In de twintigste eeuw was de verzorgingsstaat het progressieve antwoord op een industriële vrijemarkteconomie. In de 21ste eeuw is er nood aan een sociaalecologisch project.
Om een zekere toekomst uit te bouwen moeten we wel alles veranderen. Precies daar zijn mensen vandaag mee bezig. Over de hele wereld nemen mensen hun toekomst weer in handen. Er zijn open samenwerkingsverbanden waar persoonlijke ontplooiing en maatschappelijk engagement hand in hand gaan. Het is de meest hoopvolle beweging van deze tijd.
Dat zijn de uitgangspunten van waaruit Holemans zijn zoektocht begint.
Welke vrijheid?
Hoe vrij ben je immers, mocht alles onzeker zijn? De tegenstelling vrijheid/zekerheid haalt hij bij Zygmunt Bauman die zich op zijn beurt beroept op Sigmund Freud die de westerse moderne beschaving ziet als een afruil. Onze vrijheid wordt opgeofferd aan de zekerheid. Vandaag echter offeren we de zekerheid op het altaar van toenemende individuele vrijheid. Individuele vrijheid, aldus Bauman, kan enkel het gevolg zijn van samenwerking, terwijl de huidige mens niet langer in staat is het collectieve te denken. Er bestaat een sterk verlangen naar gemeenschap en verbondenheid, en juist dat is met de vele samenwerkingsinitiatieven van burgers vandaag weer aan het ontstaan.
Vrijheid is net als zekerheid een gemeenschappelijk goed, zo stelt Holemans. Het gezin en de natie waren als collectiviteiten verbonden aan de moderniteit en de 20ste eeuw. Welke nieuwe vormen kunnen we vandaag ontwikkelen? De moeilijkheid om die vraag te beantwoorden heeft o.m. te maken met de twee vormen van vrijheid die onverzoenbaar zijn, enerzijds de vrijheid die het neoliberalisme biedt, anderzijds die vrijheid die naar emancipatie leidt. Holemans kent de valkuilen van het verhaal en vermeldt ze nagenoeg bij elk praktisch voorbeeld. Hoe we er kunnen aan ontsnappen is niet altijd even duidelijk.
In het eerste deel van het boek biedt Holemans een historisch overzicht met de emancipatiebeweging van mei ’68, de nieuwe sociale bewegingen die daarna ontstonden en de uiteindelijke overwinning van het neoliberalisme. Hij legt het falen van de sociaal-democratie uit die zich vergaloppeerde met de ‘derde weg’. We leven nu in het tijdperk van het kapitaal waarin macht en politiek van elkaar gescheiden zijn. Het is begrijpelijk dat veel mensen niet langer in het politiek systeem geloven en op zoek gaan naar nieuwe gemeenschappelijke doelstellingen voor een duurzame samenleving. Hiervoor met men de basisinstituties van de oude samenleving achter zich laten, aldus Holemans.
Deel twee van het boek gaat over de veranderingsstrategie. Basiselement is het ecologisme met een fundamentele kritiek op de groei-economie en het productivisme. Er zijn namelijk grenzen aan wat de mens en de aarde aankunnen. Ecologisme staat voor het behoud van de aarde om er een menselijke wereld uit te bouwen waar elkeen zich autonoom kan ontplooien via diverse wegen van emancipatie. Cruciaal hierbij is de nadruk op verbondenheid, met soortgenoten zowel als met de natuur. Autonomie in verbondenheid biedt zekerheid en emancipatie biedt de vrijheid tot zelfontplooiing. Ecologisme introduceert op die manier een nieuw mens- en wereldbeeld.
Discussies over maatschappelijke uitdagingen zitten volgens de auteur nog té veel vast in links-rechtsdenken, staat versus markt, terwijl de autonome sfeer meestal betere oplossingen aanreikt.
Onze vrijheid krijgt pas vorm als we onze omgeving bewust vorm geven en zo vindt Holemans de weg naar het ‘revolutionair reformisme’ en de ‘commons’. Revolutionair reformisme gaat om een aaneenschakeling van verregaande hervormingen die elkaar aanvullen en versterken en die tegelijk het politieke bewustzijn verhogen. Het zijn hervormingen die complementair zijn en virtueuze cirkels doen ontstaan. Ideologie is vanuit dat perspectief een open verhaal, het is beslist geen blauwdruk of eindpunt. Het doel is te komen tot ecologische rechtvaardigheid hoewel daar geen toverformules voor bestaan.
