Met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie (1991) ontstond in de zuidelijke Kaukasus een aantal etnisch getinte oorlogen en afscheidingsbewegingen waardoor grote groepen mensen op drift raakten. Hoewel de rust min of meer is teruggekeerd zijn nog honderdduizenden mensen van huis en haard verdreven. Of de vluchtelingen ooit nog hun oorspronkelijk woonplaats zullen terugzien is uiterst twijfelachtig.
De door tientallen volken en volkjes bewoonde Kaukasus met een totaal bevolkingsaantal van ca. 18 miljoen mensen wordt over een lengte van 1200 km doorsneden door bergketens – tot 200 km breed – die zich van de Zwarte Zee tot de Kaspische Zee uitstrekken. Aan de noodzijde van het gebergte liggen zeven deelrepublieken van de Russische Federatie waarvan Tsjetsjenië de trieste eer heeft het bekendst te zijn.
Aan de zuidzijde van de natuurlijke barrière die het isolement in de hand werkte, liggen de voormalige Sovjet-republieken en tegenwoordig onafhankelijke Transkaukasische staten Armenië, Azerbeidzjan en Georgië. Anders dan in het voormalig Joegoslavië waar de constituerende bevolkingsgroepen met uitzondering van de Albanezen elkaar moeiteloos konden verstaan, kunnen de verschillende Kaukasische volken buiten de Russische verkeerstaal verbaal niet met elkaar communiceren.
De Transkaukasische staten ontlenen ieder hun staatkundige bestaansrecht aan een eigen, afzonderlijke geschiedenis en taal. In de drie laïcistische (wereldlijke) staten speelt de godsdienst een niet onbelangrijke rol op de achtergrond.
Tsaristisch Rusland, dat al vanaf de 16e eeuw invloed trachtte te krijgen in de Kaukasus, slaagde daar pas in aan het eind van de 18e eeuw met Vladikavkaz (heerser van de Kaukasus) als uitvalsbasis toen het Turkse Rijk de eerste tekenen van verval vertoonde. Na inlijving van de Zuid-Kaukasus volgde de strijd om de bergen, die Rusland in 1864 kon beslechten. Ongeveer een miljoen mensen, voornamelijk uit het noorden van de Kaukasus, ontvluchtten het strijdgebied en vestigden zich in het Ottomaanse Rijk.
De meeste volken in de Kaukasus hebben zich bij hun onderwerping nooit echt neergelegd. Dat gold ook na de Russische revolutie van oktober 1917. De grote Russische schrijver Leo Tolstoj schreef aan het begin van de vorige eeuw de romen “Hadji Murad“, die volgens de auteur ‘een onvergankelijk monument voor de onderworpen, doch ongebroken Kaukasus’ moest zijn. In zijn boek over de Tsjetsjeense strijder treft men alle kenmerken aan van de strijd die nu in Tsjetsjenië woedt: bloedig, soms heldhaftig, vol verraad en meestal uiterst wreed.
Konstantin Paustovski, kroniekschrijver van de gebeurtenissen voor, tijdens en na de Oktoberrevolutie van 1917, meldt in zijn ‘De sprong naar het Zuiden’ dat ook na de consolidatie van de Sovjetmacht in de Kaukasus oude gewoontes bleven bestaan en vetes op bloedige wijze werden uitgevochten waarbij, evenals in het huidige zuiden van Italië, soms zelfs kinderlevens niet werden ontzien.
In 1922 verenigde Moskou de drie Transkaukasische gebieden in een Zuid-Kaukasische Federatie die heeft bestaan tot 1936 toen bij een grondwetswijziging (de ‘Stalin grondwet’) Armenië, Azerbeidzjan en Georgië ieder de status van zelfstandige Sovjetrepubliek verkregen. Veel Kaukasiërs brachten het tot aanzienlijke posities in het Kremlin. In de eerste plaats natuurlijk Stalin (van Ossetische afkomst), de populaire Armeniër Anastas Mikojan (minister van Buitenlandse Zaken) en de gevreesde Mingrelische KGB-chef Lavrenti Beria.
Toch bleef Moskou wantrouwig ten opzichte van de bergvolken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog liet Stalin grote aantallen Mescheten en Tsjetsjenen op beschuldiging van verraad aan de Duitsers onder erbarmelijke omstandigheden naar Centraal-Azië deporteren, waar velen van hen het leven lieten. Pas na de dood van Stalin konden de overlevenden naar hun oorspronkelijke woongebied terugkeren.
