Wie de berichtgeving van de commerciële massamedia over de presidentsverkiezingen volgt, kan maar tot één conclusie komen: zowat alles wordt geschreven, ingesproken of opgenomen door journalisten die nog geen vier jaar bezig zijn of door collega’s die aan geheugenverlies lijden. Dezelfde fenomenen, dezelfde grootspraak, dezelfde holle slogans, dezelfde beate bewondering, dezelfde pseudo-kritische commentaren…
Ik schreef het al eerder. Deze campagne is een herhaling van alle campagnes sinds Harry Truman, vice-president onder Franklin Roosevelt, werd verkozen met een campagne als ‘outsider’ die het politiek establishment in Washington eens ging opruimen. Dat hij zelf de hoogste vertegenwoordiger van die kliek was, had geen belang. Hij kreeg zichzelf verkocht als de gewone ‘Joe sixpack’ (het equivalent van onze ‘Jan met de pet’, een sixpack is een kartonnen kratje bier met zes flessen, onze open bierbakken bestaan in de puriteinse VS niet).
Natuurlijk zijn er verschillen. Die hebben alles te maken met technologische evolutie, niet met inhoud. Truman had geen internet of weblog, zelfs tv speelde amper mee, radio en kranten waren toen dé campagnevehikels. De campagnes met een treinkaravaan waren het enige wat overbleef van voor de oorlog. Ze worden nog steeds door elke kandidaat dunnetjes overgedaan, vooral voor de mooie tv-beelden. Treinreizen leggen immers een link met John Kennedy. Die had o.a. die treinreizen massaal gebruikt om een zéér nipte overwinning te behalen op Richard Nixon.
In de Amerikaanse psyche roepen die treinen echter vooral herinneringen op aan die andere treinreis van Kennedy drie jaar later … zijn lichaam werd immers per trein naar Washington teruggevoerd. De volkstoeloop was zo massaal dat de trein een paar toeschouwers doodreed, die ondanks de eerste trein die voorop reed op de sporen bleven staan om de aankomende trein te zien. Een treinreis (meestal een zeer korte, net genoeg voor pakkende beelden) hoort sindsdien bij het vaste arsenaal van elke campagne.
Republikein Eisenhower deed (meer dan waarschijnlijk onbewust van het belang van het nieuwe medium tv) een poging om terug te gaan naar de ouderwetse campagnes van voor de oorlog. Tv-spotjes liet hij zich slechts schoorvoetend welgevallen onder druk van zijn adviseurs. Hij haalde het vooral met zijn imago van oorlogsheld en van ‘outsider’, jawel.
Kennedy was de eerste om de tv maximaal in te schakelen in de campagne. Na de oude Eisenhower was het tijd voor verandering. Hij was jong, de jongste kandidaat ooit, en zag er goed uit, voorwaar een ‘nieuw’ element in de campagnes, de Obama van de sixties. Zijn tegenstander Nixon, vice-president onder Eisenhower, deed het op tv zéér slecht. Zijn voorhoofd blonk van de zweetdruppels en omdat hij zich weigerde te schminken, gaf zijn zwarte stoppelbaard hem het uiterlijk van een onbetrouwbare louche vent. Bovendien nam hij de tijd om na te denken over zijn antwoorden. Not done. Verdedigers van het medium tv leggen daar de oorzaak van zijn nederlaag. Dat zij dat zo stelden, was niet verwonderlijk. Voor een deel was dat zeker waar, Kennedy lag steeds achter in de peilingen tot na de tv-debatten. Maar de ijver van de tv-lobbyisten om hun nog nieuwe medium op te dringen aan Washington had daar ook veel mee te maken. Immers, ondanks zijn barslechte tv-optredens leed Nixon slechts een zéér nipte nederlaag (in stemmen, niet in zetels van het kiescollege – zie meer hierover in vorige Uitpersartikels) van slechts 250.000 stemmen.
