Jan Fermon is advocaat bij ‘Progress Lawyers Network’, een verbond van progressieve geëngageerde advocaten en is zich zeer actief rond het internationaal humanitair recht en het vreemdelingenrecht. Hij geraakte in 2003 in het wereldnieuws na een klacht tegen de Amerikaanse generaal Franks, bevelhebber van de VS-strijdkrachten in Irak, wegens oorlogsmisdaden. Hij was een van de advocaten in de zaak Bahar Kimyongur en leidde de verdediging van de Filipijnse linkse intellectueel José Maria Sison. In beide gevallen ging het om uitwassen van de antiterreurwetgeving, waar hij scherpe kritiek op heeft. Voldoende stof voor een gesprek.
In een bijdrage voor een boek dat binnenkort verschijnt leg je uit waarom de aanslagen van 11 september 2001 voor een duidelijke trendbreuk hebben gezorgd in het internationaal recht. Er is sindsdien een groeiende onverenigbaarheid ontstaan tussen de antiterreurpolitiek en het internationaal recht zoals zich dat na de Tweede Wereldoorlog heeft ontwikkeld.
We zitten in het internationaal recht en internationaal humanitair recht met een aantal progressieve verworvenheden die naar mijn aanvoelen het resultaat zijn van twee zaken, namelijk de weerstand tijdens de Tweede Wereldoorlog en de dekolonisatiebeweging. Daaruit zijn twee fundamentele principes gegroeid, namelijk dat de acties van een staat maar legitiem zijn als ze de fundamentele mensenrechten respecteren en het feit dat het legitiem is dat een volk geweld gebruikt om zich te verzetten tegen staten die haar rechten schenden. In het zog van de dekolonisatiebeweging schaarde de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (res. 2625, 24 oktober 1970) zich achter het recht op verzet, wat enkele jaren later ook weerhouden werd in de twee aanvullende protocollen van de Conventies van Genève die het oorlogsrecht reguleren. Daarin staan duidelijke referenties aan het gewapend verzet tegen een koloniale macht of een buitenlandse bezetting.
In de praktijk werden deze verworvenheden constant teniet gedaan door de facto het internationaal recht te overtreden, zoals dat het geval is met Israël in de Palestijnse kwestie, of de wijze waarop de Fransen zijn opgetreden tegen de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd. Toch is er nog een duidelijk verschil merkbaar met wat we vandaag zien. Tijdens de Franse koloniale oorlog in Algerije was het zo dat de repressie tegen de Algerijnse revolutionaire beweging slechts in beperkte mate geïnternationaliseerd was. Toen Zuid-Afrika zijn oorlog bijvoorbeeld uitvocht tegen de anti-Apartheidsbeweging, heeft de politieke steun van zowel de VS als Europa aan het Apartheidsregime niet verhinderd dat het ANC zich in de meeste landen kon organiseren zonder gecriminaliseerd te worden. In Brussel had je het informatiebureau van het ANC van waaruit het zonder problemen en openlijk activiteiten kon ontplooien. De criminalisering van een verzetsbeweging gebeurde vooral in het land waartegen ze actief was. Er was natuurlijk solidariteit met het Apartheidsregime of met de Filipijnse dictatuur, maar dat ging niet zover dat men de opposanten monddood ging maken. Dat is veranderd. Die criminalisering wordt nu wel geïnternationaliseerd. Het is een trend geworden om bepaalde bewegingen die in een politiek conflict verzeild geraakt zijn, zoals in de Filipijnen, als terroristen te beschouwen, waarbij zelfs belet wordt dat er standpunten verkondigd kunnen worden.
Los van de sympathie die je kan hebben voor verzetsbewegingen, kan je toch niet ontkennen dat ook zij in veel gevallen een gebrek vertonen aan respect voor het internationaal humanitair recht. Hoe moet je daar dan mee omgaan?
