Het is een goed idee om wat auteurs te vertellen hebben, die de voorbij jaren op het jaarlijkse literatuurfestival Winternachten in Den Haag hun opwachting maken, te bundelen in een boek. Zeker als die schrijvers vanuit alle hoeken van de hele wereld afkomstig zijn en hun teksten blijkens de ondertitel van het boek dekolonisering als thema heeft. Over de dekolonisering van de geest staat er op de kaft. Misschien wel het moeilijkste aspect van dat onderwerp, want dan gaat het niet over excuses of concrete zaken als een standbeeld van Leopold II of het Lumumbaplein. Dekolonisering, zeker die van de geest, een van dé discussiethema’s van de volgende jaren. Elke inbreng is welkom.
Met genoegen heb ik de bundel korte essays, verhalen en gedichten gelezen. Niet minder dan 27 auteurs zijn erin opgenomen. Ze schrijven in het Engels, Afrikaans, het Papamients én het Nederlands, of zijn daarin vertaald. Ik ken ze lang niet allemaal en dacht: laat ik eraan beginnen, ik merk wel wat er me bijblijft en beklijft, ik houd geen rekening met naam of faam, of welk criterium ook. Politieke correctheid moet me vreemd zijn bij de lectuur. Om die reden sta ik dus niet stil bij alle 27. Een eigenzinnige keuze. Mijn relaas.
Twee grote namen openen de reeks, de Keniaan Ngugi wa Thiong’o en de Zuid-Afrikaanse journaliste en dichteres Antjie Krog. De eerste levert een mooi verhaal vol symboliek, waarmee ik voor het thema, dekolonisering dus, niet echt verder kan. Ik moet maar eens een van zijn romans lezen voor hij de Nobelprijs krijgt. Krog heb ik vooral leren kennen en waarderen, toen ze zo’n 25 jaar geleden dagelijks verslag uitbracht op de radio over zittingen van de waarheidscommissie, in het Engels en haar moedertaal, het Afrikaans. Wat ik nu lees is werk in uitvoering, zo staat het er ook. Ik weet wat ze te vertellen heeft en dat is diepgaander.
Ik sla wat bladzijden over tot bij de open brief van Reggie Baay aan Zijne Majesteit de Koning. De Koning der Nederlanden is dat. Baay is Nederlander, duidelijk met wortels in Nederlands-India, het huidige Indonesië, het land van zijn vader, zij het niet zijn vaderland. Zijn brief is een vlijmscherpe kritiek op de gang van zaken toen dat land onder het juk van Nederland vertoefde. Nauwelijks elf bladzijden heeft Baay nodig om met de nodige ironie de voormalige kolonisator zijn vet te geven. Maar wat hij beschrijft – en hij gaat woorden als volkerenmoord, slavernij en dwangarbeid niet uit de weg -, is niet “tekenend voor uitsluitend de Nederlandse volksaard; het is typisch voor het kolonialisme en typerend voor de mens”. Zo komt Baay tot de waarschuwing aan het slot van zijn analyse: “beste bewoners van de maan, van Mars, van Jupiter, kortom van het heelal, wees gewaarschuwd: de mens heeft plannen in uw richting!” Geestig maar vooral indringend. De samenstellers van de bundel hebben niet geaarzeld om van die uitspraak de titel van het boek te maken: “De verovering van Jupiter”.
We gaan door naar Vamba Sherif. Afkomstig uit Liberia maar sinds ruim een kwarteeuw in Nederland gevestigd. Wanneer wint er een Afrikaan de Nobelprijs voor Literatuur voor werk dat hij in het Mandé, Swahili, Ashanti of Hausa geschreven heeft, vraagt hij zich af. De Nigeriaan Wolé Soyinka schrijft inderdaad in het Engels, niet in het Yoruba. De Zuid-Afrikaan J.M. Coetzee schrijft, net zoals zijn landgenote Nadine Gordimer en Doris Lessing, die lang in Rhodesië woonde (het huidige Zimbabwe), dat deden, in zijn moedertaal, het Engels. J.M.G. Le Clézio uit Mauritius schrijft in de zijne, het Frans. “Het gaat hier om de bevrijding van de geesten van mensen die ervan overtuigd zijn dat de enige manier om zich uit te drukken in de taal van de koloniale heersers zou moeten zijn. Het gaat om dekoloniseren van de geest”, lezen we. Maar het zit ook fout aan de andere kant en dat brengt Sherif tot volgende conclusie : “De geest van de Afrikanen kan alleen bevrijd worden als de geest van het Westen bevrijd kan worden van de gedachte dat wit zijn het grootste goed is. Dekolonisatie van de geest is dus een wederzijds project”.