Na Kennedy kwam Johnson, die het als zetelend president haalde met een campagne die o.a. de snelle terugtrekking van de troepen beloofde uit Viëtnam. Klinkt bekend, inderdaad. We schrijven dan 1964! Deze man is en blijft hét schoolvoorbeeld van de dubbelzinnigheid van het Amerikaanse politieke systeem (en van het onbegrip/de onwetendheid in Europa over datzelfde systeem). Niet de (overigens totaal onterecht) bejubelde Kennedy zorgde immers voor de naoorlogse modernisering van de VS. Johnson was een racistische redneck die achter gesloten deuren uitsluitend de term ’niggers’ gebruikte over zijn zwarte medeburgers. Hij was echter ook een platte opportunist. Onder zijn presidentschap werd indrukwekkende vooruitgang geboekt op gebied van de wettelijke bescherming van de burgerrechten, hij tekende de door Bush II betwiste Voting Rights Act, creëerde Medicare en het food stamp programma – allemaal verwezenlijkingen die weliswaar ten goede kwamen aan de Amerikaanse zwarten maar vooral aan de arme blanken. Niet vergeten dat er tot vandaag viermaal meer arme blanken in de VS zijn dan alle zwarten samen (arm, middenklasse én rijk)! Tijdens de oorlog in Viëtnam waren de generaals zéér ongerust over de sociale onrust in eigen land. Met een grote oorlog zo ver weg, zouden ze die misschien niet kunnen onderdrukken. Met een sociale visie had dat dus niet zoveel te maken. Zijn politieke carrière begon Johnson in 1934 als campagneleider met het organiseren van massale verkiezingsfraude voor een andere kandidaat. Wat hij in 1941 zelf deed om een nationale carrière te beginnen tart elke verbeelding, maar de gelijkenissen met de technieken gebruikt door Bush in Florida 2000 zijn opvallend. (meer hierover in dit uitstekende boek Steal This Vote: Dirty Elections and the Rotten History of Democracy in America. Andrew Gumbel, een zeer goede historische analyse van hoe de twee partijen andere partijen systematisch afblokten is Democracy Unbound. Progressive Challenges to the Two Party System van David Reynolds).
Om allerlei redenen zocht Johnson géén herverkiezing. Nixon zag de kans schoon om zijn nipte nederlaag van 8 jaar eerder te wreken. Met een nooit voorheen geziene smerige moddercampagne dwong hij de eerste Democratische kandidaat voor het vice-presidentschap zich terug te trekken. Hubert Humphrey haalde hij onderuit door zich tegenover hem te stellen als de kandidaat die grote kuis zou houden onder de kliek van Washington. Humphrey was te ouderwets beleefd om daar weerwerk tegen te geven en het werkte. De ‘outsider’ Nixon werd verkozen.
Na Nixon’s gedwongen aftreden zes jaar later kon opvolger Ford zich als zetelend president moeilijk voordoen als een outsider. Die rol werd schitterend ingevuld door de relatief onbekende Jimmy Carter, gouverneur van Georgia, die daar nog een nieuw element aan toevoegde, zijn diepchristelijke geloofsovertuiging. Carter doet tegenwoordig redelijk goed werk met het naar hem genoemde centrum. Hij legitimeerde in de VS-media onder andere de herverkiezing van Hugo Chávez in Venezuela. Recent kwam hij op voor uitstel van executie van een zwarte in zijn thuisstaat Georgia die meer dan waarschijnlijk op basis van valse getuigenissen is veroordeeld. Als gouverneur van die staat had hij die gewetensproblemen nog niet. Ook Carter schitterde in de perceptie. Tot vandaag schrijven de gewone media met lovende woorden over zijn zogenaamde mensenrechtenbeleid. Carter was de president die zowel de Nicaraguaanse dictator Somoza als de Iraanse sjah tot de laatste dag bleef steunen, onder andere met wapenleveringen. De School of the Americas (toen nog in het door de VS bestuurde deel van Panama), waar de commandanten van de doodseskaders hun opleiding kregen, kende onder zijn mandaat een nooit voorheen geziene groei. Zijn veiligheidsadviseur Zbigniew Brzezinski ontwikkelde het defensieconcept van de Rapid Deployment Force (RDF). Nu heet dat concept Central Command, bekend van Irak. Die RDF-doctrine ging er van uit dat de VS een snelle invasiecapaciteit moest ontwikkelen om de oliegebieden van het Midden-Oosten te bezetten. Zijn opvolger Reagan nam die doctrine over en zette de door Carter ingezette enorme stijgingen van de defensiebudget verder. Brzezinski, beste lezer, is vandaag adviseur defensie en buitenlands beleid van Barack Obama. A change we can believe in, indeed. Carter was ook de eerste president die de sociale programma’s van Johnson begon terug te schroeven. De republikein Reagan veroorzaakte weliswaar een grote verarming met zijn economisch beleid maar raakte de sociale opvang zelf niet aan, Bush I evenmin. Ze hadden de stemmen van de arme blanken in de landelijke staten nodig.