Nog voor de instorting van de Sovjet-Unie riepen de drie Transkaukasische republieken Armenië, Azerbeidzjan en Georgië in de loop van 1991 de onafhankelijkheid uit. Deze beslissing, waarop de vijftien Sovjetrepublieken volgens het Sovjetrecht formeel ook recht hadden, zou een grote stroom vluchtelingen op gang brengen. Het leidde tot een burgeroorlog in Georgië, etnische conflicten, afscheidingsbewegingen en een aanzienlijke daling van het welvaartspeil. Nu, tien jaar later, zijn de meeste spanningshaarden gedurende het afgelopen decennium in de sterk verarmde landen geenszins verdwenen en verkeren honderdduizenden mensen, nauwelijks opgemerkt door de wereld, buiten hun oorspronkelijk woongebied.
Het in het noordwesten van de Kaukasus gelegen Georgië met een oppervlakte van twee keer die van Nederland heeft een bevolkingsaantal van 5,6 miljoen mensen – bijna 30 procent behoort tot een minderheidsgroep met een christelijke of islamitische religie – die in overgrote meerderheid aanhangers zijn van de Georgische orthodoxe kerk. Hoewel het nieuwe regime – evenals dat van Armenië en Azerbeidzjan – godsdienst gebruikt als legitimatie, staan de leiders veraf van het zogenaamde nationale geloof. Zo liet de huidige president Sjevardnadze zich wel dopen in de orthodoxe kathedraal van Tbilisi, maar ontkende vervolgens ieder geloof in God.
Georgië verklaarde zich op 9 april 1991 onafhankelijk. Voormalig dissident en nationalist Zviad Gamsachoerdia behaalde bij de presidentsverkiezingen in mei van hetzelfde jaar een klinkende overwinning. Zijn extreem nationalistische gezindheid – ‘Georgië voor de Georgiërs’ – en autoritair optreden brachten hem spoedig in conflict met minderheidsgroepen en vroegere politieke medestanders.
De Zuid-Ossetiërs kregen te horen dat zij als laatkomers (13e-17e eeuw!) geen oude rechten hadden en geen autonome status verdienden, waarna het Zuid-Ossetische parlement de onafhankelijkheid uitriep. Bij het daarop volgende gewapende conflict trok Gamsachoerdia aan het hoofd van een legermacht op, maar kon de Osseten niet verslaan. Tienduizenden mensen sloegen op de vlucht naar omringende landen, naar andere streken in Zuid-Ossetië en de in at land gevestigde Georgiërs naar hun stamland. Onderhandelingen tussen de twee partijen leidden tot afspraken over terugkeer, maar over en weer blijft men obstructie voeren bij de uitvoering van overeenkomsten.
Daarnaast mondde de politieke strijd van Gamsachoerdia met zijn vroegere dissidente medestander uit in een burgeroorlog en leidde tot zijn afzetting in maart 1992. Hij werd opgevolgd door de vroegere Sovjet-minister van Buitenlandse Zaken Edvard Sjevardnadze, die tot op de dag van vandaag staatshoofd is.
Kort na het uitroepen van de onafhankelijkheid kreeg het nieuwe bewind te maken met een afscheidingsbeweging van het in het noordwesten gelegen Abchazië waar het separatisme al vanouds sterk leefde. De honderdduizend inwoners spreken een eigen West-Kaukasische taal, hun godsdeinst is (evenals van de Ossetiërs) voornamelijk orthoddox als meent de Abchazische historicus Lakoba dat zijn landgenoten voor 80 christenen, 20 procent soennitische moslims en 100 procent heidenen zijn’.
Van de interne strijd in Tbilisi maakten de Achaziërs gebruik om zich steeds onafhankelijker op te stellen. Pogingenvan de regering om har gezag in de stad Soechoemi te vestigen liepen uit op bloedige oorlog en na meer dan een jaar strijd in een vernederende militaire nederlaag van de Georgische strijdkrachten van de Georgische strijdkrachten. Ongeveer 300.000 Georgiërs, die in Abchazië getalsmatig veruit in de meerderheid waren, vluchtten naar hun stamland of de Russische federatie (28.000). In 1993 sloten de strijdende partijen een wapenstilstand, maar een oplossing van het vluchtelingen probleem is nog ver weg. Begin vorig jaar bevonden zich volgens de UNCHR nog 2890.000 Georgiërs buiten hun oorspronkelijke woongebied, het grootste deel afkomstig uit het Galidistrict in Abchazië.
Sinds het staakt-het-vuren ziet een legermacht van de Gemeenschap van Onafhankelijke Staten (GOS) toe op naleving van het bestand. Georgische boeren gaan in de oogsttijd soms terug naar hun vroegere woongebieden, maar durven zich er niet blijvend te vestigen.
De meesten verblijven in het grensgebied met Abchazië, maar ook in de hoofdstad Tbilisi heeft zich een vrij groot aantal van hen gevestigd. Voor een land dat zich in een diepe economische crisis bevindt is dat alles een zware opgave en een trieste constatering voor al degenen die tien jaar geleden zovel van de staatskundige onafhankelijkheid verwachtten.
