Vijf jaar na de poging tot staatsgreep tegen de Venezolaanse president Hugo Chávez, waarbij door de Verenigde Staten gefinancierde groepen betrokken waren, blijven de VS zich bemoeien met de interne aangelegenheden van Venezuela. Via een nieuwe strategie: steun aan het niet-gewelddadig verzet door organisaties uit de “civiele maatschappij”, zeg maar ngo’s.
In naam van de bevordering van de democratie en vrijheid financiert Washington nu, in het kader van zijn wereldwijde strategie om de democratie te bevorderen, een hele reeks Amerikaanse en Venezolaanse organisaties – waarvan ten minste één openlijk de staatsgreep van april 2002 steunde, waarbij Chávez korte tijd werd omvergeworpen.
Toen hij het nieuws van de staatsgreep vernam, feliciteerde de voorzitter van het International Republican Institute (IRI, Internationaal Republikeins Instituut) degenen “die in opstand waren gekomen om de democratie te verdedigen”. Hij vergat daarbij dat Chávez twee keer tot president was verkozen. Ondanks deze steun aan een staatsgreep tegen een democratisch verkozen president en aan deze flagrante schending van de rechtsstaat door de oppositie, heeft het IRI nog democratiseringsprogramma’s lopen in Venezuela, die worden gefinancierd door het Amerikaans Agentschap voor Internationale Ontwikkeling (USAID).
Het IRI is een instituut dat zegt onpartijdig te zijn. Het werd opgericht om Amerikaans geld te verdelen voor de promotie van de democratie. Het wordt geleid door John McCain, een Republikein uit Arizona. Het maakt deel uit van vijf Amerikaanse niet-gouvernementele organisaties (ngo’s), die de fondsen van USAID verdelen onder Venezolaanse organisaties. USAID financiert eveneens het National Democratic Institute for International Affairs (NDIIA, Nationaal Democratisch Instituut voor Internationale Zaken) en drie andere ngo’s: het Freedom House, Development Alternative Inc. En de Pan-American Development Foundation.
De VS steunen al sedert begin de jaren 1990 groepen die strijden voor de democratie en voor de verdediging van de rechten van de mens in Venezuela. Maar sedert de verkiezing van Chávez tot president in 1998 zijn de bedragen flink de hoogte ingegaan. USAID en de National Endowment for Democracy (NED, Nationale Stichting voor Democratie), die het IRI en het NDIIA financiert, hebben hun bijdragen voor Venezolaanse ondernemersverenigingen, voor de Confederatie van de Arbeiders van Venezuela (CTV), voor organisaties voor de verdediging van de mensenrechten en voor coalities van politieke partijen aanzienlijk verhoogd.
Het initiatief van USAID voor de overgang
Enkele maanden na de mislukking van de staatsgreep van 2002 in Venezuela richtte het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken, met geld van USAID, in de Venezolaanse hoofdstad Caracas het Bureau voor Overgangsinitiatieven (OTI, Office of Transition Initiatives) op. Het OTI, dat onafhankelijk van de Amerikaanse ambassade werkt, heeft twee uitgesproken objectieven. Het omschrijft die enerzijds als “het versterken van de democratische instellingen en het bevorderen van de democratische dialoog” en anderzijds als “het aanmoedigen van de deelneming van de burgers aan het democratische proces”.
In werkelijkheid heeft USAID OTI opgericht met de nauwelijks verhulde bedoeling om de inspanningen te steunen om president Chávez uit het zadel te lichten. Volgens USAID zal het nieuwe bureau “snelle en flexibele bijstand op korte termijn leveren naar gelang de behoeften inzake de overgang”.
USAID zegt niet duidelijk hoe de gewenste “overgang” er moet uitzien, maar het beweert dat Chávez “geleidelijk aan de regeringsmachine heeft overgenomen en parallelle, niet-democratische regeringsstructuren heeft ontwikkeld”. In de functiebeschrijving van de directeur van OTI in 2001 schreef USAID dat deze onder meer belast zou worden met “het formuleren van een strategie en het lanceren van het programma van het nieuwe bureau, zeer strikt rekening houdend met de politieke belangen van de VS”. Ook moest hij “een exitstrategie uitwerken evenals een operationeel terugtrekkingsplan”.
