Richard Labévière, Les coulisses de la terreur, Parijs, Grasset, 2003, 367 blz., 22 euro.
“Twee maanden voor de aanslagen van 11 september onderhandelde de Amerikaanse inlichtingendienst CIA nog altijd met Osama Bin Laden,” stelt de Zwitsere auteur en onderzoeksjournalist Richard Labévière vast in zijn jongste boek Les coulisses de la terreur (1). “Daarna gaan de VS over tot een grootscheepse militaire operatie in Afghanistan. Ze laten de Saoedische miljardair en zijn beschermheren echter ontsnappen. En hun kapitalen verdwijnen in een financiële jungle.”
Voor Labévière wettigt dit twee niet onbelangrijke vragen: “wie zijn de medeplichtigen in het hart zelve van het Amerikaanse establishment?” en “hoe lang zullen deze hogere kringen en de door hen gecontroleerde en gemanipuleerde media een nieuw groot politiek-financieel schandaal – een Bin Ladengate – nog kunnen toedekken?”
De erg gedetaillerde ontrafeling van de immense financiële samenwerking en belangenvermenging tussen fabelachtig rijke bankiers uit Saoedi-Arabië (met nauwe banden met de beweging van Osama Bin Laden en andere soennitische terreurgroepen) en machtige financiële instellingen zoals de Carlyle Group, de kringen van Texaanse oliebaronnen (de echte biotoop van de familie Bush en een aantal kopstukken van de huidige regering) maakt van Les coulisses de la terreur een bijzonder sterk en boeiend boek.
Inmiddels heeft Washington zich ook in een nieuw militair avontuur gestort in Irak. Die oorlog is begonnen zonder argumenten, maar met leugens: de banden van Saddam Hoessein met Osama Bin Laden (nooit met bewijzen aangetoond) en de Iraakse massavernietigingswapens (tot op de dag van vandaag nog steeds niet gevonden).
Om een Bin Ladengate te vermijden grijpen de ideologen van conservatief Amerika niet alleen naar de preventieve oorlog, maar ook naar een strijd “tot het bittere einde” tegen de internationale terreur, die gemakshalve de mythologische benaming Al Qaeda heeft meegekregen.
De Orwellianen van Washington
Deze ideologen houden er huiveringwekkende meningen op na. Richard Labévière citeert uit een toespraak van Condoleezza Rice, veiligheidsadviseur van president Bush. Op 26 juni 2003 hield deze fervente verdedigster van de preventieve oorlog een redevoering voor het befaamde Intenational Instiute for Strategic Studies in Londen. Het werd een verbijsterende donderpreek tegen “de multipolaire wereldvisie, waar Frankrijk zo op gesteld is”. Rice: “De multipolariteit is nooit een idee of visie geweest, die verenigt. Het was een noodzakelijk kwaad dat de toestand van geen oorlog heeft verlengd, maar niet heeft bijgedragen tot de vrede. De multipolariteit is een theorie van rivaliteit, van rivaliserende belangen en in het ergste geval van rivaliserende waarden. We hebben dat in het verleden geprobeerd. En het leidde tot de eerste, daarna tot de tweede wereldoorlog en tenslotte tot de koude oorlog. Waarom zouden we op verdeeldheid moeten aansturen, terwijl het veel efficiënter is de handen in elkaar te slaan? Alleen de vijanden van de vrijheid juichen deze verdeeldheid toe.”
Volgens Richard Labévière is dit “een Orwelliaanse visie op de geschiedenis, die de ideologie van de oorlog zonder einde aanwakkert”. “De visie criminaliseert al wie het niet eens is met het recht van de sterkste: dat zijn allemaal terroristen. De baas van het Pentagon, Donald Rumsfeld, is het volmondig eens met de opvattingen van mevrouw Rice. Op 1 juli 2003 verklaarde hij: “Ik ben van oordeel dat we in oorlog zijn, een mondiale oorlog tegen de terreur. Zij, die het daar niet mee eens zijn, zijn merendeels terroristen.”
Al Qaeda bestaat niet
Richard Labévière geeft een zeer gedetailleerd beeld van het zogenaamde netwerk Al Qaeda en de miljardenstroom die ernaar toe vloeit (invloedrijke internationale banken, het petromanna van de Saoedi’s, en de miljarden van de zakat (de belasting voor liefdadigheid die elke vrome moslim betaalt) die wordt opgestreken en verdeeld door schatrijke humanitaire organisaties van het soennitische fundamentalisme.
Al even gedetailleerd beschrijft Labévière (via het relaas van de reeks bloedige aanslagen in Pakistan, Indonesië, Saoedi-Arabië, Marokko, Rusland, Tsjetsjenië…) hoe er een nieuwe generatie van fundamentalistische terroristen is ontstaan. Zij hebben geen gecentraliseerde structuur (laat staan een gemeenschappelijk naam of commando). Zij hebben geen enkele onderlinge organisatorische band, voelen zich geen verdedigers van een welbepaalde moslimstaat. Zij streven naar een volslagen imaginaire oemma (wereldwijde gemeenschap van alle soennitische moslims), zijn radicale tegenstanders van de Westerse levenswijze, het christendom, het jodendom en beschikken over eenvoudige, maar zeer efficiënte technologieën om te doden en terreur te zaaien. Hun gemeenschappelijke ideologie is volgens Richard Labévière het bestemd te vatten onder de noemer “salafisme”, een extreme strekking van het wahhabitische fundamentalisme, dat zijn roots heeft in Saoedi-Arabië, Pakistan en Afghanistan en vandaag breed uitwaaiert naar de hele moslimwereld.
