INTERNATIONALE POLITIEK

VN en VS zetten Bashar al-Assad met de rug tegen de muur

Detlev Mehlis, de Berlijnse ‘Oberstaatsanwalt’ en leider van de ‘United Nations Independent Investigation Commission’, heeft een eerste rapport klaar over zijn onderzoek naar de moord op de voormalige Libanese premier Rafik Hariri.

Het is nog maar zelden vertoond in de geschiedenis van de Verenigde Naties: een onafhankelijke, door de VN-secretaris-generaal aangestelde magistraat, schrijft een louter politiek traktaat, waarmee de president van de Verenigde Staten, George W. Bush, en zijn minister van Buitenlandse Zaken, Condoleeza Rice, meteen volmondig instemmen. Of VN-magistraat Mehlis hiermee het toch al ernstig beschadigd imago van de Verenigde Naties en vooral de waarheid over de aanslag op Rafik Hariri een dienst bewijst? Het is een vraag die slechts weinig perscommentatoren en waarnemers lijkt te interesseren…

Tot voor kort kende in de Arabische wereld – en ver daarbuiten – nagenoeg niemand de naam Detlev Mehlis. Saad Hariri, de zoon van de vermoorde Libanese premier en grote overwinnaar van de jongste verkiezingen in zijn land, had zelfs de grootste moeite met die naam. Hij hield het bij ‘Monsieur Detlev’. VN-baas Kofi Annan, de opdrachtgever van de Duitse magistraat, kreeg de vreemde naam al evenmin onder de knie. Mehlis was voor hem ‘Mister Detlev from Germany’. Inmiddels is Detlev Mehlis een begrip geworden. De Arabieren kennen zijn naam beter dan die van pakweg Boris Becker, Steffi Graf of Franz Beckenbauer.

Toen ‘Oberstaatsanwalt’ Detlev in mei van dit jaar door Kofi Annan werd benoemd tot onderzoeksmagistraat, die in Libanon de moord op Hariri moest ophelderen, gingen in Damascus wel de knipperlichten branden. Mehlis (56) heeft er al een lange carrière als ‘terroristenjager’ opzitten. Hij kent de schemerzone tussen het soevereine onderzoekswerk van een magistraat en de praktijken van geheime diensten, veiligheidsapparaten van de grootmachten en terroristennetwerken. In 1983 rondde hij het onderzoek af naar een aanslag op het Franse Culturele Centrum in Berlijn. Hij ging op zoek naar de beruchte Ilich Ramirez Sanchez, alias Carlos, die toen in de Syrische hoofdstad Damascus een onderkomen had gezocht. Carlos werd door de Syriërs het land uitgezet en vond een nieuwe schuilplaats in Soedan. Hij werd in 1994 uiteindelijk – na een niet zo fraaie deal tussen de Franse regering en het militaire, fundamentalistische regime in Khartoem – aan Parijs uitgeleverd. In ruil voor terrorist Carlos zouden de Fransen (via het verstrekken van satellietbeelden) de Soedanese militairen helpen in hun strijd tegen de guerrilla van het SPLA (Sudan People’s Liberation Army) van de legendarische (inmiddels wijlen) John Garang. Detlev Mehlis beschuldigde de Syrische geheime dienst ervan de hand te hebben gehad in de aanslag op het Franse cultuurcentrum in Berlijn. Mehlis kon uiteindelijk de hoofdverdachte in deze zaak, Johannes Weinrich (een man uit het terreurnetwerk van Carlos), in Jemen arresteren. Weinrich kreeg levenslang. Procureur Mehlis kon bij deze succesvolle operatie rekenen op de steun van de Amerikaanse geheime diensten. Deutsch-Amerikanische Freundschaft noemen ze dat in Berlijn.

