De Spaanse premier Aznar heeft de lokale en regionale verkiezingen van vorige maand dan wel verloren wat het aantal behaalde stemmen betreft, zijn partij blijft de touwtjes stevig in handen houden binnen het Spaanse politieke landschap. Dat zijn conservatieve Volkspartij (PP) ruim 100.000 stemmen minder kreeg dan de sociaal-democratische PSOE, is een steun in de rug voor het progressieve deel van de Spaanse bevolking, maar aan de reële machtsverhoudingen wordt amper geraakt.
De PP is de grootste partij in 33 van de 50 provinciehoofdsteden en gaat erop vooruit in o.m. San Sebastián, Barcelona, Asturië en zelfs in Galicië, waar het lamentabele optreden van de regering ten tijde van de olieramp met de Prestige nauwelijks sporen nagelaten heeft. Voor de oppositie is er dus weinig reden tot juichen, enkel de stad Zaragoza en de autonome gemeenschap (“autonomía”) Madrid werden heroverd op de conservatieven. De strijd om de stad Madrid werd daarentegen probleemloos gewonnen door de PP, die voor de gelegenheid “coming man” Ruiz-Gallardón naar voren had geschoven voor het burgemeesterschap.
Voor premier Aznar zijn de verkiezingen dus een relatief succes geworden, zeker gezien het uiterst ongunstige politieke klimaat waarin de PP aan de campagne moest beginnen. Aznar zag de verkiezingen graag als een soort van referendum rond de meest omstreden thema’s van zijn beleid en wou de wereld ook tonen dat hij in staat is de publieke opinie terug naar zijn hand te zetten na het beschamende Irak-debacle. Het hypnotiserende effect van een spectaculaire verkiezingsoverwinning zou een aantal nare herinneringen (Prestige, Irak, algemene staking van vorig jaar,…) uit het collectieve geheugen van de Spanjaarden kunnen wissen, dat wist de premier maar al te goed. Hij had er dan ook heel veel voor over om dat doel te bereiken, een verkiezingscampagne met extreem-rechtse trekjes inbegrepen.
Dat Aznar volgend jaar afscheid neemt als premier en voorzitter van zijn partij, staat al een tijdje vast. Zoals het betaamt voor een “groot leider” (“caudillo” zeggen kwatongen), wil hij dat doen met grote trom, gedragen op de schouders van zijn aanhangers en – als het nog even kan – onder het ovationele applaus van de bevolking. Een afscheid op het hoogtepunt van zijn glorie, het houdt de premier wel degelijk bezig. Dat is ook één van de redenen waarom hij de verkiezingen koste wat het kost wou winnen, of tenminste niet verliezen.
Voor de linkse partijen is een periode van bezinning en zelfkritiek aangebroken. Zij zijn er niet in geslaagd om de massale sociale onrust van de afgelopen maanden om te zetten in overtuigende verkiezingsresultaten. Ze holden tijdens de woelige periode van sociaal protest dan ook steeds de feiten achterna. De proteststem die men verwachtte is er nauwelijks gekomen, of is er één geworden ten nadele van alle grote partijen, niet alleen die van Aznar.
De formule van het bipartidisme (PP-PSOE) kan op steeds meer wantrouwen rekenen binnen de bevolking, waarvan een aantal kleinere partijen (b.v. Iniciativa per Catalunya en Esquerra Republicana in Catalonië) hebben kunnen profiteren. Meer dan 30% van de Spanjaarden ging zelfs helemaal niet naar de stembus; zij leggen het gebrek aan verscheidenheid en de bloedarmoede van de Spaanse politiek bloot in een land waar men bijna 30 jaar na de dood van dictator Franco nog steeds niet weet waar het heen moet met de democratie.
(Uitpers, nr.43, 4de jg., juni 2003)