We worden er dagelijks mee om de oren geslagen: hier in België hebben we af te rekenen met twee aparte volkeren, twee democratieën, twee culturen enz. Deze vooral Vlaams-nationalistische propaganda wordt klakkeloos door de Vlaamse media overgenomen. Alles wat in Vlaanderen fout gaat is de schuld van de Walen en bijgevolg zouden we zonder die Walen beter af zijn. De oorzaak van die toenemende drang naar separatisme schrijft Paul Dirkx toe aan de crisis van het kapitalisme die al decennia aansleept en steeds scherper wordt. Die crisis leidt tot wat de auteur het Europees egoïsme noemt: het zich terugplooien op de eigen natie of regio. De nationale en internationale solidariteit wordt afgebroken. Dat heeft tot opvallend gevolg dat waar België in vroegere jaren een laboratorium van de Europese eenmaking werd genoemd – want het land slaagde erin Vlamingen en Walen te doen samenleven – België nu het laboratorium van het uiteenvallen van het verenigde Europa wordt.
Liberale revolutie
De ogenschijnlijk groter wordende eenwording op Europees en internationaal vlak gaat in België inderdaad gepaard met toenemende spanningen tussen Vlaanderen en Wallonië. Vooral door Vlaams-nationalisten wordt steeds meer autonomie geëist, om niet alleen op cultureel vlak maar vooral op sociaal-economisch vlak de eigen boontjes te kunnen doppen. Maar ook in Wallonië bestaan strekkingen ten gunste van meer autonomie. Na de staking van de winter 1960 tegen de Eenheidswet van eerste minister Gaston Eyskens, ging een deel van de linkervleugel van de Waalse socialistische vakbond onder leiding van André Renard de Waalse Beweging steunen.
België geraakte evenwel niet zozeer in de problemen door het Vlaamse en Waalse streven naar autonomie, maar wel door een economisch beleid dat steeds meer op de Europese en internationale liberalisering werd afgestemd. In de jaren tachtig van de vorige eeuw (de jaren van de conservatieve leiders Ronald Reagan in de Verenigde Staten en Margaret Thatcher in Groot-Brittannië) gingen de Belgische christen-democratische partijen, CVP en PSC, overstag. Ze namen het liberale dogma over als zou de ontvetting van de staat de hoofdvoorwaarde zijn voor een gezonde economie. De socialistische partijen boden geen enkel alternatief. Mede onder druk van de internationale, vooral Europese, instellingen legden ze zich neer bij de zogenaamde vrije markt. In 1952 al verklaarde de vooraanstaande socialistische volksvertegenwoordiger Victor Larock dat de socialisten geen lessen inzake ‘modernisering’ van de liberalen moeten krijgen en dat ‘op internationaal vlak trouwens geen sprake is van links of van rechts’.
De regeringen van de christen-democraten Wilfried Martens en van Jean-Luc Dehaene gaven in de jaren tachtig en negentig de absolute voorrang aan de concurrentiekracht van de bedrijven. Dehaene hief nieuwe belastingen, verhoogde er andere, privatiseerde openbare bedrijven, brak de sociale zekerheid af, verlaagde de loonlasten en bevroor de lonen. De offers die de werkende bevolking door al die maatregelen moest brengen, werden noodzakelijk geacht om de toetreding van België tot de Europese eenheidsmunt, de euro, mogelijk te maken.
Sindsdien dicteert het liberale Europa steeds meer de wet. De voorbije maanden worden de lidstaten verplicht zich steeds meer naar die Europese dictaten te plooien. Voor hun begrotings-, onderwijs-, arbeidsmarkt-, economisch en sociaal beleid worden de nationale regeringen en parlementen meer en meer buiten spel gezet. De zogenaamde Europese opbouw gaat aldus gepaard met de afbraak van de natie-staten. Van officiële zijde en door de media wordt dit proces verantwoord in naam van de efficiëntie. Dat het hier om een grootscheepse ideologische operatie gaat wordt doodgezwegen.