In plaats van zelf direct Venezolaanse organisaties en politieke partijen te financieren, kanaliseert OTI de door USAID toegekende fondsen via Amerikaanse ngo’s, die, op hun beurt, een reeks Venezolaanse ngo’s en politieke projecten financieren. In zijn rapport over de periode januari-maart 2007 vermeldt USAID 139 van zulke financieringen, die werden toegekend aan Venezolaanse organisaties die actief zijn in 19 van de 23 staten van het land.
OTI, dat al naar schatting 30 miljoen dollar uittrok voor de “democratisering” van Venezuela, is niet de enige bron van Amerikaanse politieke steun. Het bureau beschrijft zichzelf als onderdeel van een “volledig bijstandsprogramma dat tot doel heeft de democratische stemmen en instellingen van Venezuela te versterken”. Aan dit programma werken ook organisaties als de NED en het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat onder meer “educatieve” reizen aanbiedt aan sommigen in de Venezolaanse media. Daar de Amerikaanse economische hulp vermindert, zoekt OTI lokale fondsen ter ondersteuning van zijn programma’s. In zijn rapport van maart 2007 beweert het in het eerste trimester van het jaar 3,5 miljoen aan dollar lokale bijdragen te hebben ingezameld.
Alhoewel de door de Amerikaanse regering gefinancierde nog’s volhouden dat ze onafhankelijk zijn, is er sprake van een nauwe coördinatie van hun programma’s met Amerikaanse ambtenaren. In februari 2007 ging de “ploegbaas” van OTI naar Venezuela om deel te nemen aan een sessie van “strategische planning” met “vijf organisaties die deelnemen aan de uitvoering”, zoals USAID meldde.
Dankzij de steun van OTI bieden IRI en NDIIA “een technische bijstand aan aan de politieke partijen” door rechtstreeks met hen te werken “om hun capaciteiten te verbeteren inzake hun werk bij de kiezers en voor institutionele ontwikkeling”, volgens de termen van USAID. De twee instituten zeggen dat ze hun diensten aanbieden zowel aan de regerings- als aan de oppositiepartijen, maar klaarblijkelijk profiteren alleen de laatste van de hulp die voorzien is voor de “opbouw van de democratie”.
Freedom House is vooral bekend voor zijn dikwijls geciteerde rapporten over Vrijheid in de Wereld (Freedom in the World) en over Vrijheid van de Pers (Freedom of the Press). Maar wat men meestal niet weet is dat Freedom House één van de voornaamste begunstigden is van de subsidies die door de Amerikaanse regering worden toegekend. Het krijgt die rechtstreeks van USAID of door bemiddeling van NED.
Freedom House zegt “direct samen te werken met democratische hervormers, aan het front in hun eigen land” in Centraal-Azë, in Centraal-Europa, in Oost-Europa, in het Midden-Oosten, in Latijns-Amerika, in de landen van de voormalige Sovjet-Unie en op de Balkan. Het beschouwt zijn activiteiten in het buitenland “als een katalysator voor de vrijheid, door de civiele maatschappij te versterken, door openheid van regering na te streven, door de mensenrechten te verdedigen en door de vrije circulatie van informatie te verdedigen.”
Met de fondsen die het krijgt van USAID, sponsort Freedom House een programma “Human Rights Defenders” genaamd, waarvan het zegt dat het “de interactie vergemakkelijkt tussen de Venezolaanse civiele maatschappij en die van de andere landen van Latijns-Amerika, met het doel ze te helpen de communicatie over de mensenrechten en te verbeteren op nationaal niveau en met de bedoeling de bescherming van die rechten uit te breiden”. Het zegt ook nog dat “het doel op langere termijn is groepen te steunen die zullen vechten voor de vrijwaring en verbetering van het functioneren van de democratische instellingen in Venezuela.”
Van zijn kant heeft het Pan-American Development Fund begin 2007 geld gegeven aan Venzolaanse ngo’s “om informatie te leveren over de volgende activiteiten: het proces van grondwetshervorming, de discriminatie in functie van de politieke affiliatie en de vervolging van activisten voor de mensenrechten”. En Development Alternatives Inc. houdt zich bezig met “vorming organiseren over bestuur en de democratische waarden om de deelname van de burgers op het lokaal niveau te vergroten en om de deelname van ngo’s aan internationale evenementen te bevorderen”.