Ik heb het moeilijk met dat woord, “wit”. In eerste instantie omdat in mijn ogen de kolonisatie geen kwestie van kleur was en dus ook de dekolonisatie (van de geesten) dat niet is. De kolonisatie was een economisch systeem gericht op de niets ontziende ontginning van grondstoffen en de verovering van nieuwe markten. Winstbejag was het motief, niet discriminatie of onderwerping, dat was een hulpmiddel, noem het een nevenproduct. Dat de kolonisatie vaak een kleur had, maakt het soms moeilijk om die essentie niet uit het oog te verliezen. Het te ontwrichten systeem is dus niet de kleurbarrière maar machtsverhoudingen. Bovendien schruw ik ervan dat iemand een kleur op me plakt. Ze mogen me beoordelen op wat ik ben, ken, kan, zeg en schrijf, niet op de kleur van mijn gezicht. En voor wie dat toch blijft doen, deze boodschap : ik ben blank, niet wit. Witmense waren een bevolkingsgroep onder de apartheid in Zuid-Afrika. Daarmee hoeft niemand me te associëren.
Daarover schrijft ze vaak, over “wit”-zijn, Sabrine Ingabire, de enige Belgische bij de 28. Ook nu weer in “Als witte ogen naar je kijken”. Sabrine is in Rwanda geboren. Ik lees het, herlees het, en denk: moet dat echt altijd de insteek zijn? De opmerking zal me niet in dank afgenomen worden. “Dochter van de dekolonisatie” van Nadia Nsayi is net van de persen gerold. Later op het jaar publiceert Olivia Rutazibwa in “Het einde van de wereld: een dekoloniaal manifest” haar kijk op dekolonisatie. Er is discussiestof.
We zijn bij Mohsin Hamid aanbeland, een Pakistaan met een Amerikaans jasje. Een tekst die hij afgelopen jaar in National Geographic gepubliceerd heeft. In de eenentwintigste eeuw zijn we allemaal migrant, is zijn uitgangspunt. Interessant om ons onder ogen te brengen dat we allemaal zonder uitzondering ooit van ergens anders gekomen zijn, ook al beseffen er velen dat niet. Mijn naam stamt uit het grensgebied waar Friesland en Duitsland elkaar raken maar ik heb geen idee hoe hij tot in Zeeland, Oost- en Frans-Vlaanderen afgezakt is. “Het zal niet gemakkelijk zijn om ons neer te leggen bij onze werkelijkheid als migrantensoort. Er zal behoefte zijn aan nieuwe kunst, aan nieuwe verhalen, aan nieuwe vormen van bestaan”. Een hele opdracht die we van Hamid meekrijgen.
Twintig bladzijden verder belanden we bij de Noor Karl Ove Knausgard. Hij schrijft over het “Wij”-gevoel en het gevaar daarvan. Een verzoek van PEN International vijf jaar terug. Wie er tot een groep behoort, kleeft de idealen van die groep aan, onderschrijft haar morele principes en weet wat je wel en niet kan zeggen, is de auteur zijn uitgangspunt. “Iedereen” die deel uitmaakt van zo’n “Wij” weet waar de grenzen liggen en wanneer je ze overschrijdt. Knausgard gaat in op het problematische daarvan. Grensoverschrijdingen zijn belangrijk, bepleit hij, “die beweringen die tegen de consensus van het Wij ingaan, die tegen de waarden en vastgestelde meningen van een gemeenschap ingaan”. Hij noemt het een kwestie van identiteit. Moeilijk maar interessant en noodzakelijk leesvoer voor wie er de opstelling van een canon aanhangt.
We naderen de laatste bladzijden. Het zijn er drie, van Ghayath Almadhoun, Palestijn naar zijn vader, Syriër naar zijn moeder, die sinds een jaar of twaalf in Zweden woont. Een ode aan het verdriet, een ode aan Europa, een Ode aan de Vreugde, die Europese hymne herschrijven, dat was zijn invalshoek twee jaar geleden. Laat me zijn laatste paragraaf citeren, een betere samenvatting is er niet:
Houd het nazisme en geef ons Immanuel Kant
Houd de zwarte hemden en geef ons de Italiaanse wijn
Houd de genocide in Algerije en geef ons Baudelaire
Houd Leopold II en geef ons René Magritte
Houd Adolf Hitler en geef ons Hannah Arendt
Houd Franco en geef ons Cervantes
Houd je eigen dingen en laat onze dingen aan ons.
Als toemaatje terugbladeren naar Adriaan van Dis. Niet dat zijn bijdrage inhoudelijk zo sterk is maar zijn benadering bevalt me wel. Lange tenen op Bali, heeft hij zijn stuk gedoopt. En hij loopt op lange tenen op een schrijversfestival op dat Indonesische eiland, de hele tijd door krijgt hij kritiek. Zo eindigt hij: “Verhitte blikken. Grenzeloze ambities. En ik kras van alles in mijn schriftje. Verslag doen. Verhalen maken”. Rondneuzen, betrokken zijn en toch afstand bewaren. Daarin kan ik me vinden. Zo heb ik ook “De verovering van Jupiter” gelezen. Misschien geen slechte manier van doen, als ze straks in het debat over dekolonisatie fel van leer trekken.