Ik ben al jaren voorstander van een boycot van Israëlische producten. Een voortrekker zelfs. Je moet er maar de WeeWeekrant van Oxfam van 15 februari 1992 op nalezen.
Ik heb ooit een keer Israëlische wijn gedronken, samen met Palestijnse vrienden in Jeruzalem, en dat is het geweest. Als ik een Delhaize binnenloop dan zegt zo’n fles Yarden mij niks. En tot voor kort was dit ook zo voor hommos (eigenlijk Hummus bi Tahina).
Sinds kort zit ik met een probleem. Ik hou van dit Palestijnse nationale gerecht. Het is ongelooflijk lekker. En ik maak het zelf al sinds 1969 klaar, nadat ik het voor het eerst at in Haifa, in restaurant UM in Wadi Nisnas, samen met de Palestijnse dichter Samih al Qassim. Ik mag dan al wat ouder worden, ik heb een goed geheugen.
Ik bereid hommos in verschillende versies: met een sterke smaak van kikkererwten, of met de taratur die meer doorsmaakt (zoals Baba Ghanush, dat fantastische auberginegerecht). Maar dat is voor de kenners.
Een maand of zes geleden, las ik in mijn lijfblad, de Israëlische krant Ha’aretz, dat een bepaald soort hommos dat onder het merk Sabra in onze Delhaizes terechtkomt – het merk Sabra heeft een heel gamma van producten – ‘Prestige Houmous met Zaatar’, eigenlijk de trots van Galilea is. De Chief Executive Officer, met andere woorden de voorzitter van de Raad van Bestuur van Tzabar (de Hebreeuwse naam van Sabra) die al deze kant-en-klaarproducten naar hier uitvoert, verklaarde in die krant, dat specialisten van zijn bedrijf alle mogelijke Arabische hommosrestaurantjes in Galilea hadden afgeschuimd, tot ze het beste product hadden gevonden.
Met de Palestijnse restaurateur maakten zij een deal, om zijn hommosversie te commercialiseren onder wat bij ons dus ‘Prestige Houmous met zaatar’ heet. Uiteraard verdient deze Palestijn daar niet echt veel aan. Hij werd, net zoals de rest van zijn volk, gerold door de Israëli’s. Ze profiteren van hem, om hier zaken te doen. En ik heb die hommos ooit gekocht! (Foei, Lucas, als straf tien voordrachten over de Palestijnse zaak gaan houden!) En het is geweldige hommos. Vooral met die zaatar.
Zataar is een soort wilde tijm. Ik ken het van in Galilea bij het ontbijt, dat daar bestaat uit brood met olijfolie, gekruid met zaatar. Bij ons kon ik geen zaatar vinden om op mijn zelfbereide hommos te strooien. Ik heb wel een Palestijnse vriend, die uit Galilea afkomstig is, en die me altijd belooft wat zaatar te geven. Maar hij vergeet dat. Andere dingen vergeet hij mij niet te geven, maar zaatar wel. Hij wil zelf niet zonder vallen.
Een paar weken geleden ga ik over Palestina spreken aan de Vrije Universiteit van Brussel. En daar staat een standje van Oxfam-Wereldwinkels, dat niet alleen olijfolie verkoopt, maar ook zaatar. Direct een potje gekocht. Ik kom thuis en merk op het potje de vermelding ‘Israël’. Verdomme, denk ik, waarom wordt dit niet geboycot, meer nog het wordt zelfs gepromoot bij de linksverterende medemens. “Maar dat is Fair Trade”, zegt mijn dochter. Sorry. Maar ik heb het eens nagetrokken.