Ronald Reagan was de natte droom van elke campagnestrateeg. Eindelijk een kandidaat die gewoon doet wat je hem zegt, zonder zoiets hinderlijks als een eigen mening. Dat had hij als gouverneur van Californië ruimschoots bewezen. De stiel kende hij al door de talloze tv-spots voor de overheid die hij als acteur insprak. Ook hij voerde campagne met het imago van de ‘outsider’ die de kliek van Washington ging opkuisen. Carter sleepte de onopgeloste gijzeling in Teheran mee. Die overwinning was echter allesbehalve zo overweldigend als de massamedia ons tot vandaag willen doen geloven. Reagan haalde een ruime overwinning qua zetels van het kiescollege, niet qua stemmen. Reagan wist zijn imago zowaar een tweede maal te verzilveren.
Bush senior haalde op zijn beurt een nipte overwinning door een verpletterende moddercampagne waar zijn tegenkandidaat niet tegen bestand was. Dukakis was o.a. zo onverstandig om in een tv-debat openlijk te zeggen dat hij tegen de doodstraf was. Hij weigerde koppig om eenzelfde moddercampagne te beginnen en verloor. Opnieuw, tamelijk nipt in stemmen, ruim in het kiescollege.
Bush was dan weer niet opgewassen tegen de ‘outsider’ Bill Clinton. Hoewel, de roemruchte overwinningen van Clinton bleken de test van de analyse niet te doorstaan. Zonder de hulp van derde kandidaat Ross Perot had hij het nooit gehaald. Hoewel die met 11 % uiteindelijk kansloos was, haalde hij met zijn achterban wel Bush I onderuit. Clinton had voor zijn tweede mandaat het geluk dat de Republikeinen met Robert Dole zowat de slechtste kandidaat uit hun geschiedenis naar voren schoven. In vergelijking met Bush I was Dole weliswaar een brave centrumpoliticus. Hij was echter een rampzalige verschijning in de media. Een oudere gehandicapte gentlemen kon geen weerwerk bieden tegen de flamboyante Clinton die zijn Republican Lite programma met glans wist te verdedigen. De ‘Democraat’ Clinton was na Carter de volgende om de sociale programma’s af te bouwen en zorgde voor een nooit voorheen geziene uitbreiding van de lijst van met executie bestrafbare daden. Over de nederlagen van Gore en Kerry tegen Bush II heb ik voldoende geschreven in vorige Uitpers-bijdragen.
Naargelang van de accenten die je legt kan je uit dit overzicht een en ander leren. Onder andere dat naar de vorm, de gebruikte methodes en de financiële middelen de campagnes wél veranderd zijn. Naar het verschil in inhoud is het echter vér zoeken. Het thema van de zogenaamde ‘outsider’ die grote kuis gaat houden in het verre Washington, die het systeem gaat veranderen … is een blijver. Wat Obama doet is dus ouwe koek, allesbehalve een nieuwe aanpak. Een blijver is ook het enthousiasme waarmee de Europese massamedia de Democratische kandidaat omhelzen. Wat dus zeker opnieuw op ons afkomt zoals vier jaar terug (en alle campagnes ervoor) is de verbazing in Europa dat de Republikein het toch haalt.
Niet te geloven dat commentatoren waarvan je enig historisch inzicht zou verwachten weer in die val trappen. Rik Coolsaet, een verstandig man die o.a. over de Belgische diplomatieke geschiedenis zinnige dingen heeft geschreven, spant de kroon. Hij was er bij tijdens de aanvaardingsspeech van Obama op de Democratische conventie. In De Standaard van 31 augustus 2008 heeft hij het over ‘Het sociaal contract van Obama’. Zijn bewondering is enorm: ’Drie kwartier spookt door mijn hoofd: waar zit de Belgische Obama? Welke Belgische politicus doet Obama na in zijn magistrale poging om de verdeeldheid in eigenland te overbruggen.’ Hij haalt ook elementen uit de toespraak van running mate Biden aan alsof ze van Obama zijn (de dagelijkse rit met Amtrak naar het werk) maar dit terzijde. Dit is van een beate volgzaamheid die je van een Joe sixpack zou verwachten maar niet van een beter wetende goed geïnformeerde Europeaan. Obama zou zowaar een nieuw sociaal contract aanbieden na de New Deal van Franklin Roosevelt. De New Deal ging inderdaad verder dan de Europese sociale contracten van de jaren ’30. Er is daarna echter niets meer bijgekomen. Wat nu nog altijd wordt verkocht als McCarthyisme of anti-communisme was vooral een aanval op alle kritische stemmen die een uitbreiding van de sociale rechten van de New Deal nastreefden. Alle presidenten hebben (met uitzondering dus van Johnson!) aan die sociale rechten geknaagd, Clinton en Bush II het meest van al. Ook Obama heeft dit op zijn agenda staan (‘de staat kan niet alles oplossen’). McCain is waarschijnlijk nog erger. Dat maakt Obama echter nog niet goed.
