Patrick Janssens, Voor wat hoort wat, naar een nieuw sociaal contract, De Bezige Bij, Antwerpen, 2011, 172 blz. ISBN 9789085422792
De Antwerpse b
urgemeester Patrick Janssens wordt op de cover van ‘Voor wat hoort wat’ als auteur voorgesteld van een boek dat eigenlijk door een triumviraat (+ Frank Vandenbroucke en Bea Cantillon) is geschreven die elk hun eigen accenten leggen bij het kernthema ‘wederkerigheid’ van dit boek.Patrick Janssens kan uit verschillende vaatjes tappen: als sociologisch onderzoeker, als reclameman en als burgemeester. Het zijn drie zeer uiteenlopende activiteiten die mede daardoor de persoon van Janssens boeiend maken. Daarnaast vindt hij blijkbaar ook nog de tijd om boeken te schrijven. Ook dat past niet echt in het beeld van een burgervader. In zijn vorige boeken (‘De stad wor azzek zen gebore’ en ‘Het beste moet nog komen…’) werpt hij zich op als een echte Antwerpenaar – whatever it means – die op een gedreven en visionaire manier naar zijn stad – de mensen, de gebouwen en de openbare ruimtes – kijkt. Intussen is de man wat ouder geworden en vooral iets langer burgemeester van die met Belgische normen middelgrote stad met de kenmerken van een metropool waar heel veel nieuwkomers, legaal of illegaal, aanspoelen. Antwerpen kampt met dezelfde problemen waar de grote wereldsteden van dit ogenblik mee te kampen hebben: kansarmoede, de uitval in het onderwijs, de leefbaarheid van sociale huisvestingscomplexen, de ontwikkeling van nieuwe stadswijken en ga zo maar door. De stad telt ongeveer 170 verschillende nationaliteiten van wie zestig procent van de leefloontrekkers via een of andere vorm van migratie België is binnengekomen. De meesten verdwijnen in de anonimiteit van de grote stad, die noodgedwongen voor opvang moet zorgen, en tegelijk moet instaan voor de aflossing van een historische schuldenlast. Dat is geen gemakkelijke opgave, maar het schetst wel de context waarin Patrick Janssens als burgemeester dit boek heeft geschreven.
Wederkerigheid
Voor dit boek baseert Patrick Janssens zich ten dele op zijn universitair verleden. Hij was ooit sociologisch onderzoeker van professor (en CVP-senator) Herman Deleeck, die de sociale mechanismen in het kader van de welvaartsstaat bestudeerde.
Het kernthema van dit boek is de constatering dat de basis van het sociale beleid in België almaar minder begrepen wordt door de gebruikers ervan. Dat beleid is gebaseerd op het principe van ‘voor wat, hoort wat’. Dat is voor Janssens de inhoud van het begrip ‘wederkerigheid’ en daaraan ontbreekt het op dit ogenblik schromelijk volgens hem: ‘Langzaam maar zeker zijn we de sociale uitkeringen en voorzieningen impliciet gaan beschouwen als een pakket vanzelfsprekende garanties waarop men een vorm van gratuit recht heeft.’ (p. 14)
Hij pleit voor een nieuw sociaal contract – tevens de ondertitel van dit boek – dat gebaseerd is op duidelijk begrepen wederkerigheid en solidariteit. Met ‘voor wat hoort wat’ voor ogen bespreekt hij als burgemeester een aantal sociale beleidslijnen die hij in zijn stad probeert door te voeren. Dat is het middenluik van dit boek waarin respectievelijk op het leefloon (als opstap naar zelfstandigheid), op inburgering (geen straf maar een kans!), maar ook op onderwijs, sociale huisvesting en hulpverlening wordt ingegaan.
Het praktisch gerichte aandeel van de burgemeester wordt omkaderd door twee meer theoretische verhalen. Het is zeker niet toevallig dat het boek opent met een lijvige bijdrage van Frank Vandenbroucke die als ex-minister van Sociale Zaken en Arbeid en Onderwijs, zowel op een theoretische als praktische manier mee vorm heeft proberen te geven aan een meer actieve welvaartsstaat. Vandenbroucke levert, samen met Kim Lievens, een inhoudelijk mooie, maar ietwat academische bijdrage over het onderwerp, waarin hij zich profileert zoals hij is geworden: een erudiete sociaaldemocraat in hart en nieren. Als afsluiter komt Bea Cantillon aan het woord. Zij is nu hoogleraar en directeur van het centrum voor Sociaal Beleid en komt uit dezelfde academische stal als Janssens. Aan haar vroeg hij om te reflecteren over het ‘voor wat hoort wat’- discours.
Andere accenten
Janssens zegt in zijn inleiding dat hij met Cantillon en Vandenbroucke een grote eensgezindheid deelt over de doelstellingen van het sociaal beleid. Dat blijkt ook na lectuur van het boek, hoewel de auteurs onmiskenbaar andere accenten leggen als het over het omschrijven van de begrippen ‘wederkerigheid’ en de uitdrukking ‘voor wat, hoort wat’ gaat. Voor Patrick Janssens vallen die twee samen, terwijl ik toch het gevoel heb dat in de uitdrukking ‘voor wat, hoort wat’ een zekere strategisch-opportunistische overweging aanwezig is. Het gaat voor Janssens vooral over een win-winsituatie of, anders gezegd, een handelen vanuit een welbegrepen en rationeel economisch eigenbelang. In de benadering van Vandenbroucke proef ik dat ook hij dat een te schrale invulling van ‘wederkerigheid’ vindt. Voor hem is de sociale zekerheid meer dan een ‘verzekeringsparadigma’. Hij wijst ook op het solidariteitsprincipe waarbij sommige sociale groepen méér bijdroegen dan ze doorgaans terugkregen. De mens moet meer zijn dan homo economicus, zegt Vandenbroucke. ‘Wederkerigheid veronderstelt dat mensen in staat zijn tot coöperatief gedrag en tot een dosis altruïsme.’ (p. 25) De mens is ook vatbaar voor mededogen, wanneer andere mensen kwetsbaar zeer zijn. Deze benadering klinkt ook door in het stuk van Cantillon. In haar boeiende beschouwing noemt zij het principe ‘voor wat hoort wat’ te strak. (p. 161) Op een vriendelijke manier tikt zij Janssens op de vingers: ‘Ook vrijwilligerswerk en onbetaalde zorgarbeid moeten het voorwerp kunnen uitmaken van ‘activeringstrajecten’. Dit is een waarschuwing tegen een te eenzijdige focus op wederkerigheid louter opgevat in monetaire termen, op economische activiteiten als enige weg naar inclusie.’ (p. 164)
Bevlogen realist
‘Voor wat hoort wat’ is onder meer een interessant boek omdat er achter de blijkbare eensgezindheid van de auteurs verschillen schuilgaan, met name tussen de pragmatische invulling die Janssens als burgemeester aan het begrip ‘wederkerigheid’ geeft en de meer idealistische omschrijving van Vandenbroucke en Cantillon. De stem van de bevlogen burgemeester uit Janssens vorige boeken is hier veel minder aanwezig: het is de boodschap van een politicus uit het veld – en op een zeer moeilijk terrein! – die mooie principes op een realistische manier probeert te vertalen.
(Uitpers
nr. 135, 13de jg., oktober 2011)