Volgens mij kunnen we gemakkelijk onze toevlucht zoeken tot de criteria die nu al in het internationaal recht zijn ingebakken. De Conventies van Genève en vooral de aanvullende protocollen, zeggen heel duidelijk dat het oorlogsrecht maar van toepassing is wanneer het om een gestructureerde beweging gaat. Als je de definitie leest dan gaat het over bewegingen die reële invloed hebben op het terrein. Het moet gaan om een conflict van een zekere omvang. Dat recht is geboren uit de dekolonisatiebeweging, waar geweld met de steun van brede lagen van de bevolking geregeld noodzakelijk was. Een tweede zaak die ik belangrijk vind is dat het niet voldoende is om te stellen dat een conflict onder het oorlogsrecht valt, maar dat er ook een onderscheid bestaat tussen acties die legitieme oorlogsdaden zijn en andere die verboden zijn en die als oorlogsmisdaden staan geboekstaafd. Het feit dat een beweging over brede steun geniet, sluit niet uit dat ze geen oorlogsmisdaden kan begaan. En dan moet je ze daarop ook beoordelen en ter verantwoording roepen.
In dat opzicht is de beslissing van het Filipijns Nationaal Democratisch Front (NDFP is een oppositionele coalitie van linkse partijen waaronder de Filipijnse Communistische Partij, vakbonden en boeren met een militaire vleugel, red) om principieel het oorlogsrecht te respecteren en de Conventies van Genève en de aanvullende protocollen te onderschrijven, een positieve stap. Als beweging kun je uiteraard niet alles uitsluiten wat er op het terrein gebeurt, maar je stuurt wel een duidelijke boodschap waarbij je een aantal verplichtingen opneemt, zoals bvb. mensen die op het terrein militair actief zijn een minimale vorming te geven over het oorlogsrecht. Volgens mij heeft een beweging er heel wat voordelen bij door duidelijk te maken dat ze het oorlogsrecht wil respecteren en dat ook in de mate van het mogelijke probeert te doen in de praktijk.
Op een seminarie over antiterreurlijsten en politieke bewegingen, stelde je uitdrukkelijk dat het bestaande internationaal recht een aparte antiterrorismewetgeving overbodig maakt. Maar vereist het bestaan van internationaal georganiseerde terreurbewegingen zoals Al Qaida dan geen specifieke bestrijdingsmethodes?
Het eerste probleem draait rond de vraag of het legitiem is om strafrechtelijk op te treden tegen bewegingen zoals Al Qaida. Daar heb ik natuurlijk geen enkel probleem mee. Geen enkel strafrecht laat meervoudige moord toe. Dus dat soort bewegingen kan perfect strafrechtelijk aangepakt worden. Waar zit dan het probleem? Men kan betrokken zijn bij een misdrijf op heel verschillende manieren, het aanzetten tot, de financiering ervan, maar dat valt allemaal al onder strafrechtelijke bepalingen. Wat niet onder het strafrecht valt is zeggen, “ik vind deze aanslag goed” of “ik ga geld inzamelen voor Hamas”, tenzij het zou gaan over iets concreets als het betalen van vlieglessen met het oog op een aanslag. Je zit natuurlijk met een hele grijze zone. Je kan bvb. de sociale activiteiten van Hamas financieren wat totaal losstaat van een eventuele aanslag op burgerdoelwitten.
Anders gezegd, de harde kern van het terrorisme kan perfect met het klassieke strafrecht worden aangepakt. Wat men nu doet met de antiterrorismewetgeving is de hele grijze zone, die politiek ondersteunend kan werken, aanpakken en dat kan maar door verregaand te criminaliseren. We hebben dat gezien in het DHKC-proces (linkse-revolutionaire partij in Turkije, red), waarbij de beklaagden nooit bij de gewapende strijd waren betrokken en geen enkel geweldsdelict hebben gepleegd, wat trouwens niet de reden is waarom ze worden vervolgd. Ze worden eigenlijk vervolgd omwille van hun deelname aan activiteiten van een terroristische organisatie, meer bepaald het openhouden van een informatiebureau in Brussel en het ronddelen van informatie in België over gebeurtenissen die verband houden met gewapende acties in Turkije. Dat kon men vroeger in het klassieke strafrecht natuurlijk niet criminaliseren, en terecht. Daar begeef je je op veel te glad ijs. De antiterrorismewetgeving brengt m.a.w geen meerwaarde voor alles wat gaat over het rechtstreeks betrokken zijn bij de voorbereiding, de organisatie en de planning van terroristische activiteiten, maar men kan er nu wel diep in de periferie mee optreden.