Sinds 1944 is er slechts één Democratisch president die sociale vooruitgang heeft gebracht, Lyndon B. Johnson. De andere Democraten, Kennedy, Carter én Clinton voerden een sociaal regressief beleid en een agressieve buitenlandse politiek. De Republikein (!) Eisenhower was de laatste president die openlijk vragen stelde bij de zin van de wapenwedloop. Nixon zorgde voor de dooi met aartsvijand China. Reagan’s politiek in Centraal-Amerika was verschrikkelijk, maar volledig in lijn met die van zijn voorganger ‘human rights’ Carter. Reagan maakte ook dankbaar gebruik van alle Nicaraguaanse militairen die onder Carter waren opgeleid in de School of the Americas voor zijn huurlingenleger van de Contras. Onder Carter werd de steun aan de Taliban en aan wat nu al-Qaida heet gestart, dit onder leiding van Zbigniew Brzezinski, dezelfde man, ik zei het al, die nu adviseur buitenlands beleid is van Obama.
Ach, waarschijnlijk ben ik (en u, lezer van Uitpers), gewoon een bekrompen ‘linkse anti-Amerikaan’. In een commentaar van Mia Doornaert in De Standaard van 13 september staat het mooi neergepend. ‘Doorgeprikt staat netjes’. Dit artikel gaat niet over de presidentsverkiezingen, maar is relevant voor de wijze waarop de deftige media het échte debat uit de weg gaan. Mia Doornaert is geen extreemrechts scribent van een obscuur blaadje, maar een intelligente dame die met kennis van zaken rapporteert vanuit haar ideologische visie. Zelf zal ze uiteraard liever stellen dat ze over de ‘objectieve waarheid’ schrijft. Doornaert heeft uiteraard recht op die eigen visie. Maar af en toe valt ze door de mand o.a. met volgende simplismen: kritiek op Amerika = kritiek op Israël = volgelingen van Stalin en Mao = antisemitisme = sympathie voor Osama Bin Laden. Het bruinst gebakken is volgend citaat: “Eén van de hardnekkigste oplichterijen, ook hier te lande is dat anti-Amerikanisme per definitie ‘links’ of ‘progressief’ is. Maar alle totalitaire regimes waren en zijn anti-Amerikaans. Het nazi-regime of de Iraanse Khomeinistische revolutie bijvoorbeeld waren zeer subversief en anti-Amerikaans.” Wat dan van volgende lijstje: het regime van de sjah van Iran, Soeharto in Indonesië, Pinochet in Chili, Stroessner in Paraguay, Videla en konsoorten in Argentinië en, top of the bill, Saddam Hoessein tot 1990, moet ik doorgaan? De grootste dooddoener was ze wel vergeten, we zijn gewoon domme aanhangers van samenzweringstheorieën, brrr.