In 1986 was ‘Mister Detlev from Germany’ opnieuw aan zet, en opnieuw met succes. Hij werd belast met het onderzoek naar de bomaanslag op de Berlijnse discotheek La Belle, een trekpleister voor Amerikaanse militairen in Duitsland. Bij de aanslag kwamen twee Amerikaanse militairen en een jonge Turkse vrouw om het leven. De aanslag was een vergeldingsactie van de Libische sterke man Moammar Kadhafi. In januari 1986 had de Amerikaanse Zesde Vloot in de Golf van Syrte de Libische kustwacht onder vuur genomen. De aanslag op de discotheek La Belle was voor de toenmalige VS-president Ronald Reagan de aanleiding om af te rekenen met de ‘mad dog’ Kadhafi. Reagans luchtmacht bombardeerde de residenties van Kadhafi in Tripoli en Benghazi, waarbij meer dan zestig slachtoffers vielen. Detlev Mehlis bracht de verantwoordelijken voor de aanslag in Berlijn voor de rechter. Van Libië werd een belangrijke schadeloosstelling geëist. Ook dit onderzoek kon rekenen op de steun van de Amerikaanse inlichtingendiensten.

Valentijnsdag in Beiroet

Op 14 februari 2005 rijdt de voormalige Libanese premier Rafik Hariri (een man die als mediatycoon en bouwpromotor een miljardenfortuin heeft opgebouwd) met zijn konvooi langs de Corniche, de kustboulevard in Beiroet. Een meer dan driehonderd kilo zware bom blaast het gevolg de lucht in. Hariri en negen van zijn begeleiders zijn op slag dood. Twaalf andere mensen sterven op de plaats van de aanslag. De moorddadige operatie is met grote perfectie, uiterst professioneel en met een gedetailleerde kennis van de verplaatsingen van Hariri uitgevoerd. Aan de Corniche zijn de vlammen nog niet eens gedoofd, de rookwolken nog niet gaan liggen, of er loopt op de redactie van het TV-station Al Jazeera in Beiroet een bericht binnen. De aanslag wordt opgeëist door een onbekende groepering “Nasra en Jihad in Groot-Syrië”. De toon is meteen gezet: de Syrische geheime diensten en hun Libanese handlangers zijn de echte raddraaiers van deze terreuractie.

De rest van het verhaal is bekend: Washington en Frankrijk, die enkele maanden voordien in de VN resolutie 1559 (september 2004) hebben doorgedrukt om de onmiddellijke terugtrekking van de Syrische troepen uit Libanon te eisen, voeren de druk op Damascus op. In Beiroet wordt er dagenlang massaal betoogd tegen de Syrische aanwezigheid door een bizar bondgenootschap van christenen, moslims en druzen, die elkaar tijdens de burgeroorlog naar het leven hebben gestaan. De Syrische troepen trekken zich enkele weken later terug uit Libanon en Saad Hariri, de zoon van de vermoorde ex-premier wint met glans de verkiezingen. De VN krijgen de opdracht het onderzoek naar de moordaanslag op Hariri in handen te nemen. Soevereiniteitsbeginselen worden hiervoor even aan de kant geschoven. De Libanese overheid is immers niet bij machte om dit onderzoek zelf te voeren, zo heet het. Detlev Mehlis wordt in mei aangezocht om de ‘International Independent Investigation Commission’ van de Verenigde Naties (UNIIIC) te leiden. Op 16 juni 2004 begint hij officieel aan zijn opdracht en vier maanden later is hij klaar met een eerste rapport.

Politiek traktaat

Mehlis levert een bijzonder merkwaardig werkstuk af. Het lijkt in de verste verte niet op een rapport van een magistraat. Bijzonderheden over het onderzoek of onderzoeksresultaten staan er niet in. Geen spoor van – om maar iets te noemen – ballistisch onderzoek of bijzonderheden over de manier waarop de aanslag tegen Hariri is gepland en uitgevoerd. Geen spoor van de hamvraag die elke onderzoeksmagistraat zich van bij de start stelt: wat zijn de motieven en wie heeft er belang bij deze misdaad?

