Op blz.17 en blz. 272 wordt verwezen naar een webside en internet (videostreaming) maar nergens wordt het webadres in het boek weergegeven, een kleine vergetelheid van de eindredactie.
Alle liederen werden bewerkt en op muziek gesteld door Chris Carlier. Soms wordt alleen de melodie op de notenbalk gezet met bovenaan de tekst, soms bewerkt voor blaasinstrumenten (sopraan, alto, tenor, bas en percussie), een andere keer voor koor en accordeon (blz. 82 het lied der mijnwerkers van Hanns Eisler). Praktischer zou geweest zijn voor alle liederen een pianobegeleiding te hebben uitgeschreven. Niet iedereen heeft de mogelijkheid zich te laten begeleiden door een klein orkestje van saxofonen. Wat niet wegneemt dat Chris Carlier zijn arrangementen zeer goed zijn en de notenzetting perfect.
In de 19de eeuw volop in de industriële revolutie deden cafézangers zoals Eetje Smol beroep op bestaande melodieën om hun teksten te kunnen zingen. Zo zal de ‘Stemrechtmarsch’ uit 1886 door Smol geschreven worden op de melodie van het ‘Arteveldelied’ van Frans-Auguste Gevaert. Gevaert heeft dit lied gecomponeerd op een gedicht van Napoleon Destauberg, de auteur van “Wat zoudt gij zonder het werkvolk zijn”. Er weze vermeld dat de Vlaamse componist August Gevaert (Oudenaarde 1828- Brussel 1908) in zijn latere periode internationalist geworden was en vurig de Vlaams-nationalistische muziekopvattingen van Peter Benoit bestreed. Nadat hij koordirecteur van de Grand Opéra van Parijs was geweest (van 1867 tot 1870) keerde hij ingevolge de Frans-Duitse oorlog terug naar België. Hij werd kapelmeester van het koninklijk hof en schreef het bekende “Naar wijd en zijd” (Vers l’Avenir) op tekst van Gentil Antheunis tevens van Oudenaarde afkomstig. Dit lied deed zowat dienst in de vorige eeuw als tweede Belgisch volkslied en staat zowel qua tekst als muziek torenhoog boven de Brabançonne.
Bankiertjes? Rotmaniertjes!
In de beginfase verspreidt het proletarische lied zich vrij autonoom, wars van organisatie en structuren. Zo zullen Eetse Smol en vooral Karel Waeri vele satirische liedjes brengen die maatschappelijke thema’s op humoristische wijze aan de man brachten zoals het lied ‘Speculatie’ blz. 69 en het Lied ‘Lieve Mei’ blz. 114 op melodie van de ‘Internationale’ gecomponeerd door de Gentenaar Pierre De Geyter (1848-1938). De Gentse volkszanger Walter De Buck zal veel van Waeri’s liederen opnieuw onder de aandacht brengen.
Na de beginfase zullen professionele componisten zich wijden aan het componeren van strijdliederen. Socialistische voormannen zoals Anseele zal de Conservatoriumleraar Jef Van der Meulen (1869-1931) inschakelen om arbeiderskoren te leiden zoals de Marxkring uit Gent (1914-1974) maar ook tal van socialistische Muziekkorpsen. In 1952 zal hieruit de Vlaamse Federatie van Socialistische Muziekkorpsen en Zangkringen (VFSMZ) ontstaan en worden gesticht. Jef Van der Meulen zal in opdracht van Anseele zelfs een opera componeren ‘De Vlasschaard’ op tekst van dichter René De Clercq. Langs Waalse zijde zullen Fernand Piette en de componist André Souris bezorgd om de opkomst van het fascisme het Théâtre Prolétarien in België stichten en in navolging van de Agitprop een soort theatraal spreekkoor vormen.
Een figuur die zeker van de actualiteit niets verloren heeft, is Eduard Jacobs (1868-1914). Hij stamde uit een Amsterdamse muzikale familie. Op tweeëntwintigjarige leeftijd vertrekt hij naar Parijs, waar hij als pianist in de Moulin Rouge optreedt. Daar leert hij een nieuw soort amusementkunst kennen, het cabaret artistique van Aristide Bruant. In 1894 keert hij terug naar Nederland, waar hij in café’s zelf zijn liedjes begeleidt al rechtstaande aan de piano. Het lied ‘De bankiertjes’, dat hij in 1895 componeerde is een aanklacht tegen de financiële wereld en een ontmaskering van het hypocriete burgerfatsoen : “Bankiertjes?Rotmaniertjes!”