Splitsen moet
In België valt die neoliberale stroming samen met wat de hervorming van de instellingen wordt genoemd. De opeenvolgende Vlaamse regeringen die vooral in dienst staan van de privé-belangen verkopen hun beleid als gunstig voor de ‘Vlaamse Gemeenschap’. Maar ook in Wallonië wordt steeds meer de klemtoon gelegd op een Waalse identiteit en wordt de ontwikkeling hiervan noodzakelijk geacht voor het economisch herstel. Ook in andere landen (Italië, Spanje) eisen bepaalde regio’s meer autonomie om het neoliberale beleid gestalte te geven. De ‘opbouw van Europa’ en de ontbinding van België hebben wel iets gemeen: geen van beide ontwikkelingen voltrekt zich via een participatie van de betrokken bevolkingen.
In de loop der jaren trachtten de Vlaamse politieke partijen kost wat kost te bewijzen dat bijvoorbeeld in de sector van de gezondheidszorg de verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië zo groot zijn dat een splitsing zich opdringt. Tegenspraak werd niet geduld. Zo verbood de Vlaamse regering in 1994 de publicatie van een studie die ze zelf bij vier Vlaamse universiteiten had besteld maar waarvan de resultaten naar haar smaak onvoldoende de noodzaak van een splitsing onderstreepten. Vooral onder druk van de Vlaamse werkgeversorganisatie Vlaams Economisch Verbond (VEV) die na de fusie met de Kamers van Koophandel omgevormd werd tot het huidige VOKA, werd op een eigen beleid voor de gemeenschappen (Nederlandstalige en Franstalige) aangedrongen. In Vlaanderen zou daardoor nog beter gehoor kunnen worden gegeven aan de eisen van de markteconomie. Een van de VEV-ideetjes was de vervanging van sommige loonlasten door een gemeenschapsbelasting. De Waalse werkgeversorganisatie UWE volgt steeds meer het nationalistisch-liberale discours van VOKA.
De club VOKA-Unizo-N-VA
De eisen van VOKA en van de middenstandsorganisatie Unizo vallen zo goed als samen met het programma van de extreemrechtse partij Vlaams Belang. Maar daarmee willen de patronale organisaties zich niet vereenzelvigen. In de naar buiten uit iets beschaafdere liberaal- conservatieve N-VA van Bart De Wever hebben ze nu een ideale nationalistische en liberale bondgenoot gevonden. VOKA, Unizo en N-VA vormen als het ware een club. De cynische Bart De Wever maakte dan ook helemaal geen grapje toen hij zei dat VOKA zijn echte baas is. Hij bewees dat onder meer door de benoeming van de voormalige gedelegeerd-bestuurder van VOKA, Philippe Muyters, tot N-VA-minister in de Vlaamse regering. Muyters is niet verkozen. Ook Kris Peeters stapte destijds als topman van Unizo, zonder te zijn verkozen, in de Vlaamse regering van Yves Leterme.
VOKA en de N-VA hebben trouwens nog een demagogische trek gemeen: beide beweren ‘Vlaanderen’, ‘de Vlamingen’ en ‘de Vlaamse grondstroom’ te vertegenwoordigen. Dat wordt door de feiten tegengesproken. Uit een studie van de KUL blijkt dat 83 procent van de N-VA-kiezers tegen een splitsing van België is gekant, het eerste programmapunt van de N-VA. Een studie van de KUL en de Franstalige UCL toont aan dat slechts 8 tot 15 procent van de Nederlandstaligen zich door het separatisme aangetrokken voelt en dat een grote meerderheid van de Nederlandstaligen het nut niet inziet van de staatshervormingen die sinds de jaren negentig werden doorgevoerd.
Dat Bart De Wever vooral een rechtse politicus is, bewijzen zijn optredens in Waalse patronale kringen. Daar wordt geen aanstoot genomen aan zijn Vlaams nationalisme. Zijn liberaal pleidooi wordt er uiteraard gesmaakt. Maar ook de nationale werkgeversorganisatie VBO kan het best met de N-VA vinden. De voormalige gedelegeerd-bestuurder van het VBO, Rudi Thomaes, zei in De Morgen (8 juli 2011) dat de kritiek van het VBO en van de N-VA op het sociaal-economisch regeringsbeleid zo goed als identiek is. Beter kan de rol van de N-VA als dienstmaagd van het kapitaal niet worden weergegeven.