Ik denk eerlijk gezegd dat de grenzen van het klassieke strafrecht redelijk waren en toelieten om op te treden waar moest worden opgetreden. Die grenzen zijn nu ver verlegd met de antiterrorismewetgeving door strafrechtelijk aan te pakken wat eigenlijk een politieke discussie is. En dat vind ik bijzonder gevaarlijk.
Men doet nu bovendien alsof er internationaal van alles moet ontwikkeld worden. Maar er was voordien ook al internationale samenwerking, misschien liep die niet altijd even goed, maar ze was er wel. Daaronder werden al mensen uitgeleverd, bewijzen overhandigd, was er al iets als Interpol, enz. Maar wat men nu doet is de grenzen uitvegen die ooit getrokken zijn om fundamentele vrijheden te beschermen. Ook internationaal.
Zijn we dan teruggekeerd naar de situatie van voor Wereldoorlog II, waarbij de daden van een staat per definitie legitiem zijn, gewoon omdat het om een staat gaat, en die van een verzetsbeweging crimineel?
De situatie is bovendien zo dat de antiterrorismewetgeving niet van toepassing is op de staat.
Het hele onderscheid dat men heeft opgebouwd tussen conflicten met een zekere legitimiteit en blind geweld, het onderscheid tussen legitieme en niet legitieme daden, is volledig verdwenen. En welke vorm van verzet je ook pleegt tegen een staat, wat die staat ook doet, wat ook het optreden en de houding van die staat is, dat zijn allemaal geen criteria meer. Het enige criterium dat tegenwoordig nog geldt, is dat wanneer je je verzet tegen een gevestigde staat, je meteen in de criminele sfeer wordt geduwd.
Begrijp ik uit jouw betoog dat het zinloos is om, zoals goed bedoeld, vaak wordt gesteld, tot een duidelijke en strikte definitie te komen van terrorisme om juridische misbruiken uit te sluiten? Meer nog, dat we de antiterreurwetgeving, zoals die vooral sinds 2001 is ontwikkeld, gewoon moeten laten vallen en terugkeren naar hoe het ervoor was?
Voor mij is de definiëring van terrorisme inderdaad zinloos, temeer omdat men dat al sinds 1937 tevergeefs probeert, onder meer in het kader van de Verenigde Naties. Als men morgen met een sluitende definitie kan komen, waarbij men de zaak echt kan beperken tot zij die blind geweld plegen tegen niet-militaire doelwitten, tja…. maar dan blijft het juridisch zinloos, want daarvoor hebben we de Conventie van Genève. Men kan niets meer toevoegen, behalve verwarring en willekeur. Ik denk dat terrorisme geen juridisch maar een politiek concept is. Waarmee ik niet wil zeggen dat je niet kan spreken over daden van terrorisme tegenover daden van verzet. Maar juridisch, opent het alleen maar deuren waarbij progressieve verworvenheden van volksverzet weggevaagd worden.
Op een studiedag aan de ULB in oktober 2009 gaf de Europese Antiterrorisme Coördinator, Gilles De Kerchove, inderdaad toe dat de antiterreurlijsten ook politieke lijsten zijn.
Voor mij was dat de evidentie vanaf de eerste dag. Kijk maar wat er in de Filipijnen is gebeurd, waar er vredesonderhandelingen waren en de regering een politiek proces uiteindelijk heeft geblokkeerd door terug te grijpen naar antiterrorisme-instrumenten, met de steun van de VS en de Europese Unie. Er is toen openlijk gezegd, dat de radicale oppositie van de terrorismelijst kon geschrapt worden als ingegaan werd op de voorwaarden van de regering. De Britse ambassadeur legde een aantal verklaringen in dezelfde zin af.
Hoe zijn die terroristenlijsten tot stand gekomen? Wie of wat zit daar achter?
