahrawi’s hun stem zouden kunnen uitbrengen. In 1975 was een bijzondere VN-missie in de Westelijke Sahara al tot de vaststelling gekomen dat de plaatselijke bevolking zich “quasi unaniem en categorisch uitspreekt voor de onafhankelijkheid” (1) Vijftien jaar later, na een militaire bezetting die de meerderheid van de Sahrawi’s tot vluchtelingen had gemaakt in het buurland Algerije, die een massale vestiging van honderdduizenden Marokkaanse militairen en kolonisten had veroorzaakt en de plundering van de fosfaatmijnen in het gebied had mogelijk gemaakt, bleken de onafhankelijkheidswil en de vrijheidsdrang van de Sahrawi’s ongebroken. In het koninklijke paleis in Rabat wist men dat de 74.000 potentiële deelnemers aan het VN-referendum massaal voor de onafhankelijkheid zouden stemmen. Het vredesplan van de VN en de OAE werd pro forma aanvaard. Tegelijk pakten Hassan II en Driss Basri uit met een uiterst efficiënte vertragingstactiek. De MINURSO, die instond voor de registratie van de kiesgerechtigden werd in de kortste tijd overspoeld met meer dan 200.000 aanvragen van Marokkanen om aan de stembusgang te mogen deelnemen. De belangrijkste bondgenoten Washington en Parijs legden Hassan II geen strobreed in de weg. De MINURSO, die over te weinig middelen en mankracht beschikte, verzoop in het werk. En VN-secretaris-generaal Perez de Cuellar besliste, net voor het aflopen van zijn ambtstermijn in 1992, om het referendum voor onbepaalde tijd uit te stellen. Sindsdien beweren kwatongen dat de voormalige VN-baas hiervoor door Rabat werd beloond met een ereambt (met bijpassend honorarium) bij de Omnium Nord Africain, de holding van de Marokkaanse koninklijke familie, die de mijnbouw, agro-industrie, transport, banken, financiële instellingen, verzekeringsmaatschappijen en andere belangrijke takken van de economie controleert.
Na de beslissing van VN-baas Perez de Cuellar waren het Polisariofront een illusie armer en de meer dan 150.000 Sahrawi vluchtelingen in de kampen in de buurt van de Algerijnse woestijnstad Tindoef vele frustraties rijker.
Vrij spel voor Rabat
Bij de bezetting van de Westelijke Sahara heeft geen enkele van de grootmachten (die zichzelf bij andere gelegenheden graag uitroepen tot ‘de internationale gemeenschap’) het paleis en de regering in Rabat ooit tot de orde geroepen. Hassan II was een onvoorwaardelijke bondgenoot van de Verenigde Staten en in regeringskringen in Parijs stond de Marokkaanse monarch hoog aangeschreven als ‘notre ami le roi’. Dank zij een reeks militaire samenwerkingsverdragen beschikken de VS nog steeds over heel wat faciliteiten in Marokko voor hun vloot en luchtmacht. Washington en Parijs zijn de belangrijkste wapenleveranciers van Rabat. En in 1977 en 1978 was het Marokkaanse leger (aan de zijde van de Franse en Belgische para’s) actief betrokken bij de militaire operaties in het toenmalige Zaïre, waar de troon van dictator Mobutu wankelde, nadat de ex-Katangese gendarmes opnieuw de wapens hadden opgenomen.
Na de opvolging van Javier Perez de Cuellar door de Egyptische topdiplomaat Boutros Boutos-Ghali, slaagden de Verenigde Naties er niet in het dossier van de Westelijke Sahara te deblokkeren en Marokko tot betere gedachten te brengen.