“Destabilisatieplan” – Een “actieprogramma” voor de democratie
In mei 2007 beschuldigde Eva Golinger, de Amerikaans-Venezolaanse auteur van het boek De Chávez Code en bekende critica van de Amerikaanse hulpprogramma’s voor Venezuela, Freedom House en andere Amerikaanse, door hun regering gefinancierde organisaties ervan een “destabilisatieplan” uit te werken (zie hierover Venezuelanalysis.com, 26 mei 2007). Volgens haar was de organisatie bezig een niet-gewelddadige verzetscampagne tegen de regering van Chávez aan het opzetten.
Freedom House werkt samen met het Center for Applied Nonviolent Action and Strategies (Canvas), dat gebaseerd is in Belgrado. Dat centrum heft Venezuele, Zimbabwe en Oekraïne uitgekozen als doelwit voor zijn vormngsprogramma’s. Op zijn website beschrijft het zijn visie op politieke overgang als volgt: “De laatste jaren kon men zien dat er politiek verzet van het volk was in Birma, Zimbabwe, Zimbabwe en Oekraïne. Alhoewel deze bewegingen de dictators niet klein kregen, hebben ze het gezag van deze oppressieve regimes ernstig verzwakt, zowel in de landen zelf als in de internationale gemeenschap”.
In mei 2007 bracht Eva Golinger op een persconferentie aan het licht dat de gebalde vuist op de protestvlugschriften tegen de “sluiting” van RCTV (de belangrijkste tv-keten van het land, die er door de regering van wordt beschuldigd de poging tot staatsgreep te hebben gesteund), overeenkomt met het logo dat wordt gebruikt in de oppositiecampagnes in Servië, Georgië en in Oekraïne – het is ook een symbool dat men terugvindt op de website van Canvas.
De financiering door USAID en NED van ngo’s die actief zijn in Venezuela weerspiegelt de uitdrukking van de overtuiging van de Amerikaanse regering dat het democratisch proces grondig is aangetast en dat dit soort politieke hulp een “overgang” naar een meer democratisch bestuur zal bevorderen – of ten minste een meer aanvaardbare leider voor Washington zal opleveren. Dat men zich concentreert op ngo’s voor hulp aan de democratisering weerspiegelt ook de actuele tendens om het niet-gewelddadig verzet van de ngo’s te beschouwen als het meest efficiënte instrument om dictaturen om te zetten in democratieën. In zijn studie van 2005 How Freedom is Won besluit het dat 50 van de 67 “overgangen naar de democratie van de voorbije 30 jaar” grotendeels het gevolg waren van “burgerlijk verzet via stakingen, boycots, burgerlijke ongehoorzaamheid en massabetogingen”.
Peter Ackerman, voorzitter van de raad van bestuur van Freedom House, voorzitter-stichter van het International Center on Nonviolent Conflict en co-auteur van een werk getiteld Strategic Nonviolent Conflict, is een van de meest fervente aanhangers van financiering van ngo’s die zich bezig houden met niet-gewelddadige actie tegen niet-democratische staten. In maart 2007 zei hij in een toespraak over Freedom House dat “het alles deed wat het kon om de inhoud en uitbreiding van de vormingsinstrumenten”, bedoeld voor groepen die zich bezig houden met niet-gewelddadige actie, te verbeteren.
Mark Palmer is een andere eminente verdediger van de financiering van het niet gewelddadig verzet door de Amerikaanse regering. Als ambtenaar van het ministerie van Buitenlandse Zaken speelde hij een belangrijke rol in de oprichting van NED. Nu is hij vice-voorzitter van Freedom House. In zijn getuigenis van 8 juni 2006 voor de Commissie Internationale Betrekkingen van de Senaat, die de titel droeg “Promotion of Democracy by Nongovernmental Organizations : An Action Agenda”, deed hij een oproep voor “een radicale versterking van onze strijders voor de vrijheid aan de frontlijn”, duidelijker gezegd, de ngo’s.
Mark Palmer, die ook een sleutelrol speelde in de oprichting van de Council for a Community of Democracies, betreurt het feit dat de Amerikaanse ngo’s, evenals “hun regerings- of privé-financiers” geen absolute voorrang hebben gegeven aan de financiering van buitenlandse ngo’s, die betrokken zijn bij de stichting van “nationale bewegingen”. Hij beval een veel sterkere stijging aan van de regeringshulp voor “ngo-programma’s bedoeld voor dictaturen”.