De firma die aan Oxfam levert is Sindyanna, een Israëlische Fair-Tradeorganisatie van joden en Arabieren. Maar zo snel ben ik niet tevreden. Sindyanna (in het Arabisch eigenlijk Sindiyan) betekent Indische eik. Een gewone eik heet in het Arabisch ‘ballut’, maar geef toe, Sindyanna klinkt exotischer. Die eik zou het symbool van Galilea zijn. In de joodse Bijbel misschien, ik heb er nooit van gehoord. Sindyanna ‘werkt samen’ met vrouwen uit de Westelijke Jordaanoever en uit Majdal Krum, een dorp in Galilea van 10.000 inwoners, dat op de kaarten, die de Israëlische ambassade tijdens de Antwerpse boekenbeurs verspreidde, niet terug te vinden is. In de jaren 1960 verloor dit dorp ongeveer al zijn grond, op wat olijfgaarden na, aan de naburige joodse stad Karmiel.
Baas van Sindyanna is de Israëlische Hadas Lahav, die in Haifa woont. Het bedrijf startte met de productie van olijfolie. En daarvoor heb je in Israël Arabieren nodig, voor de toelevering van de grondstoffen. Ook al hebben de Palestijnse Israëli’s (20% van de bevolking) maar 3% van het land kunnen behouden. Ze bezitten 74% van alle olijfgaarden. Dat is niet niks, en daarbij hebben zij ook de meeste olijfpersen.
Een goede reden om een ‘joods-Arabische samenwerking’ op te zetten. De markt voor olijfolie is namelijk zeer groot. Alleen werd de Israëlische markt overspoeld met Italiaanse en Spaanse olie. De olie die Sindyanna produceerde was te duur, zeker voor export. Ook al werken ze op een manier die in de Israëlische industrie zeer gangbaar is. Als het op een commerciële wijze gebeurt noemt men het outplacement. In Israël doet men namelijk aan outplacement door de vrouwen uit de Arabische dorpen in te schakelen als onderbetaalde werkkrachten. Die vrouwen weigeren, in tegenstelling tot hun mannen en zonen, om in de joodse steden te gaan werken. Daarom brengt de Israëlische industrie het werk naar hen. Zo heeft het bekende merk van ondergoed Schiesser al decennia lang een productielijn in het Palestijnse Tamra, niet ver van Majdal Krum. Boycotten dus dat ondergoed!
Palestijnse vrouwen en Palestijnse olijfpersen inschakelen is dus werken volgens hetzelfde stramien, ook al heeft men goede bedoelingen. Toch kreeg Sindyanna het door die Italiaanse en Spaanse olie moeilijk. En manager Hadas Lahav legt in de elektronische nieuwsbrief van de United Jewish Communities of North America (1) uit dat zij op zoek ging naar een manier om haar olie te verkopen en zo terechtkwam bij IFAT, met andere woorden Fair Trade. (“Looking for ways to sell my oil, I learned about IFAT, Fairtrade”). En Bingo, de olie wordt nu en masse uitgevoerd (30 ton per jaar), naar het Verenigd Koninkrijk, Japan, de VS en Europa. Daarna volgden zeep uit olijfolie en zaatar, die niet echt uit Galilea komt, maar uit de bezette gebieden, “vooral uit de streek rond Jenin”, zegt Hadas Lahav zelf. En, zoals iedereen weet die zich met de problemen van de Palestijnse economie bezighoudt, wie Palestijnse producten wil exporteren, moet via een Israëlisch tussenbedrijf passeren. Ook hier gebruikt Sindyanna eigenlijk dus dezelfde manier van werken. Sindyanna doet wat de klassieke Israëlische industrie ook doet: tussenbedrijf spelen voor olijfolie uit Galilea en zaatar en zeep uit Jenin op de bezette Westelijke Jordaanoever. Mijn eerste reactie was dan ook: wat is het verschil met de ‘ prestige hommos’ van Sabra?
Nu kan je, zoals Oxfam-Wereldwinkels, stellen dat Sindyanna een non-profitorganisatie is. Goed, ik wil wel aannemen dat Hadas Lahav en de oprichtster, Roni Ben Efrat, een normaal loon trekken. Mijn vraag blijft dan: waarom komen zij, en niet de Palestijnen, in Europa het woord voeren? Waarom die joodse tussenpersonen? Dit riekt naar paternalisme.