Voor het Amerikaanse streven naar absolute wereldheerschappij, unipoliarisme en verdediging van de eigen economische en energiebelangen, kortom voor “het nieuwe Imperium”, is deze uiterst gevaarlijke en moorddadige stroming een geschenk uit de hemel om oorlog te voeren “tot het einde”.
De Marokkaanse connectie
In het licht van de uiterst bloedige aanslagen tegen vier forenzentreinen in Madrid op 11 maart jongstleden (190 doden en 1.250 gewonden) is het interessant om er even Labévières analyse over het Marokkaanse “salafistische” terrorisme op na te lezen. Het gros van de fundamentalistische terroristen, die na het bloedbad in Madrid werden opgepakt, bestaat uit jonge Marokkanen.
In het buurland van Marokko, Algerije, woedde van 1992 tot 2002 een uiterst gewelddadige oorlog tussen het regeringsleger en de gewapende fundamentalistische ondergrondse beweging van het Islamitische Heilsleger (AIS) en de Gewapende Islamitische Groepen (GIA). Daarbij zijn naar schatting 150.000 Algerijnen omgekomen. Het leger heeft op dit ogenblik de toestand min of meer onder controle, ook al blijven de harde kern van de GIA en een afsplitsing van deze terreurgroep onder de naam GSPC (Groupe salafiste pour la Prédication et le Combat) belangrijke delen van het land onveilig maken met moordpartijen en terreuraanslagen. De monarchie, haar politiek personeel en pers gingen ervan uit dat fundamentalistische terreur in Marokko geen schijn van een kans maakte. “Tot 16 mei 2003,” schrijft Richard Labévière. “In Casablanca ontploffen drie bomautos en een bom. Er vallen meer dan twintig doden [in feite bedroeg het 45, nvdr.]. De drie bomauto’s vliegen in de lucht vlak bij het Belgische consulaat, het hotel Safir en de Kring van de israelitische Alliantie. De bom treft het Spaanse Huis. De overheid stelt weliswaar de hypothese van een buitenlandse betrokkenheid voorop, maar hoedt er zich voor om Al Qaeda onmiddellijk te beschuldigen. De naam van Osama Bin Laden duikt nergens op in de officiële communiqués.”
Drie daders worden op de plaats van de aanslag gevat. Op 6 juni is het aantal gearresteerde verdachten al opgelopen tot zestien, een maand later tot 634. Marokkaanse mensenrechtenorganisaties maken gewag van meerdere duizenden arrestaties in kringen van moslimextremisten van de clandestiene Salafiya Jihadia.
Voor Richard Labévière is de reactie van de overheid opmerkelijk anders dan anders. Hij citeert hiervoor Aboubaker Jamai, de directeur van het onafhankelijke weekblad ‘Journal Hebdomadaire’. Die schreef: “Marokko werd altijd beschouwd als een haven van rust en verdraagzaamheid en als er problemen waren, schreven we die toe aan buitenlandse agitatoren. Vandaag kunnen we ons hoofd niet langer in het zand steken. Deze keer zijn de terroristen allemaal Marokkanen. Ze zijn allemaal opgegroeid in armoede. Geen enkele van hen heeft ooit het land verlaten. De radicale islam heeft goed en wel zijn intrede gedaan in ons land en vindt er gewillige rekruten.”
De meerderheid van de gearresteerde terroristen komt uit de bidonvilles van Casablanca, waar de schrijnende armoede de aanhang van de Salafiya Jihadia naar recordhoogten jaagt.
Als conclusie op de aanslagen in Casablanca geeft Labévière het woord aan de Marokkaanse politoloog, Ahmed Benani. Volgens hem “zijn in Casablanca wellicht slapende cellen aan het werk geweest van een of andere neosalafistische strekking, of zelfs agenten van de veiligheidsdiensten, die orders hebben gekregen om een klimaat van onveiligheid te creëren om beter de latente sociale onrust de kop in te drukken. Daarom is een Algerijns scenario in Marokko niet langer uit te sluiten. De gewelddadige omwentelingen, die onze planeet kent, zullen niet langer aan Marokko voorbijgaan, noch aan andere landen (al dan niet Arabische). De strijd tegen het terrorisme zal zonder enige twijfel gepaard moeten gaan met de strijd tegen het staatsterrorisme, voor de secularisering van het politieke leven en de instelling van een echte pluralistische democratie.”
(Uitpers, nr. 52, 5de jg., april 2004)
(1) Zie ook het in 1999 verschenen Les dollars de la terreur en het interview met Richard Labévière in Uitpers, nummer 2, november 1999.