Zijn mijn artikels in Uitpers gebaseerd op rudimentair anti-Amerikanisme? Niet dat ik wil graven in mijn privé-leven maar toch even dit. Ruw geschat bestaat twee derde van mijn platen-, CD- en DVD- collecties uit Noord-Amerikaanse werken. Mijn Engelstalige literatuur idem dito. En waar haal ik de informatie voor deze artikels? Zoals ik al eerder schreef: voor 100 % uit informatiebronnen in de VS zelf (of af en toe in Groot-Brittannië). Dit is voor mij een principiële zaak. Franse of Russische auteurs laat ik niet aan het woord (tenzij het natuurlijk over hun eigen land gaat). Natuurlijk zou ik ook artikels kunnen schrijven over de manipulatie van de verkiezingen in Rusland en China. Erg dapper. Kritiek op de VS-regering (en dus niet op de VS-bevolking) geven is een essentiële plicht van elke democraat (kleine d!). De VS zijn een economische en militaire bondgenoot van Europa. De VS beweert democratie en vrijheid in de wereld te verdedigen. Moeten we dat dogmatisch aanvaarden of kritisch onderzoeken. Ik kies voor het tweede samen met een aanzienlijk deel van de Amerikaanse bevolking…
Slotsom: wie de gewone media als informatiebron gebruikt is er aan voor zijn moeite. Géén analyse, geen context, zeker geen historische duiding… Af en toe sijpelt er wel iets door, al wordt het dan meestal ontwijkend vermeld. Nogmaals Coolsaet in de hierboven vermelde commentaar: “Het is gemakkelijk om smalend te doen over zoveel indrukwekkende enscenering, over de Dorische zuilen in papier maché die de presidentskandidaten moesten omhullen met de symbolen van macht en prestige, de zorgvuldig uitgekiende retorische opbouw en het oerklassieke ‘God bless you’ op het einde van de toespraak. Het is ook niet moeilijk om de scheut populisme te hekelen die in zijn toespraak zit ingebed, waar hij zich afzet tegen de professionele politici en de bureaucraten in het verre Washington …” Handig, de te verwachten kritiek counteren door de fenomenen te vermelden, maar ze ontkrachten met de tegenaanval. Dergelijke kritiek is immers ‘gemakkelijk’. Dat hebben we even vermeld, discussie gesloten. Neen, deze kritiek is de kern van de zaak en ze is, gezien de dogmatische volgzaamheid van onze massamedia, allesbehalve gemakkelijk.
Wie zich aan de show van de verkiezingsconventies vergaapt, ziet een aantal zaken niet. Het aanwezige publiek is allesbehalve kritisch ingesteld en is nauwelijks beter ingelicht dan de buitenstaander. Maar vooral, telkens weer laat de helft van de Amerikaanse bevolking dit spektakel aan zich voorbijgaan door niet te gaan stemmen (de conventies zijn bovendien allesbehalve publiekstrekkers op de tv-stations).
Maakt de keuze tussen Obama en McCain dan echt géén verschil? Ach, natuurlijk zijn er accentverschillen, de retoriek is ook anders. En voor een beperkt deel van de middenklasse maken Republikeinen en Democraten zeker een verschil. Bovendien, de strijd tussen Republikeinen en Democraten is bikkelhard. Maar nogmaals, ik schreef het eerder al, dit is een strijd om de macht, niet over inhoud. Net als vier jaar terug laten de media deze vaststelling aan zich voorbijgaan.
Ondanks Republikeins president Bush, minst populaire president van de Amerikaanse geschiedenis sinds 1945, slaagt de grote vernieuwer Barack Obama er nauwelijks in gelijke tred te houden met een kandidaat die de éne media blunder op de andere onbenulligheid opstapelt (zijn laatste is een goeje: op een Spaanstalige radiostation vroeg een journaliste of hij de Spaanse eerste minister Zapatero zou ontmoeten, ook al heeft die na zijn verkiezing de Spaanse troepen uit Irak teruggetrokken, McCain antwoordde dat hij niet met guerrillero’s praat maar uiteraard wel de president wilde ontmoeten – toen de journaliste herhaalde dat ze het over het Europese land Spanje had bleef hij doorgaan met te zeggen dat hij wel degelijk de president van Mexico bedoelde … is dit een grap of om te huilen?). Die McCain haalt bovendien een middeleeuwse griezel als vice-president binnen die gelooft dat dinosaurussen 3000 jaar geleden leefden en die tegen abortus is voor verkrachting en incest … en zelfs dan blijven de peilingen gelijklopen. Wie zich uitsluitend op de massamedia baseert voor zijn informatie, begrijpt daar uiteraard niets van. Dat kan moeilijk anders. Geen analyse, geen context, geen historisch kader …
Ik hoop van niet maar ik vrees dat McCain-Palin het zullen halen, waarschijnlijk nipt, maar een nipte uitslag is voor de Republikeinen altijd safer, zij halen immers meer stemmen in de kleinere dunbevolkte staten en die zijn beter vertegenwoordigd in het kiescollege (zie vorige Uitpers). Ik hou bovendien mijn hart vast als president McCain’s hart het begeeft (met excuses voor de flauwe woordspeling) want wat het met president Palin wordt … another mission from God in Iran or anywhere in your neighbourhood? L
(Uitpers, nr 102, 10de jg., oktober 2008)
Afgesloten op 24 september 2008