Detlev Mehlis schrijft een politiek traktaat, waarin hij trouwens duidelijk aangeeft dat hij slechts één spoor heeft onderzocht: het Syrische. Daarmee wordt het voor de Berlijnse ‘Oberstaatsanwalt’ uiterst moeilijk om de insinuaties te ontkrachten dat hij op bestelling heeft gewerkt. In de VN is er namelijk een vreemde alliantie ontstaan tussen Washington en Parijs om het regime van de Syrische president Bashar al-Assad met de rug tegen de muur te zetten en de Syrische invloed in Libanon definitief terug te dringen. Rechtse regeringskringen en het presidentieel paleis in Frankrijk hebben heimwee naar de goede oude tijd toen ze zich in hun voormalige kolonie Libanon uitdrukkelijk konden laten gelden. Het is een publiek geheim dat Washington – in nauw overleg met zijn bondgenoot Israël – aanstuurt op een regimewissel in Damascus (1).

Al in de inleiding van zijn rapport zet Detlev Mehlis de toon: “Aangezien er bij het Libanese volk een diepgeworteld wantrouwen overheerst in de eigen veiligheidsdiensten en de gerechtelijke overheid, is de UNIIIC een bron van grote verwachtingen en hoop op verandering.” Mehlis verbergt nauwelijks dat hij in Libanon een louter politieke opdracht vervult. “Bij de Libanese publieke opinie,” zo schrijft hij, “leeft de wijdverspreide mening dat, eens de UNIIIC zijn rapport afgeleverd en zijn werkzaamheden beëindigd heeft, Libanon “in de steek” zal worden gelaten. De angst leeft dat nadat het werk van de UNIIIC is voltooid, de Syrische veiligheids- en inlichtingendiensten – eerder vroeger dan later – terug zullen komen om een wraakcampagne te orkestreren in een land dat nog steeds geïnfiltreerd wordt door pro-Syrische elementen.”

Detlev Mehlis laat zich als ‘onpartijdige’ magistraat ongeremd gaan in zijn aversie tegen het regime in Damascus. Wanneer hij in hoofdstuk II van zijn rapport de achtergronden belicht van de aanslag op Hariri geeft hij zo zijn eigen versie van de Libanese geschiedenis. “Syrië heeft al heel lang een machtige invloed in Libanon. Tijdens het Ottomaanse rijk was het gebied, dat later Libanon werd, een administratief territorium dat helemaal vanuit Damascus werd bestuurd. Toen beide landen (Syrië en Libanon) werden opgericht in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog, ontstond Libanon op wat door vele Arabische nationalisten beschouwd wordt als een onvervreemdbaar deel van Syrië. Sinds beide landen onafhankelijk werden hebben ze nooit formele diplomatieke relaties aangeknoopt.”

