Ga even voor een goede spiegel zitten of staan, geachte lezer (m/v/x), en kijk u zelf diep in de ogen. Wat bent u? Een ‘optimistische wereldverbeteraar’, een ‘warme buurtwerker’, een ‘familiale geborgenheidszoeker’, een ‘rechtlijnige houvastzoeker’, een ‘ondernemende succeszoeker’ of een ‘gedreven bouwer’?
Vrees nu niet meteen dat corona ook de hersens van deze recensent heeft aangetast. Dit zijn sleutelbegrippen uit een omvangrijk en ernstig onderzoek door een markt-onderzoeker met een serieuze reputatie (Jan Callebaut) en nu tot een boek verwerkt door hem, samen met een VRT-journalist die doorgaans ook (en zeker door zichzelf) au sérieux wordt genomen, Ivan de Vadder.
Hoe ging dat in zijn werk? Jaren geleden werd Callebaut – als ervaren bolleboos in het uitvissen waarom mensen product A verafgoden en product B links laten liggen – door een politieke partij (in casu de CD&V) gevraagd om de politieke markt te onderzoeken op een wat diepgaander manier dan de klassieke opiniepeiling. Niet zonder reden: alle politici, alle journalisten en alle beroeps-peilers weten donders goed dat zo’n peiling “maar een peiling” is, en toch besteden ze er elke keer opnieuw aandacht en energie aan. Maar als de verkiezingsresultaten – de enige peiling die ertoe doet – weinig soelaas schenken, wil wel ‘s iemand wel op het idee komen om wat dieper te graven, en (proberen) te doorgronden waar mensen “van wakker liggen”, wat ze nu “echt willen”. Dan moet je niet naar kiesintenties (of zelfs naar tweede keus) peilen, maar naar individuele bekommernissen, angsten en dromen. Naar wat voor ‘overtuigingen’ en ‘waarden’ de mensen – los van een concrete voorkeur voor een of andere partij – echt belangrijk vinden om aan een samenleving richting te geven, en welke persoonlijke eigenschappen zij daarom bij politici verwachten of appreciëren. En daarmee samenhangend: welke openbare diensten nog min of meer het vertrouwen van de bevolking genieten, en welke thema’s bij voorrang zouden moeten worden aangepakt door het beleid.
Dat is een aardig verlanglijstje, dat in een hele batterij vragen moet worden gegoten. En uit de antwoorden kan ongetwijfeld veel worden geleerd. Nog leerrijker wordt het wanneer je diezelfde vragen stelt op verschillende tijdstippen. Dan zie je welke verschuivingen en welke constanten de openbare opinie bewegen. Dat is in elk geval interessanter dan een peiling naar kiesintenties … zélfs voor politici die zich alleen om de volgende verkiezing bekommeren in plaats van om de volgende generatie. In casu ging het wel om de periodes rond de verkiezingen van 2009, 2014 en 2019.
Vervolgens kan je al die bekommernissen, verwachtingen en ideaalbeelden met elkaar in verband brengen, en (bijvoorbeeld) groeperen rond een verticale en horizontale as, die respectievelijk ‘ik’- tegenover ‘wij’-tendensen aftekenen, en ‘angstig’-tendensen tegenover ‘vertrouwensvolle’. Uiteindelijk kan je dan zes miljoen Vlamingen in een aantal kluwens onderbrengen. ‘Clusters’ heet dat in het Engels, en als je die taal niet gebruikt word je natuurlijk niet meer ernstig genomen. Op die kluwens heeft Callebaut dan de boven opgesomde etiketten geplakt, die soms nogal vergezocht, soms nogal wereldvreemd aandoen, maar in elk geval getuigen van de verbeeldingskracht van de onderzoeker.
Daarnaast heeft De Vadder die bevindingen geplaatst tegenover een overzicht van de politieke gebeurtenissen in de drie betrokken periodes en daartussen. Ook dat is leerrijk omdat de lezer op die manier herinnerd wordt aan het tijdskader waarin naar de zieleroerselen van de Vlamingen werd gevraagd, maar tevens beseft hoe snel de tijd ‘vliedt’ en golven in de openbare opinie komen en gaan – of blijven.
Al bij al levert die uitvoerige oefening een beeld op van wat de auteurs dan maar in alle bescheidenheid “het DNA van Vlaanderen” hebben genoemd. Daarmee gaan zij – gelukkig – niet in tegen de (onder wijze mensen wijd verbreide) stelling dat “dé Vlaming” niet bestaat. De kluwens ofte ‘clusters’ moeten juist duidelijk maken dat er wel degelijk erg uiteenlopende of zelfs tegenstrijdige combinaties van verwachtingen en bekommernissen te vinden zijn.