In deel drie tenslotte gaat het over ‘nieuwe toekomstsystemen’ die in de steigers staan. De auteur gaat na hoe we een hoopvolle toekomst kunnen uittekenen in vier domeinen: voedsel, energie, geld en bestaanszekerheid.
In zijn conclusie geeft de auteur een paar richtlijnen aan burgers die zich afvragen: wat kan ik zelf concreet doen? Wees geldbewust, experimenteer met je levensstijl, wees politiek bewust en koester nieuwe culturele dromen die je kan uitdragen, is het antwoord van de auteur.
Vragen
Met uitzondering van het allerlaatste stukje over bestaanszekerheid en basisinkomen, is er bitter weinig in dit boek waar ik het niet mee eens kan zijn. Alles is rationeel, goed en overtuigend uitgelegd. En toch, de vragen blijven knagen. Ik wil er drie opsommen:
Ten eerste geeft de auteur duidelijk aan dat er met de twee visies op vrijheid, de neoliberale en de emanciperende, wel degelijk problemen kunnen zijn. Hij beseft dat de emanciperende visie makkelijk gekaapt kan worden door een economisch dominant systeem dat er garen kan bij spinnen. Zich afzetten tegen markt vs staat om te pleiten voor initiatieven van autonome burgers klinkt goed, maar die burgers zijn natuurlijk niet overwegend progressief en kunnen zaken doen die wij niet zo leuk zullen vinden. Crèches voor blanke kindertjes b.v., of gemeenschappen die besluiten de sharia toe te passen. Vrijwilligers kunnen in alle sectoren verwelkomd worden, maar is dat niet ook precies waar het neoliberalisme op aanstuurt? De auteur geeft herhaaldelijk aan dat de overheid tussenbeide zal moeten komen, om te financieren of om ‘keihard’ te reguleren. Ik ben het daar volkomen mee eens, maar het is natuurlijk wel een deuk in het ‘autonomie’ verhaal. Toen ik daar een kleine tien jaar geleden op wees, werd ik voor ‘etatist’ uitgescholden. Ik ben erg blij dat Holemans zijn mening heeft bijgesteld. Wat nu nog ontbreekt is een richtlijn over hoe we kunnen vermijden dat initiatieven van burgers die in samenwerking met de overheid initiatieven nemen, die initiatieven ook laten kapen zodat ze verworden tot een instrument in de neoliberale overheersing. De autonomie van sociale bewegingen is in de hele wereld een heikel punt.
Ten tweede is er een duidelijk gebrek aan een internationale dimensie. Kunnen wij in een klein land als België en zelfs in een klein continent als Europa tot een ‘andere wereld’ komen zonder rekening te houden met de rest van de wereld, en vooral, met de machtsverhoudingen in die wereld?
De vele voorbeelden die Holemans geeft zijn zeer inspirerend, maar kunnen de ‘Landgenoten’ b.v. de strijd aangaan met Monsanto/Bayer? Of zullen ze altijd in de marge van een gemondialiseerd economisch systeem blijven werken en dus niet meer doen dan een parallelle economie tot stand brengen? Kunnen de voorbeelden uit de voedselsector veralgemeend worden naar de productiesector? De P2P-beweging heeft succes in de digitale economie, maar gelooft er iemand dat de zo gemaakte tractoren echt kunnen concurreren met die van het kapitalistische systeem? De vraag blijft uiteindelijk, en ik stelde ze al eerder, hoe de vele kleine initiatieven ook een invloed kunnen hebben op het wereldwijde kapitalistische systeem. Mocht het door Holemans beschreven systeem 30 % van de bevolking in Vlaanderen tot een ander gedrag kunnen aanzetten, dan zou dit een geweldig succes zijn. We zouden beslist meer fietspaden en windmolens hebben, meer korteketen voeding en meer complementaire munten. Maar zou het financiële systeem daardoor geraakt worden? Wat m.i. blijft ontbreken in deze en andere voorstellen is een poging om de vele nuttige en interessante lokale initiatieven te koppelen aan transnationale theorie en praktijk.