Ongetwijfeld zullen vele Arabische oren tuiten bij zulke manifeste historische onzin. Het latere Syrië en Libanon (net als Palestina, Irak en Transjordanië) behoorden inderdaad tot het Ottomaanse rijk. In 1916 brak de grote Arabische revolte uit tegen de Ottomaanse overheersing. Dat Ottomaanse rijk had tijdens de Eerste Wereldoorlog de kant van Duitsland gekozen. De Britse en Franse geallieerden waren maar wat blij dat de Arabieren de Ottomaanse bondgenoot van aartsvijand Duitsland bestookten. In 1918 veroverde de Arabische opstandelingen onder leiding van de sharif van Mekka, Hoessein, Damascus. De Ottomanen werden uit heel Syrië en Libanon verdreven. De Britten steunden de Arabische opstand en beloofden de Arabieren een onafhankelijke staat na het einde van de ‘grote oorlog’. Toen het zo ver was, beseften de Arabieren dat Londen en Parijs al in 1915 het geheime Sykes-Picotverdrag hadden gesloten, waardoor alle Ottomaanse gebieden in het Midden-Oosten werden opgedeeld in Britse en Franse zones. De nieuwe kolonies Syrië en Libanon werden Frans. Irak, Transjordanië en Palestina werden Brits. Het onafhankelijke Libanon werd van bij het begin geconfronteerd met een actieve buitenlandse inmenging. In 1958 intervenieerden tienduizend Amerikaanse mariniers in Libanon. Israël gooide constant olie op het vuur en pookte de sluimerende burgeroorlog in Libanon aan. Het bewapende, trainde en financierde de extreem-rechtse falangistische milities en bezette vanaf 1978 een belangrijk deel van Zuid-Libanon. Syrië intervenieerde in 1976 (op vraag van de Libanese overheid overigens) aan de zijde van de pro-westerse christelijke milities, die tijdens de Libanese burgeroorlog het pleit dreigden te verliezen. Damascus kon voor deze interventie op heel veel welwillendheid rekenen in de westerse wereld. Later smeedde Damascus een alliantie met de nationalistische krachten in Libanon. In 1991, tijdens de eerste Golfoorlog, maakte Syrië deel uit van de Amerikaanse alliantie tegen Saddam Hoessein. Een van de rechtstreekse gevolgen hiervan was het einde van de Libanese burgeroorlog en een door Washington (voorlopig) gedoogde, blijvende aanwezigheid van het Syrische leger in Libanon. De historische kennis die ‘Oberstaatsanwalt’ Detlev Mehlis in zijn rapport tentoonspreidt blijkt vol gaten te zitten.

 

Slechts één spoor

Mehlis heeft uitsluitend oog voor het spoor dat naar Damascus leidt. Dat andere buitenlandse diensten achter het netwerk kunnen schuilgaan, dat Hariri heeft omgebracht, wordt niet eens overwogen, laat staan onderzocht. Dat Syrië, dat onder zeer zware Amerikaanse (en Franse) druk stond, weinig baat heeft bij een terreuractie, die gegarandeerd een einde zou maken aan de Syrische aanwezigheid in Libanon, is een vraag die de UNIIIC zich niet eens stelt. Mehlis schrijft in zijn rapport dat hij een 8000 pagina’s dik dossier kreeg overhandigd van de Libanese autoriteiten, waarop hij zijn onderzoek verder baseerde.

De VN-magistraat laat vier belangrijke leden van de Libanese inlichtingendiensten arresteren. Wat het resultaat is van deze arrestaties vermeldt Mehlis niet in zijn rapport. En van bij de start van het onderzoek zet hij de Syrische president al-Assad het mes op de keel. Tijdens een bijeenkomst in Genève met een afgevaardigde van het Syrische ministerie van Buitenlandse Zaken, eist Mehlis de ondervraging van vier Syrische verdachten. Hij dringt met klem aan op een verhoor van de Syrische president Bashir al-Assad. Op 7 september 2005 antwoordt de Syrische minister van Buitenlandse Zaken, Faroek as-Shara, op Mehlis’ verzoek. De VN-commissie mag de Syrische verdachten ondervragen, maar as-Shara weigert in te stemmen met een verhoor van de Syrische president. Mehlis eist daarop dat de Syrische verdachten in een derde land worden verhoord, dus niet in Damascus. De Syrische overheid weigert. Daarop komen Mehlis en zijn team toch naar Damascus. De verhoren gaan door, telkens in het bijzijn van een vertegenwoordiger van de Syrische overheid. Eén van de door Mehlis ondervraagde Syriërs is Ghazi Kanaan, minister van Binnenlandse Zaken en voormalig hoofd van de Syrische inlichtingensdiensten in Libanon. De bankrekeningen van Kanaan in het buitenland zijn al een tijd geblokkeerd, in het kader van het UNIIIC-onderzoek. Twee weken na zijn ondervraging overlijdt Kanaan in verdachte omstandigheden in Damascus. Zelfmoord, zo luidt de officiële Syrische versie.

