Conner Rousseau is een fenomeen. Hij heeft geen last van Vlaamse bescheidenheid, noemt zichzelf “Kingconnah” en wil “van België het beste land ter wereld” maken. Het is afwachten of hij daarin slaagt, intussen weet hij wel een op sterven na dode partij weer tot leven te wekken. “Vooruit,” de voormalige Spa gaat er inderdaad op vooruit in de peilingen en Rousseau slaagde erin een vastgelopen regeringsformatie te deblokkeren en zijn partij in de regering te loodsen, met als bonus de stunt om Frank Vandenbroucke – he’s back bitches – als Deus ex machina weer in de actieve politiek te loodsen en zich algauw te ontpoppen tot de sterke man in het veelkleurige kabinet.
Maar is Rousseau ook een socialist en staat hij garant voor een heropleving van de sociaaldemocratie die voor een groot stuk de succesvolle na-oorlogse welvaartsstaat op het palmares mag schrijven? Nee, betoogt Ico Maly in zijn pas verschenen “Vooruit! Politieke vernieuwing, digitale cultuur en socialisme.” Rousseau speelt behendig in op de vereisten van een digitale samenleving, bespeelt de sociale media – vooral Instagram en Facebook – meesterlijk en boekt daarmee zeker onder een jonger publiek successen. Maar socialisme? Veeleer neosocialisme, één van de vele vernieuwingspogingen die de sociaaldemocratie in de loop van haar geschiedenis heeft ondernomen om zich aan het heersende tijdsgewricht aan te passen en een antwoord te bieden aan een crisismoment, zoals dat van de jaren dertig en recenter de neoliberale golf op gang gebracht door Thatcher en Reagan. We beleven opnieuw een diepgaande crisis op verschillende vlakken: gezondheidszorg, klimaat, toenemende ongelijkheid en opkomst van extreemrechts. Wat is het antwoord van Kingconnah op deze uitdagingen?
De verpakking is de boodschap
De jonge leider van Vooruit laat zich opmerken door zijn designersneakers, zijn hip en populistisch taalgebruik (“gij”) met veel potjesEngels uit het jongerenjargon en zijn gladde presentaties op het internet. Net zoals Patrick Janssens destijds campagne voerde rond ‘de Patrick’ focust Conner in eerste instantie op het merk Conner. Het socialisme als ideologie is daarin nagenoeg afwezig. Het merk Conner wordt in de markt gezet als nieuw, fris, sexy, Vlaams, sportief en vooral als jong. Een beetje controverse over zijn leeftijd, zijn woordgebruik of zijn basketsloefen is dan aardig meegenomen.
De website heet “Conner” – de politieke boodschap zit achter talrijke clicks verborgen
Zover er van een politieke boodschap sprake is valt die netjes binnen het kader van het neoliberalisme: nergens lees of hoor je hem over de oorzaken van kinderarmoede, de ongelijkheid in onze samenleving of – horresco referens – de klassenstrijd. Het kader van zijn politieke strijd is de natiestaat – “België het beste land ter wereld maken” – het internationalisme, wezenskenmerk van de sociaaldemocratie is in geen velden of wegen te bespeuren. Conner Rousseau is nu niet alleen het gezicht van de partij, hij is het eigenlijke product geworden.
Het Barkentijnmodel
In zijn autobiografisch boek “T.” geeft Conner een inkijkje in zijn vormingsjaren en zijn ideologische achtergrond. Die zijn in hoge mate bepaald door zijn ervaringen als jeugdleider in het vakantiecentrum De Barkentijn in Nieuwpoort, een overblijfsel van de ooit bloeiende sociaal-toeristische infrastructuur van de sociaaldemocratie. De jonge Conner was er monitor, zijn vader directeur. Daar heeft de toekomstige partijleider met de socialistische pedigree zijn sociaaldemocratische identiteit gesmeed.
Nieuwpoort: De Barkentijn Foto: Zeisterre – Own work, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=26945323
De Barkentijn – zo stelt Conner het in zijn boek – is een afspiegeling van de samenleving. Kinderen uit alle milieus komen er samen, de jeugdleider werd er geconfronteerd met de problemen die dat kan veroorzaken. Conner is populair, hij is één van hen: hij sliep in hetzelfde type bed als alle andere kinderen (…) Tegelijk benadrukt hij dat hij “hun leider” moest zijn. Hij leert dat populariteit en vriendschap niet volstonden om die mini-samenleving in de Barkentijn te doen functioneren. De Barkentijn is zijn leerschool voor het leven en de politiek. Hij heeft er geleerd gezag te eisen, respect te verdienen en grenzen te stellen (…) Je moet streng durven te zijn. “Streng” is dus het codewoord om die diverse micro-samenleving bij elkaar te houden en de tegenstellingen te overstijgen. (…) Zo argumenteert hij dat ook politici streng mogen zijn ‘zolang het doel maar sociaal is.’