En dat komt, ten derde, door de basisfilosofie die aan het denken van Holemans en anderen ten grondslag ligt. Het zijn antwoorden op vragen zoals ‘wat kan ik concreet doen?’ en het antwoord is dan ‘anders gaan leven’. Of m.a.w. er is een probleem met de subjectiviteit, men denkt dat door een optelling van vele individuele acties er vanzelf ook iets collectiefs ontstaat. Wat echter ontbreekt zijn structurele ingrepen, zijn organisaties en collectief doe- en denkwerk. Het groene denken blijft fundamenteel een liberaal denken dat pleit voor vrijheid en slechts marginaal de gelijkheid bekijkt. Men blijft uitgaan van individuen die zich op vrijwillige basis met elkaar kunnen ‘verbinden’ – en dus ook uitsluiten -, terwijl de maatschappelijke visie met de naamloze, georganiseerde structurele solidariteit wordt afgewezen. Men zet zich af tegen ‘de staat’, terwijl men vergeet dat onze sociale bescherming paritair wordt beheerd en dus alles al in zich heeft om verder te democratiseren en burgers er actiever in te laten participeren.
Dit is een trend die zich mondiaal doorzet en waar ook de andersmondialiseringsbeweging aan ten onder gaat. Velen zijn niet langer in staat te geloven dat participatie en democratie ook transnationaal nodig of mogelijk zijn. Men denkt het te kunnen redden op lokaal vlak, een ‘goed begin’. Maar meestal ook het einde. En – vaak ongewild en onbewust – komt men terecht in een communautair systeem, dorpsgemeenschappen te midden van de grote stad, van mensen die elkaar moeten helpen en ondersteunen. Dit kan inderdaad emanciperend zijn, maar zolang er niet aan verdere organisatie wordt gedacht, is het onvermijdelijk iets waar neoliberalen zich alleen maar kunnen over verheugen. Alweer een groep mensen waar zich niet verder over hoeven te bekommeren. Maar kan men zich volledig onttrekken aan het kapitalistisch systeem? Is men bereid de kapitalistische structuren zelf aan te pakken?
Besluit
Dit is hoegenaamd geen kritiek op Dirk Holemans persoonlijk, het is kenmerkend voor velen die zich aan transitiedenken bezondigen. Het denken is niet af. Hoe interessant de vele ‘kleine revoluties’ ook zijn, hoe hoopgevend de ‘commons’-beweging ook klinkt, ze zullen nooit tot wezenlijke veranderingen leiden als we niet samen gaan nadenken over hoe we verschillende politieke niveaus aan elkaar kunnen koppelen, hoe we ons kunnen organiseren om samen te werken en de structuren van het systeem aan te pakken. Ja, het zou mooi zijn als veel mensen ‘anders gaan leven’, maar het zou nog mooier zijn mochten we ook anders aan politiek kunnen doen, mochten we ons actief gaan moeien met het Europese beleid, mochten we lokale mensen kunnen warm maken voor acties tegen WTO, IMF en Wereldbank, mochten we onze regeringen echt kunnen lastig vallen met wat ze buitengaats doet. Geëmancipeerde burgers zijn m.i. gemondialiseerde burgers die verder kijken dan de prijs van een vuilniszak. De beweging die na ‘the battle of Seattle’ van 1999 en de eerste Wereld Sociale Fora tot stand kwam is langzaam aan het doodbloeden. Met de campagnes tegen de vrijhandelsverdragen kwam ze weer even op straat, maar het gaat beslist niet de goede kant op. Dat Dirk Holemans in zijn boek nauwelijks gewag maakt van de enige georganiseerde tegenmacht in dit land, met name de vakbonden, zegt veel over de beperktheid van het transitiedenken. Terecht wordt kritiek geuit op het falen van de sociaal-democratie, maar het groene en links-radicale denken blijven onbesproken. Toch kan het m.i. niet anders of het ‘nieuwe grote verhaal’ – waar Holemans boek een ernstige bijdrage toe levert – zal een synthese moeten zijn van rood en groen denken.
Kortom, een boek om te lezen en moed uit te putten, het nieuwe grote verhaal is in de maak maar is er nog niet.