In zijn rapport klaagt Detlev Mehlis het gebrek aan medewerking van de Syrische overheid aan. “De Commissie komt tot het besluit dat het gebrek aan substantiële medewerking vanwege de Syrische regering het onderzoek heeft belemmerd.” “Om dit onderzoek te kunnen voltooien is het van essentieel belang dat de Syrische regering volledig meewerkt met de onderzoeksautoriteiten. Verhoren moeten buiten Syrië kunnen afgenomen worden, zonder de aanwezigheid van Syrische functionarissen.”

 

Paleisroddels

Het rapport Mehlis bevat niet één concreet element, waarmee de directe Syrische betrokkenheid bij de aanslag op Hariri wordt hard gemaakt. Af en toe wordt dit op pijnlijk hilarische wijze duidelijk. Mehlis schenkt nogal wat aandacht aan de gespannen relatie tussen Rafik Hariri en de Syrische overheid. In het rapport wordt netjes verdoezeld dat deze relaties lange tijd meer dan bevredigend zijn geweest. De VN-magistraat wijst naar een tumultueus onderhoud tussen (toen nog premier) Hariri en president al-Assad in Damascus op 26 augustus 2004. Bashir al-Assad eist dat het mandaat van de Libanese president Emile Lahoud wordt verlengd. Premier Hariri weigert dit met klem. Daarop barst al-Assad in een Syrische colère uit. Mehlis citeert in zijn rapport een woedende Syrische president: “Als u denkt dat u samen met Chirac Libanon kunt gaan besturen, bent u schromelijk mis. Dat zal niet doorgaan. President Lahoud, dat ben ik. Hij doet wat ik hem zeg. De verlenging van zijn mandaat gaat door, zo niet breek ik Libanon op uw hoofd en dat van Walid Joumblatt. Ofwel doet u wat ik zeg, ofwel zullen wij u hebben, samen met uw familie, waar u zich ook bevindt.”

Of dit een echte uitspraak van Bashir al-Assad is of ordinaire paleisroddel, weet Detlev Mehlis niet precies. In zijn rapport geeft hij toe dat hij over dit incidentrijke onderhoud tegenstrijdige versies heeft gehoord van de Libanese ministers Marwan Hamadeh en Ghazi Areedi, van de Libanese druzenleider Walid Joumblatt en van Hariri’s zoon, Saad.

Onverstoorbaar komt Mehlis tot zijn conclusie: “De Commissie is van oordeel dat de moord van 14 februari 2005 werd gepleegd door een groep met een uitgebreide organisatie en aanzienlijke middelen en faciliteiten. Deze misdaad werd maandenlang voorbereid. De timing en het doel van de verplaatsingen van de heer Rafik Hariri en de reisweg van zijn konvooi werden tot in het kleinste detail nagegaan.” “Op basis van de resultaten van het onderzoek van de Commissie en de Libanese autoriteiten en op basis van de ingezamelde bewijslast en de tot hier toe onderzochte sporen blijkt een samenloop van bewijzen over de Syrische en Libanese betrokkenheid bij deze terroristische daad. Het is bekend dat de Syrische militaire inlichtingendienst een verpletterende aanwezigheid had in Libanon, ten minste tot op het moment van de uitvoering van VN-resolutie 1559 en de terugtrekking van de Syrische strijdmacht. De voormalige Libanese veiligheidsambtenaren waren hun handlangers. De infiltratie van de Libanese instellingen en maatschappij door de Syrische en Libanese inlichtingendiensten, die hand in hand werkten, was van die aard dat een dergelijk complex moordcomplot zonder hun medeweten uitgesloten is.”