Het gaat om te beginnen om een beslissing van de uitvoerende macht, de regering en de ministeries van Justitie en Binnenlandse zaken, dikwijls via specifieke werkgroepen. In het geval van José Maria Sison (oprichter van de Filipijnse Communistische Partij en betrokken bij de oprichting van de gewapende vleugel ervan. Hij verblijft in Nederland en werd in augustus 2002 op de terroristenlijst gezet door de VS en de EU, nvdr) is in eerste instantie geen motivatie gegeven. Het Europees Hof heeft dat veroordeeld en gezegd dat er wel een motivatie moet worden gegeven. Dat was een beslissing van 2007. Toch heeft het nog tot eind september 2009 geduurd vooraleer hij van de terreurlijst werd gehaald.
Op een bepaald moment heb ik de kans gehad om met iemand aan de tafel te zitten die het dossier Sison in Europese context heeft opgevolgd. Toen ik hem confronteerde met de duidelijk politieke motivatie ervan en de afwezigheid van strafrechtelijke elementen, zei deze simpelweg: “Zo gaat dat niet, elk land komt met zijn eigen lijstje en we nieten die aan elkaar”.
Maar sta je dan als betrokken overheid juridisch niet ongelooflijk zwak in je schoenen? Als je dit soort zaken voor de rechtbank brengt dan is zo’n beleid toch niet vol te houden? Zeker als duidelijk kan aangetoond worden dat die lijsten vooral politiek gekleurd zijn.
Tot nu toe zijn in alle zaken waarmee men naar het Europees Hof is gestapt de betrokkenen in het gelijk gesteld. Soms op formele, soms op minder formele gronden, maar telkens werd het antiterreurbeleid in het ongelijk geplaatst. Maar dan wel na vele jaren procederen, in het geval van Sison zeven jaar. En men kon gedurende die tijd politieke druk uitoefenen door hem op die lijst te houden en hem zo te dwingen in te stemmen met wat de Filipijnse regering voorstelt. Wat Gilles De Kerchove gezegd heeft op die bijeenkomst aan de ULB is eigenlijk gewoon die realiteit erkennen. Ik zie ook niet in hoe ze dat kunnen ontkennen. Bij Sison nam men de administratieve maatregel om een maandelijks bedrag van 200 euro en 2000 euro op een spaarrekening te blokkeren. Voor zo’n belachelijk bedrag wordt dan een internationale machinerie in gang gestoken. En dat is dan het enige concrete resultaat hé.
Als het gaat om politiek gemotiveerde sancties moet je dan niet vaststellen dat het rechtssysteem faalt in het beschermen van de burgerrechten?
Het rechtssysteem functioneert niet goed omdat de uitvoerende macht hier een machtsgreep heeft gepleegd. Dat wil zeggen, de politieke overheid beslist om een organisatie op de lijst te zetten en in Nederland bijvoorbeeld is het voldoende om lid te zijn van die organisatie om door de rechter gestraft te worden, louter omdat de politieke overheid dat zo beslist heeft. Op grond van welke criteria de overheid dat doet? Wel dat is natuurlijk op politieke gronden. En daar worden dan sancties aan verbonden, strafrechtelijk of ‘slechts’ administratief. Trouwens, iemand volledig beroven van deelname aan het economische leven als administratieve maatregel is de facto nog erger dan een strafrechtelijke vervolging. Het argument dat de administratieve maatregelen van tijdelijke aard zijn betekende voor Sison wel zeven lange jaren. In een strafprocedure kan men je tegoeden geen zeven jaar blokkeren, want dan heb je de overschrijding van de redelijke termijn. Via een administratieve procedure kan dat worden omzeild, in essentie gaat het om een beslissing van politici. Toch zijn er ook voorbeelden dat het rechtssysteem wel werkt. In heel veel landen hebben rechterlijke colleges op de een of andere manier gereageerd. Het Europees Hof in Luxemburg heeft allerlei beperkingen ingevoerd op de antiterrorismewetgevingen, er moet voldoende motivering zijn, recht op tegenspraak, enz.
Zowel nationaal als internationaal heb je een juridisch systeem dat een aantal antiterreurpraktijken niet aanvaardt. Betekent dit niet dat men er op beleidsniveau uiteindelijk sowieso toe zal gedwongen worden om het antiterreurbeleid minstens grondig te herbekijken?