Agitprop, spreekkoren en volksopera
Het tweede deel van het boek is in het bijzonder gewijd aan de agitprop, de spreekkoren en de volksopera. Het is door de Russische Communistische Partij dat in 1923 een sectie Agitatie en Propaganda wordt opgericht. Hieruit ontwikkelde zich een agitpropconcept dat als proletarische cultuuruiting arbeiderstheater, arbeiderspoëzie en -liederen met elkaar wilde verbinden. Een aantal prominente schrijvers, acteurs, regisseurs, componisten en schilders gingen samenwerken met arbeiders. De beroemde Russische componist Sjostakovitsj (het lied van het vaderland 1947) en de dichters Pjotr Parfenov en Sergei Alymov werden ingeschakeld. In Duitsland maar ook bij ons meer bekend de dichter Bertold Brecht, de componist Hanns Eisler, de regisseur en dramaturg Erwin Piscator, de actrice Helene Weigel en de arbeider dichter Maxim Vallentin. In navolging van wat in Rusland en Duitsland gebeurt, zullen in Nederland en in ons land spreekkoren en bewegingskoren ter linkerzijde ontstaan. Zo zal het bewegingskoor Prometheus van Roland Holst veel succes kennen, maar ook ten onzent zullen Achilles Mussche, Julien Van Nevele en Daan Boens (1893-1977) teksten voor spreekkoren schrijven. Tevens zal de componist Daan Sternefeld samenwerken met de groep ‘111’ in Antwerpen onder de leiding van Lon Landau.
La lutte finale?
Het volkslied mag beschouwd worden als het belangrijkste uitdrukkings- en propagandamiddel van de sociale massabewegingen, waarin het gewone volk zijn maatschappelijke en later ook democratische aspiraties tot uiting bracht. In de beginfase verspreidt het proletarische lied zich vrij autonoom, wars van organisaties en structuren. Later zal men zien hoe politieke partijen dit als propagandamiddel zullen gebruiken voor de ontvoogdingsstrijd. Ook binnen de Christelijke Arbeidersjeugd onder impuls van Jozef Cardijn zal de massaspelbeweging zijn hoogtepunt bereiken in de vooroorlogse jaren.
Vele grote componisten zoals Leonard Bernstein, Aaron Copland, Hanns Eisler, Sjostakovtisj en Prokofiev waren er bewust van dat kunst die de sociale noden dient geen verenging maar juist een verbreding van de kunst is. Zo schreef de beroemde romantische componist Robert Schumann (1810-1856) liederen in het revolutiejaar 1848 op teksten van de communist Freiligrath die net als Marx en Engels voor de Rheinische Zeitung schreef. Het is merkwaardig dat onze hedendaagse musicologen dit aspect van deze componisten doodverzwijgen. Toch zijn er nieuwe inzichten ontstaan in de cultuurbenadering. Deze nieuwe inzichten in de etno-musicologie en volkskunde brengen de geschiedenis van het arbeiderslied in een ander licht en hopelijk zullen onze kennis en de erkenning van het arbeiderslied hierdoor vergroten.
We moeten helaas vaststellen dat de grote massa niet meer kan zingen en kapot gemalen is door een niet aflatende vulgaire commercialisering van het lied. Jammer genoeg behoren de grote strijdkoren tot het verleden. Ligt hier niet de taak van onze scholen terug kinderkoren op te richten? En zou het niet zinvol zijn dat het ABVV in hun vormingspakket voorziet dat de Internationale terug deftig wordt gezongen en de “Achturen mars” van Aimé Bogaerts wordt aangeleerd, nu door flexibiliteit en globalisering die achturendag vakkundig wordt gesloopt?
Tenslotte raad ik ten stelligste dit boek aan voor allen die begaan zijn met de sociale strijd. Laten we onze tradities van het strijdlied niet door conservatieve critici banaliseren noch het volk bederven met nieuwerwetse(?) plat commerciële flutmuziek.