Lees er maar Susan Nathans boek “De Andere kant van Israël” op na. Hoe zij als joodse in Palestijns Galilea deelneemt aan bijeenkomsten van joods-Arabische verenigingen en hoe schijnheilig zij de joodse deelnemers vindt en hoe cynisch de Palestijnen op al die goede bedoelingen reageren. Volgens haar komen de meeste joden daar voor een ‘goed gevoel’ en om hun geweten te sussen. Waarom moet de leiding van de organisatie joods zijn? Zijn de Palestijnen in Galilea misschien achterlijke inboorlingen die door Europese joden moeten ‘geholpen’ worden. Sorry, hoor, maar de Palestijnen exporteerden al massaal olijfolie en zeep naar Frankrijk in 1856, toen de eerste Europese joodse kolonisator nog in Palestina moest arriveren. Komt daar nog bij dat de machtsverhoudingen in Galilea, net zo zijn als op de Westelijke Jordaanoever: de joden koloniseren er, beheersen er alle grond en alle lokale besturen, ook de Palestijnse dorpen (via de ‘regional councils’, in dit geval die van Misgav als ik mijn aardrijkskunde goed ken). En dan gaat het voor mij niet op om economische structuren (in dit geval Sindyanna) te steunen die deze machtsverhoudingen bestendigen, namelijk joodse ‘verlichte’ kolonisten, die bezorgd zijn over het ‘welzijn van de inboorlingen’. Ik ben voor de steun aan Palestijnse zelforganisatie, ook binnen Israël, zonder joodse ‘leidinggevende partners’. Als Israëlische joden daar willen aan meewerken, goed, maar dan als hulpkracht, niet als baas en spreekbuis, en zonder gebruik te maken van dezelfde onderdrukkende technieken als de Israëlische industrie.
Ben ik niet te veeleisend? Ik kijk nog eens naar mijn potje zaatar en wat zie ik: een product uit de bezette gebieden, zaatar uit Jenin, dat in België verkocht wordt onder het etiket Israël (er staat nergens het woord Palestina of Palestijnen op het etiket). Toen het idee van de boycot werd gelanceerd, was dit juist wat we wilden aanklagen, dat Israël producten uit de bezette gebieden hier als Israëlisch product op de markt brengt.
En daarom boycot ik nu, naast de Israëlische producten, ook de olijfolie, de zeep en de zaatar van Sindyanna, die door Oxfam wordt verdeeld. En ik ben niet meer afhankelijk van de goodwilll van mijn Palestijnse vriend. Ik vind nu in de Delhaize om de hoek ook zaatar, van een Brits bedrijf uit Bristol dat gespecialiseerd is in Marokkaanse voeding onder het label al’fez, maar dat ook zaatar ‘Lebanese style’ in de aanbieding heeft.
Lucas Catherine
11/1/2006
Noot:
(1) Zie: www.jewishrochester.org
Reactie op Lucas Catherines boycot van ‘Palestijnse’ olijfolie en zaatar
Toch wel verbaasd om de (veel te snel?) gemaakte conclusie van Lucas Catherine op de organisatie van Sindyanna of Galilea, volgende reactie
Om te beginnen is ‘Sindyanna’ niet zomaar een grote‘firma’ of ‘bedrijf’ zoals Lucas Catherine het stelt. Sindyanna is een erg kleinschalig initiatief, (gerund door vrouwen), heeft zelf quasi niets van eigendommen. Maar bovenal mag en kan Sindyanna niet los gezien worden van het grotere ‘Haninotz Sharara Publishing House’, van waaruit ze gegroeid zijn.
Dit Haninotz Sharara Publishing House (een NGO) ontstond in 1985 door een groep van vredesactivisten in Israël. Zij wilden, door het schrijven van boeken en artikels enerzijds de publieke opinie beïnvloeden, en oproepen tot een leefbare staat Palestina, en anderzijds het lot aanklagen van de 1 miljoen door zovelen, ‘vergeten’ Arabieren (Palestijnen) die nog steeds binnen Israël leven.