Ommezwaai in Washington
Het wordt wachten op de benoeming van Kofi Annan tot nieuwe VN-secretaris-generaal (op 1 januari 1997) en vooral op een ommekeer in de Amerikaanse politiek ten opzichte van de Maghreblanden. Sinds het uitbarsten van een moordende burgeroorlog in Algerije in 1992 begon Washington zich veel actiever in te laten met de politieke en economische ontwikkelingen in dit deel van Afrika. De VS-diplomatie (als verlengstuk van de economische belangen van de grote Amerikaanse ondernemingen) begon stilaan te beseffen dat Marokko niet de enige bondgenoot is in deze regio. Ondanks de chaos van de burgeroorlog stortten VS-bedrijven zich op de zich drastisch privatiserende Algerijnse oliemarkt en -productie. Na aanvankelijke steun aan de Algerijnse islamitische fundamentalisten van het FIS (in de ogen van Washington het breekijzer om de Algerijnse, strak gecentraliseerde, staatseconomie open te wrikken) en directe politieke druk op de Algerijnse militaire machthebbers om een historisch compromis te sluiten met het FIS, knoopte Washington uiteindelijk goede banden aan met het Algerijnse regime van generaal en president Liamine Zeroual en zijn latere opvolger Abdelazziz Bouteflika. Het conflict om de Westelijke Sahara (waarbij Algerije steeds steun is blijven verlenen aan het Polisariofront) werd stilaan een risicofactor voor de Amerikaanse belangen in het gebied. Daarom stuurde Washington een oudgediende het veld in : James Baker, de voormalige minister van Buitenlandse Zaken onder president Ronald Reagan, werd de speciale gezant van VN-secretaris-generaal Kofi Annan. Hij moest het conflict in de Westelijke Sahara ontmijnen en nieuwe onderhandelingen tussen Rabat en het Polisariofront beginnen. James Baker slaagde in zijn opdracht en dwong Rabat voor een tweede keer een vredesplan voor de Westelijke Sahara te aanvaarden. In september 1997 werden in het Texaanse Houston nieuwe akkoorden ondertekend. En opnieuw werd de organisatie van een referendum over zelfbeschikking voor de Westelijke Sahara het sluitstuk.
Nieuw referendum, oud scenario
Dat referendum moest volgens de akkoorden van Houston op 8 september 1998 worden georganiseerd. Na nieuwe Marokkaanse vertragingsmanoeuvres – steeds volgens de oude tactiek om de MINURSO, die ook deze keer instond voor de registratie van de kiesgerechtigden, te overstelpen met nieuwe (Marokkaanse) kandidaat-deelnemers – werd het referendum een eerste keer uitgesteld tot juli 2000. Niettemin verliep de registratieoperatie van de MINURSO deze keer wel gesmeerd. In Polisariokringen was men verrast en tevreden over het efficiënte werk van de MINURSO. In het totaal werden 84.000 stemgerechtigden ingeschreven. Maar Marokko bleef doorgaan met het indienen van tienduizenden nieuwe dossiers. Ook de nieuwe termijn voor het referendum (juli 2000) kwam hierdoor ernstig in het gedrang. Op 7 december 1999 legde VN-secretaris-generaal een nieuw rapport voor aan de Algemene Vergadering, waarin hij voorstelde de volksraadpleging tenminste tot 2002 uit te stellen. De inschikkelijkheid van de VN-baas ten opzichte van de Marokkaanse obstructiepolitiek roept uiteraard herinneringen op aan zijn voorganger Perez de Cuellar. Veel wijst erop dat deze nieuwe verdaging van de stembusgang in de Westelijke Sahara uiteindelijk een uitstel sine die wordt. Eens te meer schieten de Verenigde Naties in hun eigen voet en hun baas houdt het pistool in de hand.
De Verenigde Staten laten voorlopig betijen – Europa (met Frankrijk als belangrijkste bondgenoot van Rabat en Madrid als voormalige koloniale macht in de Westelijke Sahara) heeft nooit een rol opgeëist in deze kwestie.
Stabiliteit heeft zijn prijs
De enige logische verklaring voor zo veel westerse inschikkelijkheid moet in Rabat worden gezocht. Na het onverwachte overlijden van de absolute heerser, Hassan II, reageerden Washington en Parijs met enige ongerustheid. Marokko zat al enkele jaren in een overgangsfase van een monarchistische dictatuur naar een monarchistisch parlementair regime. Niemand kon echt voorspellen of de troonsopvolging in Marokko rimpelloos zou verlopen, of het land niet zou afglijden naar stormachtige ontwikkelingen en chaos. In de Verenigde Staten en Europa is het geen enkele diplomaat, geen enkele politieke analist, ontgaan dat het Groot-Marokkaanse chauvinisme – en dus de kolonisering en militaire bezetting van de Westelijke Sahara – een niet geringe rol spelen bij het tot stand komen van een nationale consensus rond de koninklijke troon. Het leger, alle koningsgezinde kringen en het geheel van de oppositie stonden sinds 1975 pal achter hun koning en zijn kolonisatiepolitiek in de Westelijke Sahara. In de kwestie van de Westelijke Sahara was de Marokkaanse oppositie zo mogelijk nog orthodoxer dan het paleis. Wat tot hilarische momenten in het Marokkaanse politieke leven had geleid. In de zomer van 1975 had de grootste oppositiepartij, de sociaal-democratische UFSP (Union des Forces Socialistes Populaires), in een memorandum aan de koning opgeroepen om “de bezette provincie in de Sahara te bevrijden”. Ali Yata, de toenmalige voorzitter van de Marokkaanse communistische partij (de PPS – Parti du Progrès et du Socialisme) vroeg aan de koning zelfs “onmiddellijke maatregelen om het gewapend verzet te organiseren in het bezette gebied” (2).
