Bij het vertrek van minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel naar de Europese Commissie waren zijn voorgangers Eyskens, Claes en Derycke opvallend mild in hun beoordelingen van het Afrika-beleid van de man. Enig punt van kritiek – en dat valt ook soms op te tekenen uit de mond van vertegenwoordigers van ngo’s – was de serviele houding tegenover de Rwandese president Kagame, door Eyskens een bendeleider genoemd. Terwijl de Rwandezen zich net verongelijkt voelen in het Congolese vredesproces. De rebellengroep die zij steunen, het RCD (Rassemblement Congolais pour la Démocratie), stapt uit de overgangsinstellingen die Congo volgend jaar naar verkiezingen moesten brengen.
Op het Afrika Filmfestival in Leuven stonden afgelopen lente twee films over de Rwandese genocide op het programma. 100 Days werd gemaakt met Brits geld, en belicht hoe de Tutsi afgeslacht worden door de Hutu. De Franse prent Au Rwanda on dit: la famille qui ne parle pas meurt geeft de Hutu’s als slachtoffer weer: ze brengt het verhaal van de Hutu’s die na de machtsgreep van Kagame jaren in de gevangenis doorbrachten, zonder proces.
De Franse en de Anglosaksische politiek botsten in Rwanda. Frankrijk stond aan de kant van de Hutu’s, en bleef die steunen toen die eenmaal de wijk genomen hadden naar Congo. Groot-Brittannië en de VS gaven veeleer steun aan de Oegandese president Museveni en Kagame (beiden engelstalig), in wie ze vertegenwoordigers zagen van een nieuwe generatie Afrikaanse leiders.
Eigenaardig is dat die tegenstelling ook buiten de politiek opdoemt. Het Franse gerecht bijvoorbeeld toonde zich bijzonder ijverig in het vinden van ‘bewijzen’ die het beeld van de rol van Kagame tijdens de genocide geen goed doen. Ook in de Franstalige pers is men veel negatiever ten opzichte van Kagame en Museveni en trekt men in het conflict dat Oeganda en Rwanda met Congo voerden de kaart Kinshasa. De Vlaamse pers in het algemeen en ngo-vertegenwoordigers staan evenzeer zeer kritisch tegenover de Rwandese inmenging. Niet helemaal ten onrechte, de buitenwijken van Kigali worden volgebouwd met villa’s van Rwandezen die veel geld verdienden aan de oorlog in Congo.
Terug naar de film, in Au Rwanda on dit: la famille qui ne parle pas meurt valt nog iets op. De slechterik van dienst is een Hutu-priester die de Tutsi’s verraadde die in zijn kerk schuilden. Hij had eerst een van die Tutsi-meisjes zwanger gemaakt. De katholieke zuil kreeg na de genocide vaak het verwijt dat ze te dicht aangeleund had bij de Hutu-etnie. Dat verklaart mede waarom Verhofstadt, in het begin van 2000 – hij was toen nog geen jaar premier en zijn regeringsploeg bezat nog de schwung van we gaan alles beter doen – zich in naam van ons land verontschuldigde voor de fouten die België maakte in annus horribilis 1994. Het leek grootmoedig, het gebaar van Verhofstadt, maar maakte hij op dat moment het proces van België, of dat van zijn voorganger Dehaene, tegen wie hij jaren oppositie gevoerd had? In elk geval, Michel kon in de jaren die volgden Kagame niet meer publiek afvallen.
De jongste jaren verzwakte de internationale positie van Kagame danig. Hij won de presidentsverkiezingen in Rwanda met een ongezonde monsterscore die veel kritiek uitlokte, zijn rol tijdens de genocide in eigen land kwam meer en meer ter discussie te staan en hij werd zwaar met de vinger gewezen in internationale rapporten die Rwanda en Oeganda aanduidden als prédateurs in het Congolese oorlogsmoeras. Vooral dat laatste kwam Michel uit want hij wou bijdragen aan de vrede in Congo en hij zat op de lijn van Frankrijk en de francofonie, tegen de Engelstalige Kagame.
De Zuid-Afrikanen waren in het begin van Michels ambtsperiode op Buitenlandse Zaken begonnen met vredesinitiatieven in Congo. Michel ging hun kar niet alleen duwen, hij ging ze zelfs trekken. De methode die toegepast werd, is gebruikelijk bij vredesinitiatieven: de oorlogssmeerlappen worden samengezet en de macht wordt gedeeld. Een goede methode is dat niet. De legitimiteit van de nieuw-erkende machthebbers is lager dan nul; de bevolking hebben ze niet achter zich en ze hebben bovendien veel bloed aan de handen. Erger is dat impliciet bevestigd wordt dat milities vormen de aangewezen weg naar de macht is. Veel geweld in Congo nu komt trouwens van kleine milities die hun positie in de overgangsinstellingen nog moeten afdwingen.
Niettemin, men moet pragmatisch zijn, heet het. Somalië leert dat een militaire interventie weinig garanties biedt. Bovendien stond in Congo geen sterke democratische oppositie klaar. En Michel en de Zuid-Afrikanen konden het meeste wapengekletter met hun methode een halt toeroepen, wat evenzeer een verdienste is.