Uit dit Haninotz Sharara Publishing House ontstonden mettertijd verschillende zijtakken: buiten het uitgeven van tal van publicaties (o.a. het maandelijkse ‘Challenge’), is er nog de zijtak van de Al Baqa Cultural Centers: culturele centra met verschillende gemeenschapsprojecten (vooral) voor Palestijnse kinderen en vrouwen (met de bedoeling hun eigenheid, eigenwaarde en cultuur te bewaren of terug te vinden in een erg discriminerend en duaal Israël). Anderzijds het WAC (het Workers Advice Center), een centrum dat de Arabische werknemers bijstaat en hen wegwijs maakt in een doolhof van rechten en wetgevingen. Al deze activiteiten worden begeleid met de nodige campagnes, de nodige vertalingen van wetteksten in het Arabisch en grote acties.
En ten vierde – last not but least : Sindyanna of Galilea. Sindyanna werd speciaal opgericht vanuit de schrijnende nood om ook iets ‘economisch’ te kunnen doen. Ook de groep Arabieren binnen Israël heeft immers enorm veel te maken met racisme, pesterijen, confiscatie van land, verstikking van de economische en de landbouwactiviteiten, enz. Jammer genoeg wordt hier in de pers bijna nooit over gesproken of zijn er nauwelijks NGO’s mee bezig. De situatie is er echter schrijnender dan de meesten zich kunnen indenken.
Ik was dan ook meer dan verbaasd zo een negatieve reactie te lezen – en nog wel van Palestinakenner Lucas Catherine.
Sindyanna werkt inderdaad samen met de groep Arabieren uit Majd Al Krum, een dorp dat, zoals Lucas Catherine zelf zegt, op de officiële Israëlische kaarten niet meer terug te vinden is. Maar niet te vergeten…de mensen die er woonden zijn er nog wel! Zij leven nog steeds op de heuvels van de vallei, verspreid over 5 dorpen. Op de hoger gelegen gebieden ligt het settlement van Karmiel, een rijke groene joodse kolonie, gebouwd op geconfisqueerd land, dat letterlijk’neerkijkt’ op de resten en droge vlakten van Majd al Krum. Het contrast tussen de ‘eerste wereld’ naast de ‘derde wereld’ kan niet duidelijker geïllustreerd worden.
Ook zoals Lucas Catherine zelf vermeldt: ongeveer het enige wat voor deze groep van mensen economisch nog enigszins van belang zou kunnen zijn (en wat men nog zelf in handen heeft) zijn de enkele overgebleven olijfgaarden, die echter elke dag opnieuw bedreigd worden door confiscaties en verwoestingen. Veel brengen de olijfgaarden dezer dagen niet meer op. De olijven of de olie vinden op de gewone manier, de weg naar de markt niet meer. Hiervoor ontbreekt alle infrastructuur en mogelijkheden. Symbolisch zijn deze olijfgaarden echter nog wel van enorm belang, kwestie van confiscatie van grond proberen tegen te gaan. (zie ook verwijzing naar artikel Hadas: ‘The politics of olive oil’: http://www.sindyanna.com/articles/a_01.htm).
In het begin focuste Sinydanna zich nog vooral op de binnenlandse markt en probeerde men de olie vooral op manifestaties, standjes langs de weg of in restaurants en het toeristisch circuit te verkopen. Deze verkoop ging in het begin goed, maar sinds de tweede Intifada en de enorme terugval van de toeristische sector, een toegenomen argwaan tegenover de Arabische medeburgers, en tegelijkertijd het overspoelen van de Israëlische markt door goedkope (gesubsidieerde Italiaanse en Spaanse) olijfolie, viel deze markt echter volledig in elkaar. Sinydanna kreeg het erg moeilijk en is tot op de dag van vandaag afhankelijk van export.