Zijn ervaringen in De Barkentijn geven Rousseau street credibility, ze geven hem het recht te spreken in naam van “het volk” zoals het daar in Nieuwpoort in mini-formaat vertegenwoordigd was. Zijn maatschappijvisie vloeit voort uit de anekdotiek van de zomerkampen. Hij ziet groepen en individuen die in de pas moeten worden gehouden door ze rechtvaardig te straffen. Er is geen sprake van onderdrukkende structuren en uitsluiting. De metafoor van De Barkentijn vernauwt dus onze blik op die samenleving en introduceert in wezen een rechtse ‘law and order’ doctrine die uitgevoerd wordt door een streng-maar rechtvaardige en ‘progressieve’ leider.
Hier zitten we dicht in de buurt van ideologen als Theodore Dalrymple, die maatschappelijke structuren naar het achterplan verwijst ten voordele van “persoonlijke verantwoordelijkheid,” zelfredzaamheid en een strenge overheid. Het idee van Rousseau dat het recht van bepaalde ouders om kinderen te krijgen in vraag stelt is meer dan een proefballonnetje. Het is vintage Dalrymple en nieuwe socialistische flinkheid. Dalrymple is de patroonheilige van Bart De Wever en rechts in het algemeen. Geen wonder dat Rousseau geen graten ziet in coalitievorming met rechts, integendeel.
Solidariteit
Dat belet niet dat Rousseau herhaaldelijk en met nadruk voor “solidariteit” pleit. Hij lijkt daarmee aan te sluiten op een lange linkse traditie. In zijn eerste nieuwjaarsspeech in Zolder, 2020 stond ‘solidariteit’ centraal. Het woord stond reuzegroot op het podium en Rousseau verklaarde dat solidariteit werkt, altijd en voor iedereen. Het leverde hem een daverend applaus op van de militanten in de zaal. Maar de solidariteit van Rousseau verschilt inhoudelijk nogal wat van hoe de meeste oude partijgetrouwen zich dat herinneren: solidariteit als een verzekeringsprincipe dat erop gericht was om – onvoorwaardelijk – mensen ervoor te behoeden in een subproletariaat te belanden.
Onvoorwaardelijk is daarbij het sleutelwoord en het is net dat woord dat in de definitie van Rousseau ontbreekt. De voorwaarde voor solidariteit is in zijn begrip “uw deel doen.” In zijn nieuwjaarsspeech heeft hij het voortdurend over elke dag je best doen, iedereen belonen die echt zijn best doet. Het is – schrijft Maly – een definitie van solidariteit die teruggaat op het paradigma van de actieve welvaartsstaat. In dat neoliberale model worden welvaart en solidariteit niet gezien als een collectief goed, maar als iets wat samenhangt met individuele trajecten van mensen. (…) Zijn solidariteit is een voorwaardelijke solidariteit, ingebed in een neoliberaal mens-en wereldbeeld. Welvaart wordt begrepen in termen van individuele trajecten van mensen, niet heel verschillend van ‘the American dream: je kan het maken als je het maar wil.
Helemaal nieuw is dat niet. Ook Patrick Janssens maakte van het “verhaal van rechten en plichten” de kern van zijn herdefinitie van het socialisme. Maly ziet nog parallellen verder in het verleden: het neosocialisme van tussen de twee wereldoorlogen.
Wat is neosocialisme?
Rousseau shopt en mixt elementen samen van vroegere ‘socialistische vernieuwers, tot een nieuw neosocialisme. Zoals velen vóór hem doet Rousseau een poging tot aggiornamiento van de aloude sociaaldemocratie, een poging om de ideologie van het socialisme dienstbaar te maken aan het bestrijden van de hedendaagse veelvoudige maatschappelijke crisis, net zoals de toenmalige Belgische socialisten een antwoord zochten op de diepe crises van de jaren dertig en uitkwamen bij de Hendrik de Man en het nationaalsocialisme.
Het neosocialisme van Rousseau keert terug tot een aantal aloude recepten van de sociaaldemocratie, met name de Keynesiaanse gedachte dat je met investeringen en niet met besparingen de crisis te lijf gaat. Schulden maken om te investeren: het is een gedachte die ook past in een sociaal-liberale traditie die tegenwoordig een spreekbuis vindt in economen als Paul De Grauwe en Paul Krugman. Ook zij zien in de toenemende ongelijkheid een gevaar voor de democratie. Dat Rousseau op hetzelfde spoor zit is een breuk met het verleden. Zowel met de gangbare neoliberale discoursen van nationale en Europese regeringen als met het discours van de Teletubbies van weleer.
