Halverwege februari 2008 werd het niet zo rustige Timor-Leste (het vroegere Oost-Timor) opgeschrikt door een moordaanslag op president José Ramos-Horta en eerste minister Xanana Gusmao. De gewezen Nobelprijswinnaars overleefden de aanslag, maar het voorval bewees dat het pad naar vrede in de voormalige Indonesische provincie nog met veel hindernissen bezaaid ligt.
Sinds de onafhankelijk van Timor-Leste in 2002 sleepte het land zich van de ene crisis naar de andere. De meeste internationale aandacht ging naar de schermutselingen waarbij diverse rebellenleiders (waaronder Alfredo Reinado, die de aanslag in februari pleegde) en legereenheden zich met geweld een weg naar de top proberen te banen.
Door al deze voorvallen blijft het grootste probleem van Timor-Leste echter uit de schijnwerpers. Sinds 2006, toen Australische militairen moesten wijken voor het aanhoudende geweld, zijn immers meer dan 100.000 Timorezen (10% van de totale bevolking) op de vlucht. Ongeveer één derde van deze IDP’s (Internally Displaced Persons) leeft in een vijftigtal vluchtelingenkampen, de rest heeft een onderkomen gevonden bij familie of vrienden.Het is vooral de situatie in de kampen die op termijn problematisch zal worden: de meeste bewoners van de kampen hebben immers geen toegang tot gezondheidsvoorzieningenof scholen en ze hebben evenmin zicht op werk.
De gebrekkige veiligheid in de kampen geeft dan ook op haar beurt aanleiding tot een toename van misdaad en (familiaal) geweld. Sommige kampen bevinden zich in de buurt van belangrijke sites, zoals de luchthaven, de haven en ziekenhuizen, zodat ook op deze plaatsen de toestand explosief is.
Ondanks de beloftes van de regering om de IDP’s terug naar hun huizen te brengen, werd er de voorbije jaren nauwelijks werk gemaakt van realistische relocatieprogramma’s. Verschillende humanitaire organisaties hebben er reeds herhaaldelijk op gewezen dat de toestand in sommige kampen zo erg wordt, dat ze op barsten staan. Zo werden er gevallen van malaria, diaree en ondervoeding gemeld, terwijl in het regenseizoen diverse kampen steeds opnieuw dreigen onder te lopen. De nabijheid van overheidsinstallaties is daarbij evenmin bevorderlijk: IDP’s hebben reeds verschillende keren de elektriciteitsvoorziening van de luchthaven gesaboteerd, anderen hebben dan weer auto’s en gebouwen in brand gestoken. Vaak was de enige reden dat de kampbewoners zich verveelden.
Voor kwetsbare groepen, zoals vrouwen, kinderen en ouderen is het samenleven in de kampen nog moeilijker. De voorbije maanden doken in toenemende mate geruchten op over verkrachting en huiselijk geweld. Vele kinderen gaan niet -of met tegenzin- naar school: in de meeste kampen zijn immers geen pedagogische faciliteiten voorhanden en de weinige kinderen die school lopen, doen dit buiten de kampen, waar ze zich blootstellen aan fysiek of verbaal geweld.
Is de hulpvoorziening de voorbije maanden mondjesmaat op gang gekomen -in januari 2008 waren er reeds 1500 tenten geleverd in 31 kampen-, de sites met de hoogste prioriteit ontvingen tot op vandaag nauwelijks steun.
De dramatische situatie in de kampen heeft de regering er recent toe aangezet om nieuwe pogingen te ondernemen de kampen te ontruimen en hun bewoners een definitief onderkomen te geven. Dit zou niet zo’n onoverkomelijk probleem mogen zijn, want de meeste IDP’s hebben te kennen gegeven zo snel mogelijk naar huis te willen terugkeren. Maar tussen droom en daad staan ook hier verschillende obstakels.
Ten gevolge van de dreigingen en intimidatie evalueren de meeste Timorezen de situatie in hun land terecht als zeer gevaarlijk. Geweld tussen bewoners afkomstig uit het westelijke of oostelijke deel van het land is nog steeds legio, geweldplegers worden nauwelijks voor de rechtbank gebracht waarbij ook de buitenlandse troepen het onveiligheidsgevoel niet hebben kunnen verminderen. De meeste IDP’s vrezen dan ook voor hun leven als ze naar hun vroegere huizen zouden terugkeren. Heel wat wijken worden immers bewoond door rivaliserende clans. Tot op vandaag is de Timorese overheid er nog niet in geslaagd een loyale en betrouwbare politiemacht op te bouwen. Maar ook de vaststelling dat misdadigers en plunderaars vrij blijven rondlopen, zorgt bij veel IDP’s voor angst. De dood van Alfredo Reinado bij zijn coup in februari heeft die vrees nauwelijks doen verminderen.