Een tweede aspect waar Lucas Catherine het over heeft, is de tewerkstelling voor de Arabische vrouwen die Sindyanna geeft. Volgens Lucas Catherine een onbeschaamd profiteren van onderbetaalde arbeid… Laat het duidelijk zijn, één van de activiteiten van Sindyanna is juist op zoek te gaan naar verschillende activiteiten om vrouwengroepen werk te kunnen geven! Eén van de grootste problemen voor de Arabische bevolking binnen Israël is immers de enorme werkloosheid. Gezien er zelf geen industrie is, of er zelfs geen landbouwactiviteiten mogelijk zijn wegens een groot tekort aan land en water (vele grond werd afgenomen en Arabieren moeten veel meer betalen voor water dan joodse Israëli’s), zijn de mannen dus wel verplicht werk te zoeken in joodse bedrijven. Veel van die bedrijven gaan echter nog liever migranten halen en tewerkstellen, (die ze trouwens nog veel minder moeten betalen) dan te werken met hun Arabische tweede rangsburgers (die volgens velen immers toch ‘niet te vertrouwen en lui zijn’). Vele vrouwen mogen of durven hun dorpen bijna niet meer uit, om buitenshuis te gaan werken uit schrik voor de dagelijkse aantijgingen en discriminerende praktijken. (En als ze werk vinden is dit volledig onderbetaald en zonder contract). Waardoor velen onder hen gewoon thuis zitten wat hun zelfvertrouwen en de sociale status ondermijnt.
Sindyanna, een organisatie volledig gerund door vrouwen, wil de ondergeschikte positie van de vrouwen aankaarten. Door hen werk te geven, of activiteiten aan te leren, wil men deze groep vrouwen motiveren zelf iets te ondernemen, kwestie van zelf iets van inkomen te kunnen verwerven en terug het zelfvertrouwen en zelfrespect op te kunnen bouwen.
De zaatar en de olijfoliezeep die Sindyanna inderdaad in de Westbank aankoopt, worden verder verpakt door de vrouwen van Majd Al Krum. Het is een samenwerking tussen Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever (die hun producten anders niet verder vermarkt krijgen), en de groep vrouwen van Sindyanna waarvoor men werkgelegenheid creëert (en die trouwens allen op één of andere manier bij de NGO Haninotz betrokken zijn).
Mag het dus alsjeblieft duidelijk zijn dat Sindyanna geen ‘bedrijf’ is dat schaamteloos profiteert van Arabische arbeid of producten. Het tegendeel is waar! Het is juist een organisatie die probeert om de ogen van de buitenwereld open te doen gaan, om de situatie van de groep van gediscrimineerde Arabieren binnen Israël aan te kaarten en er ook daadwerkelijk iets aan te doen. Het is een uniek initiatief binnen Israël dat hier compleet ten onrechte beticht wordt van oneerlijke praktijken en zomaar even vergeleken wordt met ‘Sabra’ (wat volgens mijn weten trouwens een product is dat geproduceerd wordt in één van de illegale settlements op de Westelijke Jordaanoever).
Ik nodig Lucas Catherine dan ook vriendelijk uit om eens een gesprek aan te gaan met Roni Ben Efrat of Hadas Lahav (de oprichtsters van Haninotz en Sindyanna). Twee onvoorstelbaar doortastende en moedige vrouwen die je haarfijn en met veel vuur en de grootste verontwaardiging de hele situatie, politiek en wanpraktijken van hun land uit de doeken doen. Of bekijk eens één van de vele publicaties of video’s…
Wij als eerlijke handelsorganisatie zijn fier om te kunnen samenwerken met dit initiatief. Het is een erg waardevolle organisatie die volledig past binnen onze werking en visie. Een boycot van deze organisatie is gewoon niet ‘eerlijk’ te noemen.
Elke Vanlerberghe
Oxfam-Wereldwinkels