Op woensdag 21 november vond een grote operatie plaats in Bolivia: na elf jaar was er nog eens een volkstelling. De uitslagen zijn nog niet bekend, maar de voorbereiding ervan was op zich al boeiend genoeg. Sommige vragen van El Censo Nacional de Población y Vivienda leidden tot een politieke controverse rond culturele identiteit, een discussie die niet alleen in Bolivia, maar wereldwijd wordt gevoerd.
Op 21 november waren alle Bolivianen verplicht om thuis te blijven voor de elfde vollkstelling in 187 jaar Boliviaanse geschiedenis. Gelukkig waren er de wedstrijd Manchester City-Real Madrid en enkele telenovelas om de pijn te verzachten. In 1992 was ik toevallig in het land en toen kregen we ook huisarrest in ons hotelletje in Cochabamba. De laatste telling dateert van 2001 en toen waren er 8.274.325 inwoners in een land dat met haar één miljoen vierkante kilometer meer dan dertig keer groter is dan België. 62,4 procent woonde toen in steden en 37,6 procent in landelijke streken. Hoeveel inwoners Bolivia nu telt, weten we nog niet. INE, het Nationaal Instituut voor de Statistiek is nog aan het werk. Hoeveel indianen in Bolivia wonen, is ook nog niet bekend. Dat bleek bovendien een zeer moeilijke vraag bij het opstellen van de vragenlijst voor de telling van 2012. Volgens de
volkstelling van 2001 verklaart 62 procent van de Bolivianen ‘inheems’ te zijn. De Quechua’s (30 procent) en de Aymara’s (25 procent) waren de twee belangrijkste etnische groepen, dan volgen de Chiquitano’s (2,2 procent) en de Guaraní’s (1,5 procent) en dan nog een rist van 32 etnische groepen die elk minder dan een procent van de bevolking uitmaken. Op het platteland maken de inheemsen 77,7 procent en in de steden 53,4 procent uit van de Bolivianen. In El Alto, de bovenstad van La Paz, verklaarde 80 procent van de bevolking dat ze Aymara is.
Volgens de Franse socioloog en Boliviakenner Jean-Pierre Lavaud moeten we die cijfers met de grootste omzichtigheid interpreteren. Bij de volkstelling in 2001 stelde men als vraag wat de moedertaal van de ondervraagde was (Spaans, Quechua, Aymara of een andere inheemse taal) en volgens die resultaten zouden er slechts 35,4 procent inheemsen in Bolivia zijn, want die vraagstelling kan voor verwarring gezorgd hebben in een meertalig land waar vrijwel iedereen Spaans spreekt. Er ontstond echter een heel ander beeld wanneer de ondervraagde zijn etnische keuze moest invullen (Quechua, Aymara, Guaraní, andere etnische groep of behorend tot geen enkele etnische groep). Volgens die antwoorden zou 63 procent van de Bolivianen ‘inheems’ zijn.
Deze conclusies hebben heel wat kritiek gekregen, onder meer van neutrale waarnemers als Lavaud, die besluit: “Met deze statistieken gebeurt hetzelfde als met gegevens rond criminaliteit. Vaak zeggen ze meer over de opstellers ervan dan over de bevraagden.” Zo kon het zijn dat in de volkstelling van 1900 geen indianen geteld werden terwijl het in 2001 over 64 procent van de bevolking ging. Het hegemonische denken van het ogenblik bepaalt de manier van werken van de statistici. Zij canoniseren cijfermatig wat men wil horen. Dat is een bekend fenomeen waarvoor we op onze hoede moeten zijn.
Intussen is er een en ander veranderd in Bolivia. In 2006 is Evo Morales president geworden en een van zijn eerste beleidsmaatregelen was het laten opstellen van een nieuwe grondwet, in 2009 bij volksraadpleging goedgekeurd, waardoor Bolivia gedefinieerd werd als een plurinationale of multinationale staat met 36 verschillende etnische groepen.