De financiering door de VS van een reeks ngo’s en groepen in Venezuela en de vorming en advies die worden aangeboden door Canvas en het Albert Einstein Institution, roepen nogal wat vragen op. Meer bepaald over het voornaamste doel, dat in feite niet de vooruitgang van vrijheid en mensenrechten zou zijn, maar eerder de bevordering van de strategische belangen van de VS.
Een democratische staat als Venezuela als doelwit kiezen om er een nationale [weerstands]beweging op te bouwen, roept vraagtekens op bij de onafhankelijkheid en de integriteit van de “democract builders” in de VS. Eva Golinger, een aanhangster van Chávez, gaf de Venezolanen de volgende raad: “Ter verdediging van de natie lijkt het verstandig dat er een einde wordt gemaakt aan de acties van groepen zoals Freedom House en het International Republican Institute, die als bruggenhoofd dienen voor het ministerie van Buitenlandse Zaken en voor de CIA, die openlijk opereren in het land”.
Democratie en interventie
Het valt nauwelijks te betwijfelen dat de democratie in Venezuela op de proef wordt gesteld. Het land kende sedert 1958 een relatief stabiel democratisch regime. Maar deze stabiliteit was vooral te danken aan verkiezingen waarbij de gevestigde partijen elk op hun beurt aan de macht kwamen. Hugo Chávez heeft dit vel geprezen model gebroken, maar heeft meteen de politiek inclusiever gemaakt: voor het eerst zijn de armen van het platteland en de arbeiders van de steden vertegenwoordigd in de regering.
Door met indrukwekkende cijfers verscheidene hard betwiste verkiezingen te winnen, heeft Chávez zijn democratische legitimiteit versterkt. De middelen die hij heeft gebruikt om zijn achterban te verstevigen en snel het “socialisme van de 21ste eeuw” te realiseren, heeft bij organisaties voor de verdediging van de mensenrechten en van de persvrijheid – onder wie Human Rights Watch en Reporters Sans Frontières – de vrees doen rijzen dat Chávez het democratisch proces in het gedrang zou brengen.
De vragen met betrekking tot de integriteit van de Amerikaanse hulp voor de democratisering worden momenteel door de regering van Venezuela gebruikt om druk uit te oefenen op het parlement om een nieuwe wet aan te nemen, waaronder alle ngo’s die fondsen vanuit het buitenland krijgen zich zouden moeten onderwerpen aan een evaluatie en aan erkenning door de regering. Als die wet er komt, dan zal Washington daar deels verantwoordelijk voor zijn. Het wordt tijd dat de “democratizers” hun operaties in Venezuela beëindigen en zich terugtrekken. Door tussen te komen in Venezuela zet Washington de beschuldigingen van Chávez en anderen kracht bij dat de Amerikaanse regering een politiek volgt, waarvan het einddoel een regimeverandering in Venezuela is.
Een meer constructieve buitenlandse politiek ten aanzien van Venezuela zou moeten beginnen met steun aan het zelfbeschikkingsrecht van het land in zijn politieke en economische zaken. De bezorgdheid betreffende de toestand van de democratie, van de persvrijheid en van de mensenrechten zou dan kunnen worden uitgedrukt via de gebruikelijke diplomatieke weg. Wat dan weer de achterdocht zou kunnen minderen dat de VS en hun duistere instellingen deelnemen aan een sabotagecampagne tegen de democratisch verkozen regering van Venezuela.
Momenteel doen Washington en zijn ngo’s die aan de opbouw van de democratie werken heel wat twijfels rijzen. Ze doen hun best om ter plekke invloed uit te oefenen op de binnenlandse politiek van Venezuela. De VS zou nooit toestaan dat andere landen en hun agenten zich zouden bemoeien met het Amerikaanse politieke proces. Ze zouden dus zich niet het recht mogen toe-eigenen om anderen aan te doen wat ze zelf niet zouden verdragen.
(Uitpers, nr 91, 9de jg., november 2007)
Bron: IRC Americas Program (http://americas.irc-online.org/), 25 juli 2007
Via http://risal.collectifs.net