Anders dan in Georgië kregen de gewelddadigheden in Armeniê en Azerbeidjan een min of meer internationale dimensie. Een territoriaal conflict over het voornamelijk door Armeniërs bewoonde, maar in Azerbeizjan gelegen Nagorno-Karabach leidde tot een oorlog tussen lokale Armeniërs en de regering in Bakoe. Het geschil bracht ook hier een enorme stroom vluchtelingen op gang voor wie geen oplossing in zicht is.
Voordat Armenië (4,6 miljoen inwoners en een oppervlakte iets kleiner dan van Nederland) en Azerbeidzjan (7,7 miljoen inwoners en een oppervlakte van ruim twee keer Nederland) zich in 1991 losmaakten van de Sovjet-Unie bestond tussen de beide Sovjetrepublieken al jaren een dispuut over de status van Nagorno-Karabach.
Aanvankelijk maakte de discussie deel uit van een polemiek tussen Armeense en Azerbeidzjaanse geleerden over de vraag welk volk historisch gezien meer recht had op de oostelijke Kaukasus. Beide volken stammen af van etnische entiteiten, met ieder een eigen taal, die al duizenden jaren in de Kaukasus woonden. Karabach werd in 1805 door Rusland geannexeerd. Er leefden toen meer Azerbeidzjanen dan Armeniërs, maar door migratie vormde de laatste bevolkingsgroep aan het begin van de vorige eeuw 93 procent van de bevolking.
Nagorno(Berg-)-Karabach vormde in de Sovjettijd een overwegend door christelijke, apostolische Armeniërs bewoonde autonome oblast (provincie) in het vrijzinnig islamitische Azerbeidzjan. Ondanks pogingen van Moskou om de situatie in de hand te houden ontstond eind de jaren tachtig een conflictspiraal. Na bloedige pogroms op Armeniërs in Bakoe en later op Azerbeidzjaanse burgers in Nagorno-Karabach brak in 1992 een oorlog uit om deze enclave.
Met veel zware wapens van het voormalige Sovjetleger wisten de lokale Armeniërs 15 procent van het Azerbeidzjaanse grondgebied in handen te krijgen met als gevolg tienduizenden doden en honderdduizenden vluchtelingen en ontheemde. Zij slaagden erin om een verbinding tussen Armenië en de enclave tot stand te brengen. Een wapenstilstand die in mei 1994 is gesloten, heeft tot nu toe stand gehouden. In beide elkaar vijandig gezinde staten treft men vrijwel geen leden meer aan van de als vijanden gedoodverfde nationaliteiten.
De Armeniërs uit Karabach eisen onafhankelijkheid en hebben hun eigen republiek uitgeroepen; een staatkundige constructie die door niemand wordt erkend, ook niet door Armenië. Hoe ingewikkeld de situatie ligt blijkt uit het feit dat de ex-president van Karabach, de havik Kotsjarian, in 1998 in Armenië aan de macht kwam! Een overeenkomst met de Azerbeidzjaanse regering onder leiding van president (en oud-KGB-generaal) Aliev lijkt niet binnen handbereik.
De staatkundige zelfstandigheid van de drie Transkaukasische republieken heeft niet geleid tot de euforische verwachtingen die men in de jaren voor het uitroepen van de onafhankelijkheid daarvan verwachtte. Integendeel, de drie landen bevinden zich in een deplorabele sociaal-economische positie en hebben te kampen met grote aantallen vluchtelingen en ontheemden. In Georgië zijn als gevolg van de etnische conflicten op twee fronten tenminste 250.000 mensen verdreven. Aanhoudend geweld tussen Georgische en Abchazische milities weerhouden mensen ervan naar hun woonplaats terug te keren. Azerbeidzjan telt nu ca. 250.000 Azerische vluchtelingen uit Armenië en 550.000 ontheemden uit Nagorno-Karabach en omgeving. Vooral de levensomstandigheden van de mensen in de vluchtelingenkampen laat veel te wensen over. De positie van de 200.000 Armeense vluchtelingen uit Azerbeidzjan is niet veel beter. Velen leven nog in primitieve noodvoorzieningen; permanente huisvesting is vrijwel niet te bemachtigen en werk is nauwelijks te vinden ondanks de redelijke opleiding van velen. Evenals Paustovski dat deed voor wrede gebeurtenissen van zijn tijd kunnen wij ons met zijn woorden afvragen: ‘Waar had dit alles verborgen gelegen, waar was het gerijpt, waar had het krachten verzameld en op zijn uur gewacht?’
Intussen proberen de drie staten hun posities te verbeteren door aansluiting te zoeken bij West-Europa. Hun wetgeving is aangepast aan Europese normen. Er gaapt echter een diepe kloof tussen de op papier vastgelegde intenties en de werkelijkheid vol machtsmisbruik en corruptie. De weg naar stabiliteit en welvaart in de Kaukasus ligt nog vol obstakels en lijkt een kwestie van zeer lange adem.
(Uitpers, september 2001)
Bron: Targets, juni 2001.