Al maanden voor de volkstelling van 2012 werd er gebakkeleid over de precieze vraagstelling vooral als het over identitaire kwesties ging. De discussie draaide voornamelijk om vraag 29 van de lijst. “Behoort u tot een bepaalde natie of inheems volk of bent u Afro-Boliviaan?” Als het antwoord ‘ja’ luidt, moet men aanstrepen tot welke van de 36 men behoort, als het antwoord ‘neen’ is, verklaart men zich tot Boliviaan. Het gaat dus om een vorm van zelf-identificatie. Volgens een opiniepeiling van de Van der Bilt-universiteit zouden 38,4 procent van de geïnterviewden zich als Quechua benoemen, 23,5 procent als Aymara en 10 procent als een van de groepen van laaglandindianen.
In het totaal staan er 49 vragen op de lijst, maar nergens wordt het woord mestizo (mesties) vermeld. Daarover ging de felste discussie. “Daarmee zijn de mestiezen onzichtbaar geworden”, zegt de Boliviaanse politieke analist Carlos Toranzo. “En dat is problematisch, want de mestiezen zijn in de meerderheid in dit land. Dat de negen miljoen Bolivianen grotendeels indiaans zouden zijn, is volgens hem een misverstand. Hij baseert zich voor die uitspraak op een ander onderzoek uit 2006 waarbij 65 procent van de ondervraagden
zich als ‘mesties’ identificeert, 19 procent ‘inheems’ en de rest ‘blank’.
Vice-president Alvaro García Linera die trouwens ook socioloog is, zei daarop dat er strikt genomen geen enkel menselijk wezen authentiek en oorspronkelijk is, want ‘wij zijn allemaal mestiezen’. “Maar,” voegt hij eraan toe, “het proces van mestizaje, van vermenging of, zoals de antropologen van hybridisering spreken, maakt nog geen natie. Er bestaat geen mestiezennatie met een eigen vlag en symbolen. Het is valsspelerij om de begrippen ‘mesties’ en ‘identiteit’ aan elkaar gelijk te stellen.”
Is Bolivia, of bij uitbreiding Latijns-Amerika, in de eerste plaats een culturele en etnische mengkroes waarvan de ingrediënten nog nauwelijks te onderscheiden zijn? Volgens auteurs als de Mexicaanse schrijver Carlos Fuentes en de Nobelprijswinnaar Literatuur Mario Vargas Llosa zeker wel. Voor deze laatste is Latijns-Amerika een microkosmos waarin bijna alle culturen van de wereld samenleven. In de inleiding van zijn verzamelbundel essays Mijn Latijns-Amerika schrijft hij: “Vijf eeuwen na de komst van de Europeanen naar de Latijns-Amerikaanse kusten, bergen en oerwouden, zijn de nakomelingen van Spanjaarden, Portugezen, Italianen, Duitsers, Chinezen en Japanners net zo goed autochtone Latijns-Amerikanen als degenen die afstammen van de oude Azteken, Tolteken, Maya’s, Quechua’s, Aymara’s of Caribiërs.”
Volgens hem zijn er in de eerste plaats Latinos. Met deze homogeniserende culturele benadering verwerpt de Peruaanse auteur het etnisch georiënteerde identiteitsdiscours dat in het Bolivia van vandaag zeer sterk aanwezig is.
De sociologe Silvia Rivera, een radicale voorvechtster van de inheemse beweging, geeft een heel andere invulling aan dat proces van vermenging. Op haar laatste boek met de Aymaratitel Ch’ixinakax Utxiwa staat een collage van een westerse man met pak en das maar een versierd Incahoofd. “Dat betekent ch’ixi in het Aymara: iets dat is, maar tegelijk niet is: westers én Inca. De kleur grijs met een ch’ixi-connotatie is wit en niet wit; grijs is dan wit en haar tegenovergestelde zwart tegelijk. Dat is dus geen ‘vermenging’ in de betekenis dat de onderdelen niet meer herkenbaar zouden zijn. De samenstellende delen vermengen zich niet, maar vullen elkaar aan. Zo ben ik, Silvia Rivera, Aymara én Europees tegelijk. Ik ben niet beschaamd over mijn indiaanse helft , integendeel, ik ben er trots op.”