Men zegt wel eens dat verkiezingen in het centrum gewonnen worden. Die volkswijsheid bezorgt de kopstukken van de grootste Spaanse oppositiepartij momenteel ongetwijfeld slapeloze nachten, want het valt niet mee om een oerconservatief programma in een gematigd jasje te stoppen.
De Partido Popular (PP) was nochtans aan een inhaalbeweging bezig de voorbije maanden, want de populariteit van de partij steeg voortdurend en kwam heel dicht in de buurt van de PSOE, de sociaal-democratische regeringspartij van premier Zapatero. Het geheim van dit succes was even eenvoudig als doeltreffend: een verstikkende oppositie voeren en elk voorstel van de regering stevig op de korrel nemen. Zo kreeg Zapatero het bijzonder zwaar te verduren toen bleek dat de onderhandelingen van de regering met de Baskische afscheidingsbeweging ETA op niets waren uitgelopen. De beledigingen aan zijn adres gingen zo ver dat hij te horen kreeg zelf een moordenaar te zijn die er geen graten in ziet om samen met terroristen aan tafel te zitten. Niet alleen het fiasco in Baskenland, maar ook de tegenvallende economische ontwikkeling, de aanwezigheid van Spaanse troepen in Afghanistan en Libanon, de gebrekkige maatregelen op infrastructureel vlak in Catalonië en zelfs het (nochtans weinig ambitieuze) milieubeleid wordt het kabinet van de PSOE aangerekend. Bij de parlementsverkiezingen van 9 maart zou Mariano Rajoy, de leider van de PP, dan als een soort heilsprofeet verlossing moeten brengen en de “radicaal-linkse” regering van Zapatero wandelen sturen.
Tot zover de strategie, die niet in het minst succesvol bleek dankzij de trouwe medewerking van de rechtse mediavehikels. Ook de katholieke kerk, die in Spanje nog steeds een bijzondere ijver aan de dag legt om zich in alle mogelijke politieke debatten te mengen, hekelde ingrepen van Zapatero als de versoepeling van de echtscheidingswet, het homohuwelijk en de nieuwe abortusregeling.
Kort geleden kregen de kleine barstjes in de rechtse façade, voornamelijk het gevolg van de reeds vertrouwde corruptieschandalen van partijleden van de PP, echter het gezelschap van een regelrechte scheur na een recente avondvergadering op de hoofdzetel van de partij die met enige zin voor overdrijving de Spaanse Nacht van de Lange Messen genoemd wordt. Aanleiding hiervoor is de beslissing van Rajoy om Alberto Ruíz-Gallardón, burgemeester van Madrid, niet op te nemen in zijn kandidatenlijst voor de aankomende verkiezingen. Hoewel in Spanje de burgemeesters ook in het Parlement kunnen zetelen en stemmentrekker Gallardón reeds meermaals te kennen had gegeven die intentie te koesteren, ontving Rajoy het veto van de grote rivale van Gallardón: Esperanza Aguirre, de presidente van de regio Madrid. Aguirre vond het niet kunnen dat Gallardón na de verkiezingen al in de Cortes zou kunnen zetelen en dreigde met ontslag, aangezien haar politieke functie cumuleren niet toelaat. Wat op het eerste zicht een onschuldige ruzie tussen twee politici met grootse plannen lijkt, is veel meer dan dat. Ten eerste legt het een manifest gebrek aan vertrouwen in Rajoy bloot binnen de partij zelf, want de inzet van het conflict is niets meer of minder dan de opvolging van Rajoy indien deze de verkiezingen zou verliezen. Meer nog, Aguirre zou, na afloop van de vergadering, aan Gallardón het volgende hebben gezegd: “Als Mariano [Rajoy] verliest, staan jij en ik in dezelfde startpositie”. Het is duidelijk dat achter de schermen een hevige strijd woedt om de plaats van Rajoy in te nemen bij een mogelijke verkiezingsnederlaag. Dat de bevolking dat nu ook te weten komt bezorgt de PP een behoorlijk imagoprobleem.
Rajoy’s beslissing om de nationale ambities van Gallardón te fnuiken wordt door de publieke opinie bovendien geïnterpreteerd als de definitieve liquidatie van de gematigde krachten binnen zijn partij. Gallardón stond voor de liberale, dialogerende en moderne vleugel, die ook bij het jongere deel van de bevolking op meeval kon rekenen. Ook andere (relatief) gematigde leden van de PP verdwenen de voorbije maanden uit beeld en meer en meer treden de rechts-conservatieve krachten op de voorgrond, met de havik Aguirre als boegbeeld en de rechtse krant El Mundo en de radio van de Spaanse bisschoppen, de COPE, als grote spreekbuizen. Gallardón reageerde trouwens bijzonder ontgoocheld op het njet van Rajoy, en kondigde zelfs aan de politiek binnenkort vaarwel te zeggen. Enkele dagen later werden die uitspraken wat afgezwakt, maar het is duidelijk dat de kwestie bij Gallardón aanvoelt als een messteek in de rug. Mogelijk speelt hij zelfs met de gedachte om een echte centrumpartij op te richten.
De capaciteit van de partijbonzen om dit interne conflict te verdoezelen in de komende weken zal bepalen of de Partido Popular tegenspel kan bieden aan de PSOE in de urnes. De traditionele achterban van de partij, waaronder een belangrijk deel van de oudere bevolking, katholieken, de bemiddelde klasse en mensen die de dictatuur van Franco “al bij al niet zo slecht” vonden, zal wel weer voor de PP stemmen, maar de miljoenen twijfelaars over de streep te trekken wordt een harde dobber voor Rajoy. Wat er op 9 maart ook gebeurt, er zal altijd één grote winnaar zijn: de voormalige premier en leider de facto van de Partido Popular José María Aznar. Indien zijn partij toch nog de verkiezingen zou winnen komt zijn dauphin Rajoy aan de macht. Bij verlies wordt Aguirre, begeleid door haar kliek van promotiejagers, gelanceerd als nieuwe oppositieleidster, met uitdrukkelijke goedkeuring van Aznar. En als kers op de taart kan de vrouw van Aznar, Ana Botella, de nieuwe burgemeester worden van Madrid als Gallardón zijn ontslag bevestigt.
(Uitpers, nr 94, 9de jg., februari 2008)