Hoewel: nog voor die kluwens opduiken merkt de oplettende lezer dat toch wel enkele quasi-algemeen geldende trekjes aan het licht komen. Dat ruim de helft van het Vlaamse kiezerscorps zichzelf in het ‘centrum’ situeert, bijvoorbeeld. En dat de prioritaire bekommernis van ‘de Vlamingen’ rond hun ‘ik’ draait: de angst om ongeneeslijk ziek te worden (lang voor corona opdook!) en de vrees om als gepensioneerde aan levensstandaard in te boeten staan ver vooraan, en gaan zelfs de vrees vooraf dat ‘de kinderen het minder goed zullen hebben’.
Zo belandt de lezer dan bij wat uiteraard de onderliggende vraag was van opdrachtgever VRT (die overnam toen de CD&V niet meer geïnteresseerd bleek): hoe verhouden zich die zes DNA-types tot een voorkeur voor deze of gene partij? Van een simpele identificatie tussen een bepaalde ‘cluster’ en een bepaalde partij is natuurlijk geen sprake. Dat Groen, sp.a en PvdA zich overduidelijk in het segment bevinden waar ‘wij’ en ‘vertrouwensvol’ samenkomen, zal niemand verbazen. Dat Open VLD zich even duidelijk uitsluitend in het segment ‘ik’ én ‘vertrouwensvol’ bevindt, verbaast evenmin. Ietwat verrassend is misschien wel het feit dat de N-VA zich wel duidelijk helemaal aan dezelfde ‘ik’-kant (van de verticale ‘ik versus wij’-as) bevindt maar dan keurig verdeeld over ‘angstig’ en ‘vertrouwensvol’. Diezelfde half-en-half verdeling kenmerkt ook de CD&V, die echter helemaal aan de ‘wij’-kant wordt gesitueerd. Het cliché over de N-VA als ‘nieuwe CVP’ dient dus alvast in minder sociale zin gerelativeerd. Vlaams Belang zit dan weer helemaal in die ‘angstige’ helft onderaan, en, niet verrassend, vooral aan de ‘ik’-kant. Ook niet verrassend is dat die angst voor een goed deel te maken heeft met het migratie-thema. In 2019 (nog vóór de rocamboleske Marrakesj-crisis) had bij liefst 69 % van (een representatieve steekproef van) de Vlamingen de angst voor “ongecontroleerde migratie” zelfs de angst voor een verminderde levensstandaard bij het pensioen van de tweede plaats verdrongen. Dat suggereert wel een ruime groeimarge voor het Vlaams Belang, dat kennelijk nog altijd ‘eigenaar’ is van dat thema. Zo simpel is het – gelukkig – niet, maar recente peilingen naar kiesintenties wijzen wel in die richting.
En dus zullen de talloze gegevens uit dit boek door de studiediensten op de diverse partijhoofdkwartieren wel grondig geproefd en herkauwd worden. Wat voor strategische of tactische conclusies vervolgens worden getrokken is een andere vraag, waar de belangstellende lezer zich niet hoeft om te bekommeren. Die lezer kan zich vermeien in de overvloed aan gegevens, zonder zich teveel te hoeven ergeren aan kleine en grotere (zelfs methodologische) onvolmaaktheden. Wat echter elke democraat zorgen moet baren is het slinkende vertrouwen in de democratie zoals we die kennen. Voor het slinkende electorale potentieel van de christendemocraten gebruiken de auteurs het treffende beeld van “een smeltende ijsschots”. Dat beeld lijkt ook van toepassing op de aantrekkingskracht – of zelfs maar geloofwaardigheid – van het parlementair-democratische systeem. Hoe je de levensbedreigende particratie kan fnuiken (of tenminste toch serieus kortwieken) zonder de democratie mee te discrediteren lijkt momenteel zowat de kwadratuur van de cirkel te worden. Dat lotingen en gelijkaardige liflafjes daarbij niet zullen helpen, is ondertussen wel bekend. Evenzeer kan worden betwijfeld of een regeringscoalitie van N-VA en Groen die taak zou aankunnen (als ze dat al zou willen…). Dat mag dan de ‘droomcoalitie voor de toekomst’ zijn voor Jan Callebaut, maar mede-auteur Ivan de Vadder heeft daar met goede redenen zijn twijfels bij. Immers: stemmingen kunnen snel omslaan, maar een DNA verandert niet zo gauw.