Een tweede reden waarom sommige kampen niet kunnen ontruimd worden, ligt contradictorisch genoeg in de leefomstandigheden in de kampen. Ondanks het gebrek aan luxe vinden vele IDP’s de situatie er beter dan buiten de kampen. Sinds enkele maanden worden de kampbewoners immers voorzien van gratis voed sel. Door het ineenstorten van de economie is voedsel vinden buiten de kampen problematisch en vaak slechts mogelijk tegen een hoge prijs. Daarnaast is ook de ligging van sommige kampen in de nabijheid van overheidsinstellingen een troef. Er zijn gevallen bekend waarbij hoofdzakelijk jongeren die strictu senso geen IDP zijn, in de kampen komen wonen omdat ze zo dicht bij hun werk kunnen wonen of makkelijker werk hopen te vinden. Het spreekt voor zich dat ook deze situatie bijdraagt tot de explosieve atmosfeer in sommige kampen.
Door het gebrek aan politiek ingrijpen is de echte macht in enkele kampen in handen van kleinere bendes. Omdat ze controle wensen te houden op de voedselbedeling proberen deze groepen te verhinderen dat IDP’s de kampen verlaten. Een deel van het voedsel wordt immers op de zwarte markt verkocht en minder IDP’s betekent minder voedsel. Deze toestanden komen niet voor in kampen gelegen op terreinen die toebehoren aan de kerkelijke autoriteit. Een andere reden waarom sommige bendes controle willen uitoefenen op de kampen, is dat deze bendes verbonden zijn aan politieke bewegingen en de bewoners willen dwingen tot demonstraties of acties in hun voordeel.
Tenslotte is ook het gebrek aan bewoonbare huizen een groot probleem. Na de diverse plunderingen van de voorbije 10 jaar is er een schrijnend tekort aan woningen. Door de politieke crisissen heeft de regering nog te weinig kunnen investeren in bouwprojecten. Een tweede belangrijke factor is dat heel wat grond en huizen onrechtmatig in het bezit zijn gekomen van nieuwe eigenaars. Omdat de voorbije eigenaars niet kunnen bewijzen dat de grond of het huis aan hen toebehoort, kunnen ze de nieuwe bezetters niet dwingen hun eigendom te verlaten. Door de grillige geschiedenis van Timor, waarbij diverse mogendheden macht hebben uitgeoefend, is het eigendomsrecht er nauwelijks bestaande, zelfs niet voor gronden die eeuwenlang in het bezit zijn geweest van één clan of familie. Voor heel wat invloedrijke grondeigenaars is de huidige status quo dan ook wenselijker dan een herverdeling van gronden.
De situatie van de IDP’s is gelukkig de voorbije maanden niet aan de aandacht van de regering ontsnapt. Diverse toppolitici hebben toegezegd mee te willen werken aan een oplossing voor het probleem. Tijdens de voorstelling van het budget voor 2008, op 18 december 2007, noemde eerste minister Gusmao het thema van de kampen als een van de hoogste prioriteiten voor zijn kabinet. Zo werd 15 miljoen dollar vrijgemaakt om de IDP’s terug naar huis te brengen. Daags nadien lanceerde de regering een nationaal herstelprogramma waarin de belangrijkste componenten zijn: het bouwen van huizen en het herstellen van veiligheid, stabiliteit en vertrouwen.
Als onderdeel van een groter programma om het land er bovenop te krijgen, voorziet het initiatief in een financiële tegemoetkoming voor de IDP’s die hun huizen willen (her)opbouwen. Ze kunnen kiezen voor het geld (tot 4.500 $) of voor de combinatie van een door de overheid gebouwd huis en een kleiner bedrag. De sterkte aan het programma is dat voor het eerst wordt erkend dat het probleem van de IDP’s niet los mag gezien worden van de algehele economische en politieke toestand in het land. De grootste uitdaging bestaat er echter uit om voldoende vertrouwen op te wekken bij de vluchtelingen en dit in een land dat de voorbije jaren niet bepaald uitblonk door geslaagde overheidsinterventies.
(Uitpers, nr 98, 9de jg., mei 2008)