Tegelijk ondersteunt de Belgische overheid de instituties die het land weer een normaal aanzien moet geven. Op zich lovenswaardig. Alleen heeft de Belgische overheid al veel geld gegeven aan de Congolese, welbesteed was het niet. Men zou er ook voor kunnen opteren het geld te geven aan die landen die zelf al enigszins orde op zaken stelden.
Verder hielpen de Belgen bij het integreren van soldaten van verschillende rebellengroepen in een min of meer regulier leger. Belgische militairen verzorgen de opleiding in Kisangani, aan troepen die ingezet zullen worden bij vredesoperaties in het woelige Ituri-district.
In het vredesproces zelf kon Michel zijn kunde in de politique politicienne uitleven. Eerst werd Joseph Kabila duidelijk tot numero uno aangewezen. Kwatongen beweren dat Kabila de protégé is van George Forrest, de Belgische ondernemer in Katanga, die geen vreemde is voor Michel. Kabila als president bevestigen was ook een duidelijke stellingname tegen de milities die gesteund werden door de anglofiele Oegandezen en Rwandezen. Er dient aan toegevoegd te worden dat van de oorlogvoerende partijen Kabila de populairste is onder de bevolking. Een tweede stap van Michel was het opvoeren van de totaal onbekende Ngoma, die de société civile als vicepresident mocht vertegenwoordigen. Daarvoor werd Tshisekedi opzij geschoven. Tshitshi voerde jarenlang de oppositie tegen Mobutu maar kon het niet waarmaken.
De belangrijkste beweging in het Congolese vredesproces was echter het indammen van het belang van de RCD. Het RCD had met Kisangani, Bukavu en Goma drie provinciehoofdsteden in handen. Kisangani moesten ze in het begin van het vredesproces al afstaan en de uitvoering van de vredesakkoorden is van die orde dat gepoogd wordt om ook Bukavu en Goma weer in Congolese handen te brengen. Dat gebeurt door de benoemingen van gouverneurs en provinciale militaire bevelvoerders. De RCD kan zijn vertegenwoordigers op die sleutelposities niet handhaven en is daar natuurlijk niet gelukkig mee.
Hun onvrede is niet helemaal onterecht. Vooreerst is er de gevolgde methode van het vredesproces, waarbij de rebellengroepen volgens ‘merites’ erkend werden. De ‘verdiensten’ van het RCD worden niet erkend. Die andere rebellenleider, Bemba, had geen enkele provinciehoofdstad in zijn macht en krijgt nu meer toegeworpen dan de RCD, wat niet zo logisch is. Bemba’s troepen krijgen namelijk belangrijke posities in de provincie Bandundu, tegen de wil van de bevolking daar en terwijl hij daar militair niets vertegenwoordigde.
Ten tweede staan de Rwandese broodheren Bukavu en Goma niet graag af. De eerste stad ligt ten zuiden van het Kivu-meer, de andere ten noorden. Wie vanuit Congo te land naar Rwanda wil, moet één van die twee steden passeren; voor de Rwandezen zijn Goma en Bukavu buffers. In de maquis van Kivu zitten nog FDLR-rebellen (Forces Démocratiques pour la libération du Rwanda). De leiding is in handen van Hutu’s die een kwalijke rol speelden tijdens de genocide, en die wat graag het Tutsi-regime in Kigali zouden aanvallen, al zijn die rebellen daar niet sterk genoeg voor. Toch kunnen ze nog onheil zaaien onder de Tutsi-bevolking. Dat bewezen ze in augustus in Burundi, waar een vluchtelingenkamp van de Banyamulenge, Tutsi die al lang in Congo wonen, uitgemoord werd.
De Rwandezen hebben in Kivu dus een gefundeerde verdedigingsclaim. De rellen in Bukavu van begin juni, georchestreerd vanuit Rwanda, drukken het ongenoegen van Kigali uit. Binnen een logica die gebaseerd is op het erkennen van rebellengroepen, kan je het RCD niet zomaar aan de kant schuiven.
Dat de Rwandezen zo tuk zijn op die twee grootste steden in Kivu, heeft ook te maken met het feit dat ze Kivu zien als het uitbreidingsgebied bij uitstek voor hun klein overbevolkt land. De manier waarop de Rwandezen nu in Congo infiltreren, de bevolking geweld aandoen en bodemrijkdommen plunderen, is zeker af te keuren. Maar de vredesinitiatieven van Michel en de Zuid-Afrikanen gingen nooit op zoek naar een oplossing om de Rwandese aanwezigheid in het oosten van Congo, die onvermijdelijk is, te organiseren.
Het RCD is onlangs uit de regering gestapt en heeft zijn vice-president, Ruberwa, teruggetrokken. Hoe het nu verder moet met het vredesproces, is niet duidelijk. Sommigen pleiten voor het versterken van het mandaat van de VN in Congo. Maar de VN is al met 15.000 soldaten in Congo aanwezig, soldaten die niet zelden uitblinken in lethargie. In Ituri grepen ze niet doortastend in, de Fransen zijn toen moeten bijspringen, en ze stonden toe te zien toen Rwandese rebellen Bukavu innamen, het waren Congolese soldaten die hen moesten verdrijven.
Anderen pleiten voor het weer vlot trekken van het gestrande vredesproces. De ingeslagen weg bewees echter gedurig dood te lopen. Nog iemand een idee?
(Uitpers, nr. 56, 6de jg., september 2004)