Op basis van dit soort conclusies moeten de VN verder stappen ondernemen tegen Syrië en zijn Libanese handlangers. VS-president George Bush kondigde na de publicatie van het Mehlisrapport aan dat sancties en zelfs een militair optreden tegen Syrië niet uit te sluiten zijn. Sinds de invasie tegen Irak in 2003 weten we van Bush dat hij voor een militaire operatie tegen een vijandelijk land niet veel bewijslast nodig heeft. Als het moet stuurt hij zijn troepen naar het slagveld met niet meer dan een handvol leugens (Iraakse massavernietigingswapens, Saddam Hoesseins banden met Osama Bin Laden). Om een kruistocht tegen Damascus in te zetten heeft hij nu een officieel VN-rapport. Helaas is het slechts 55 schamele bladzijden dik en staan er weinig of geen overtuigende bewijsstukken in.

Een doorwinterde magistraat als Detlev Mehlis weet dat uiteraard. In het rapport stelt hij dat het onderzoek naar de moord op Hariri “nog maanden, zo niet jaren zal vergen”. En “zo lang bestaat het vermoeden van onschuld,” noteert hij. Het proces van Bashir al-Assad is echter al gemaakt.

(Uitpers, nr. 69, 7de jg., november 2005)

(1) ‘A New Israeli Strategy Toward 2000’ was de naam van een denktank, waarin naast Israëlische hardliners ook belangrijke Amerikaanse neoconservatieven en adviseurs van George Bush zitting hadden, zoals Richard Perle en Douglas Feith. In hun rapport “A Clean Break: A New Strategy for Securing The Realm” ontvouwden de auteurs een blauwdruk om Syrië in een totaal isolement te drukken. Het rapport somt tal van mogelijkheden op. “Syrië verlammen door precedenten te scheppen, die aantonen dat het Syrische grondgebied niet immuun is voor aanvallen vanuit Libanon door krachten, die Israël gunstig gezind zijn.” “Syrische militaire doelwitten aanvallen in Libanon en als dit niet volstaat selectieve doelwitten in Syrië aanvallen.” “De Libanese oppositie gebruiken om de Syrische controle over Libanon te destabiliseren.”

Het rapport van Detlev Mehlis werd gepubliceerd op:
www.un.org/news/dh/docs/mehlisreport.

Relevant

Rechtvaardigheid en ‘Westerse waarden’

Het bloedvergieten in Israël en in Gaza is zinloos. Daarnaast zijn er twee tragische vaststellingen: de Palestijnse bevolking zinkt verder weg in etnische zuiveringen en genocide en wat gemeenzaam…

Waarom we niets van de Oriënt begrijpen –

en waarom we dat wel zouden moeten doen. De auteur (°1940) is een voormalig VRT-journalist, gespecialiseerd in het Midden-Oosten, een regio die hij ruim een halve eeuw op de…

De Amerikaanse oorlogen hebben sinds 9/11 minstens 38 miljoen mensen op de vlucht gejaagd

Volgens het “War Costs”-project van het Watson Institute bij de Brown University in de VS hebben de “Wars on Terror” voor zeker 38 miljoen vluchtelingen gezorgd. Verleden jaar, in…

Laatste bijdrages

Tax the rich!

Ja, maar hoe ? Het debat is nu al enkele jaren aan de gang en zoals gebruikelijk is wanneer het over belastingen gaat, kan het nog wel even duren. Vooral…

Barnier spaart Macrons vrienden

Na de 7 vette jaren voor de rijken, enkele jaren “soberheid” voor iedereen. President Emmanuel Macron heeft zijn reputatie van “président des riches” teveel eer aangedaan: Eén procent werd…

Nobelprijs voor de Vrede gaat naar Hibakusha

Het Noorse Nobelcomité heeft besloten de Nobelprijs voor de Vrede voor 2024 toe te kennen aan de Japanse organisatie Nihon Hidankyo. Deze organisatie van overlevenden van de atoombommen op…

Fascisme: geen verleden tijd

You May Also Like

×