Een breuk met het recente verleden, maar ook echo’s uit een ander tijdperk. De geschiedenis herhaalt zich nooit op dezelfde manier, dus laten we wel wezen, Rousseau is geen de Man en zijn socialisme is geen nationaalsocialisme, maar in veel kenmerken van zijn versie van het neosocialisme vindt Maly echo’s van de Man en zijn Plan van de Arbeid. Naast zijn idee van nationale solidariteit om de klassieke marxistische tegenstellingen te overstijgen, neemt hij er ook nog andere kernelementen van over: het immateriële en door waarden gedreven socialisme, de idee van een sterke interveniërende maar niet socialistische overheid en de nadruk op de wil, vitaliteit en dynamisme.
Gelijkenissen zijn er ook in de afwijzing van “ideologie,” de nadruk op “daadkracht” in de politiek, “goed bestuur” en populisme als “spreekregime.” Net als de Man toen staan de sociaaldemocraten vandaag voor ‘goed bestuur,’ ‘dingen doen’ en ‘vooruit kijken.’ Al die slogans zijn gegrond in de idee dat de politiek vooral ‘daadkracht’ mist. Ze suggereren ook dat je kan besturen zonder ideologie. Meer nog, dat ideologie net deel van het probleem is. Het was Vlaams Blok, zelf nochtans een sterk ideologische partij, die deze analyse in de jaren negentig in het publieke debat introduceerde.
Geen ideologie, weg met de politieke correctheid, ‘de dingen ‘benoemen’. Voor zijn vocabularium speelt Rousseau leentjebuur bij het Vlaams Belang. De jongste drie decennia betekende ‘de dingen bij naam noemen steevast dat klassieke centrumrechtse en extreemrechtse ‘talking points’ en recepten centraal kwamen te staan in het politieke debat: orde en veiligheid, integratie en Nederlands leren, verantwoordelijkheid en disciplinering van ouders. Rousseau kwam in het nieuws met zijn idee om sommige volwassenen het recht op ouderschap te ontzeggen en zijn uitspraak in een entertainmentprogramma dat wie geen Nederlands wil leren hier niets te zoeken heeft. Extreemrechts bestrijden door extreemrechtse standpunten mainstream te maken.
Geen AOC of Bernie
Ico Maly vergelijkt het socialisme van Rousseau en Vooruit graag met dat van Bernie Sanders, die zich een democratisch socialist noemt en Alexandria Ocasio Cortez (AOC). Beide Amerikaanse politici maken net als Rousseau duchtig gebruik van de nieuwe media, voelen zich als een vis in het water van de digitale omgeving en boeken daarmee opvallend succes. Maar daar stopt de gelijkenis. AOC’s Instagram-pagina vormt misschien wel de sleutel tot haar succes. Daar combineert ze klassieke influencerpraktijken bijna altijd met heel expliciete emancipatorische politieke discoursen. En net daarin verschilt ze sterk van Conner Rousseau.
AOC is in korte tijd met socialistische standpunten het boegbeeld geworden van links: haar steun voor de stakers die vakbondsrechten probeerden af te dwingen bij Amazon en recent met haar kritiek op de top van de Democratische partij en diens onvoorwaardelijke steun aan het apartheidsregime in Israël. Vergelijk dat met het oorverdovend stilzwijgen van Rousseau tijdens de jongste ronde in de oorlog van Israël tegen de Palestijnen en zijn belerend vingertje in de richting van de vakbonden: Met onderhandelen bereik je meer dan met staken.
Terwijl AOC en Bernie Sanders volop gebruik maken van de kracht van de vakbonden, maar ook van de ecologische en antiracistische bewegingen als hefbomen naar meer gelijkheid, zien we dat Vooruit zoals in de periode van de Teletubbies publiek afstand houdt van die zuil en terug kiest voor ‘populistische communicatie.’
Misschien kijkt Ico Maly door een te rooskleurige bril naar het fenomeen AOC en Bernie Sanders en hun “socialistisch’ potentieel. Sanders liet in 2016 na zijn verkiezingscampagne die honderdduizenden jongeren enthousiast hadden gesteund om te zetten in een beweging voor diepgaande verandering. Hij koos integendeel steun te verlenen aan Hillary Clinton, superhavik en boegbeeld van de aloude reactionaire Democratische top. We weten intussen waartoe dat heeft geleid. Sanders probeerde onlangs ook de steeds sterker wordende beweging van kritiek op het zionisme af te zwakken door hen die Israël een apartheidsregime noemen op te roepen de “toon te matigen.” AOC moet nog bewijzen dat haar retoriek ook bij de top van haar partij weerslag vindt. Tot dusver wijkt haar stemgedrag in het Huis van Afgevaardigden nauwelijks af van de lijn die door die top wordt uitgezet.
Dit gezegd zijnde moet worden erkend dat zowel AOC als Sanders links in de VS een nieuw elan hebben bezorgd. Dat is meer dan wat Rousseau tot dusver heeft gepresteerd.
Deze tekst verscheen eerder op Salon van Sisyphus:
https://salonvansisyphus.wordpress.com/2021/06/04/vooruit-rousseau-en-het-neosocialisme/