In april 1998 kreeg Marokko voor het eerst in zijn geschiedenis een socialistische premier. Abderrahmane Youssoufi (die als oppositieleider ettelijke jaren in de gevangenis had doorgebracht) kwam aan het hoofd van een coalitieregering, waarin de onaantastbare Driss Basri minister van Binnenlandse Zaken bleef. In zijn eerste interview met de gezaghebbende Parijse krant Le Monde liet Youssoufi blijken dat voor hem – net zoals voor Hassan II – de akkoorden van Houston weinig of niets voorstelden. "Tussen mij en Zijne Majesteit Hassan II bestaat er geen enkel meningsverschil over de toekomst van de Westelijke Sahara. Wij spreken met dezelfde stem. De Westelijke Sahara is een integraal onderdeel van Marokko. Het referendum is niet meer dan een formaliteit, waarmee Marokko heeft ingestemd, uit respect voor de internationale gemeenschap," zei de nieuwe premier. En Abderrahmane Youssoufi voegde er voor alle duidelijkheid aan toe : "De integratie van de provincies van de Westelijke Sahara dateert van 1976. Het referendum is eigenlijk een luxe. Voor ons is deze zaak al lang geregeld."
Inmiddels is de nationale consensus rond het koningshuis en de Marokkanse koloniale politiek in de Westelijke Sahara zo mogelijk nog hechter geworden. Abraham Serfaty, de enige Marokkaanse opposant die steeds het zelfbeschikkingsrecht van de Sahrawi’s heeft verdedigd en de Marokkaanse bezetting van de Westelijke Sahara scherp heeft veroordeeld, sprak zich op 14 januari laatstleden uit voor “de integratie van de Westelijke Sahara in het Marokkaanse grondgebied”. Serfaty keerde in september 1999, een maand na de troonsopvolging, naar Marokko terug. Hij had zeventien jaar in de gevangenis gezeten en werd na zijn vrijlating in 1991 ogenblikkelijk op een vliegtuig gezet en naar Frankrijk verbannen. Serfaty deed zijn oproep tot integratie van de Westelijke Sahara in een brief aan de Algerijnse president Bouteflika. Dat schrijven van de bekendste opposant van Hassan II werd uiteraard breed uitgesmeerd in de Marokkaanse media. Een aantal Marokkaanse kranten suggereerden daarbij dat Serfaty ‘ministrable’ is en wellicht binnenkort in de regering van premier Youssoufi wordt opgenomen.
Van het westelijke front is er inmiddels nog steeds geen nieuws. Marokko blijft met al zijn overwicht in de Westelijke Sahara aanwezig. Niemand in de VS of Europa heeft enig teken van protest laten horen na het nieuwe uitstel van het referendum. Het Polisariofront is inmiddels nog een illusie armer. De inwoners van de bezette Westelijke Sahara (waar het sinds september zeer onrustig is) blijven onderworpen aan een brutale militaire repressie. En de vluchtelingen in de kampen van Tindoef verbijten hun frustraties…
(1) Rapport van de Onderzoekscommissie van het dekolonisatiecomité van de Verenigde Naties, mei 1975. (Document A/AC – 109/L – 1063/AD4, goedgekeurd door de Algemene Vergadering op 11 oktober 1975).
(2) Maurice Barbier, “Le conflit du Sahara occidental”, L’Harmatan, Parijs, 1982, blz. 160.
(3) Le Monde, 29 juni 1998.