Dat denk ik niet. Ik denk dat er heel duidelijk twee stromingen zijn. Een eerste wil vasthouden aan enkele elementaire en uitgebalanceerde controlemechanismen, waarbij tegenover politieke dissidentie een minimum aan regels behouden blijven waarbij ook een minimum aan recht voorzien is voor de tegenpartij. En er is daartegenover een stroming, waar de regering Bush een duidelijke exponent van was, die daar komaf wil mee maken en die de totale oorlog tegen de dissidentie wil via de criminalisering van alles wat zich verzet tegen de Amerikaanse hegemonie. En natuurlijk gebruikt men Al Qaida als speerpunt, omdat geen enkel zinnig mens sympathie kan opbrengen voor wat Al Qaida heeft gedaan. Maar het probleem is dat men in die kwestie oneindig veel verder gaat en dat men de regels wegveegt, niet alleen voor Al Qaida, maar voor iedereen.
Ondertussen is Bush verdwenen. De VS hebben een beslissende stem in de samenstelling van de vele antiterreurlijsten. Denk je dat er met Obama weer meer aandacht komt voor elementaire rechten? Ik denk aan zijn beslissing om Guantánamo te sluiten.
De regering Bush stelde bijna openlijk dat ze haar voeten veegt aan het internationaal recht, zoals in Guantánamo en de folterpraktijken en de programma’s waarbij terreurgevangenen in andere landen werden gefolterd. Ik zou durven stellen dat de regering Obama hierin gas terugneemt, maar dat gebeurt wel bescheiden. Guantánamo is nog altijd niet dicht en de gevangenis in Bagram (Afghanistan) is er nog altijd, het folteren is waarschijnlijk ook nog niet helemaal gebannen. Het is natuurlijk zo dat men in Washington naar een zekere orde wil terugkeren. Wanneer het om openlijke schendingen van het internationaal recht gaat, dan wil men een zekere fatsoen aanhouden. Maar wat ik ook zie is dat de hele logica van de antiterrorismewetgeving zoals die tot uiting komt in de Amerikaanse ‘Patriot Act’, niet ter discussie staat. Wat de persoonlijke overtuiging van Obama ook moge zijn, de vraag blijft wat hij politiek kan waarmaken. Als je dat objectief of nuchter bekijkt dan stel je vast dat de flagrante openlijke schendingen weliswaar gestopt zijn, maar ook dat er nog altijd een hele reeks bewegingen op de terreurlijsten staan die daar niet thuishoren.
(Uitpers nr. 116, 11de jg., januari 2010)
Gerecht haalt antiterrorismewet onderuit
Het Belgisch gerecht heeft de pogingen om via de antiterreurwetgeving van 2003 de bewijsvoering voor terrorisme minder streng te maken onderuit gehaald. Dat blijk uit het vonnis dat woensdag 24 december in Brussel werd geveld in zaak van het Turkse Revolutionaire Volksbevrijdingsleger (DHKP-C). Twee leden, onder wie Fehriye Erdal, kregen voorwaardelijke straffen wegens bendevorming. Woordvoerder Bahar Kimyongur van de DHKP-C in Brussel werd volledig vrijgesproken. Volgens de rechters betekent sympathiseren met een terroristische beweging niet dat men zelf een terrorist is. De uitlatingen van Kimyongur vallen volgens hen onder de vrijheid van meningsuiting. De rechters zijn ook van oordeel dat de schuld van elke verdachte individueel en concreet bewezen moet worden.
Aanklager Johan Delmulle daarentegen vond dat het verdedigen van een terreuraanslag even strafbaar is als het plegen van de aanslag zelf. Ook probeerde hij de beschuldigden te laten veroordelen voor medeplichtigheid aan in Turkije gepleegde aanslagen. Het hof in Brussel zat met zijn arrest op dezelfde lijn als het hof van beroep van Antwerpen dat in februari 2009 in dezelfde zaak al een gelijkaardig vonnis velde. De procureur had daartegen cassatieberoep aangetekend en verkreeg dat het proces opnieuw moest worden overgedaan. Maar ook in Brussel kreeg hij geen gelijk.