‘De pensioendiscussie is een sleutelkwestie in het offensief van het neoliberalisme. De pensioenen waren het voorbeeld bij uitstek van het solidariteitsprincipe en ze vormden een van de hoekstenen van de moderne welvaartsstaat. Onder de mom van rationaliteit, van ‘betaalbaarheid’, op basis van een verkeerd begrepen concept van ‘levensverwachting’, van de illusie van de overwinning op de ouderdom, van het geloof in de eeuwigdurende jeugd, heeft het neoliberalisme de solidariteitsgedachte in het hart getroffen.’
Met deze woorden geeft Patrick Deboosere, docent demografie aan de VUB en emeritus aan de ULB, de kern weer van de huidige pensioenproblematiek. Die wordt veroorzaakt door de zoveelste aanval van het kapitalisme, in zijn recente vorm ook neoliberalisme genoemd, niet alleen op het pensioenstelsel, maar op de sociale zekerheid in het algemeen. Door de economische en politieke elite, maar ook door de pers wordt de vergrijzing als iets negatiefs voorgesteld. Er vallen woorden als tsunami en men heeft het vooral over de kosten van de vergrijzing die ‘onbetaalbaar’ zou worden. Patrick Deboosere vindt het raar dat als over vergrijzing en pensioenen wordt gesproken, het altijd over kosten gaat, terwijl ouder worden in goede omstandigheden iets is waar de mensheid fier op zou moeten zijn. Als het aantal gepensioneerden toeneemt, zullen de pensioenuitgaven vanzelfsprekend stijgen. Maar dat is alleen maar een probleem in een economisch stelsel waarin niet de mens, maar de kapitalist of aandeelhouder centraal staat.
Als demograaf of bevolkingsdeskundige zet Deboosere een streep door de mythe dat we altijd maar ouder en ouder zullen worden. Zeker, er zijn steeds meer oudere mensen, maar we zullen niet allemaal 150 jaar worden. In de landen met de hoogste levensverwachting neemt de groei in levensverwachting trouwens stilaan af. Maar volgt uit het feit dat we langer leven automatisch het besluit dat we ook langer moeten werken? De auteur wijst erop dat we op die manier iets van het meest waardevolle in ons leven verwaarlozen: de tijd. Met die tijd kunnen we veel zinvolle en belangrijke dingen doen. Niet alleen werken tot we sterven.
Daarop dringen kapitaal en overheid nochtans aan. Hoewel het in geen enkel verkiezingsprogramma voorkwam, besliste de regering Michel de pensioenleeftijd van 65 op 67 jaar te brengen. Dat zou nodig zijn omdat de pensioenen anders niet meer betaalbaar zouden zijn. Niet meer betaalbaar? We worden steeds rijker en we produceren steeds meer in minder tijd, wat betekent dat de productiviteit toeneemt. In een rijk land is het onzinnig om mensen langer dan 60 te laten werken. Rekening houdend met de menselijke noden zou iedereen inderdaad op 60 met pensioen moeten kunnen gaan. Maar, zoals de auteur onderstreept, wie langer kan en wil werken, moet daartoe de kans krijgen.
Offensief tegen sociale zekerheid
De neoliberale ideologie wil ons echter doen geloven dat er in de toekomst niet voldoende solidariteit meer onder de mensen zal zijn om de pensioenen te betalen. Daarom zou de pensioenleeftijd verhoogd moeten worden. Er kan echter ook aan tal van andere maatregelen worden gedacht: afschaffing van subsidies voor salariswagens en van onverantwoorde subsidies aan bedrijven, een belasting op grote vermogens, een correcte betaling van belastingen waaraan multinationals ontsnappen, een afdoende bestrijding van de belastingfraude die miljarden kan opbrengen, een belastinghervorming waardoor lagere inkomens minder belasting betalen en hogere meer. De tegenstanders van solidariteit en sociale zekerheid pleiten voor een hervorming van het pensioenstelsel (verhoging van de pensioenleeftijd en sparen voor het pensioen op individuele basis) omdat we de toekomstige generaties niet mogen belasten. Maar de komende generaties worden precies benadeeld door ze een slechter pensioenstelsel cadeau te doen.
De auteur merkt terecht op dat de aanval op het pensioenstelsel een soort stormramstrategie is die de hele sociale zekerheid wil treffen. Zo is de verhoging van de pensioenleeftijd een belasting die de hele werkende bevolking wordt opgelegd. Het offensief tegen de sociale zekerheid maakt deel uit van het neoliberale streven om de rijkdom steeds meer naar kapitaal en steeds minder naar arbeid te verschuiven. Dat de sociale zekerheid, pensioenen inbegrepen, niet langer betaalbaar zou zijn is onzin. Gecorrigeerd voor inflatie produceert de Belgische economie jaarlijks viermaal meer rijkdom dan in het begin van de jaren zestig. Toch zouden de sociale voorzieningen niet meer betaalbaar zijn en moet ook bespaard worden in het onderwijs, de cultuur en de openbare dienstverlening? Wanneer gaat men eens inzien dat sociale uitgaven geen kosten zijn maar een belangrijk deel van onze welvaart: betaalbare gezondheidszorg, toegankelijk onderwijs, een vangnet voor tegenslag bij ziekte of werkloosheid, een verzekering voor de oude dag.
Uitholling wettelijk pensioen
Uit een tabel van de Studiecommissie voor de Vergrijzing blijkt dat de meeruitgave voor de vergrijzing over een periode van bijna een halve eeuw (2013-2060) met 4,2 procent van het binnenlands bruto product (bbp) toeneemt. De taxshift van de regering Michel (in feite een taxcut) zal door een verlaging van de patronale bijdragen (die in feite een deel van het brutoloon zijn) ruim 2 procent van het bbp opslokken, wat met de helft van de stijgende vergrijzingskosten overeenkomt. Dat met één pennentrek zo maar eventjes de helft van de vergrijzingskosten voor de komende veertig jaar kan verdwijnen, bewijst dat de onbetaalbaarheid van de pensioenen een mythe is. De pensioenen blijven wel betaalbaar, zeker als we het immens potentieel van de technologische vernieuwing inzetten voor het welzijn van allen.
De aanval op het bestaande pensioenstelsel, gebaseerd op solidariteit, gaat samen met de propaganda voor de zogenaamde tweede pijler (aanvullend pensioen of groepsverzekeringen ) en de derde pijler (pensioensparen) ten nadele van de eerste pijler (wettelijk pensioen). Toch groeit ook binnen de academische wereld de overtuiging dat de eerste pijler, het wettelijk pensioen, de veiligste en efficiëntste organisatie is om een pensioenstelsel uit te bouwen. Voor het neoliberalisme moet de eerste pijler evenwel verdwijnen en is kapitalisatie, het sparen voor het pensioen bij banken en privé financiële instellingen, dé pensioenstrategie. Dat is een strategie die alleen maar de winst van banken en verzekeraars ten goede komt. Bovendien zijn de meeste groepsverzekeringen niet in staat om het beloofde pensioen op de vervaldag uit te betalen. Het wettelijk pensioen of eerste pijler wordt ondertussen steeds meer uitgehold, al was het maar omdat het pensioen slechts op een deel van het loon wordt berekend. Daardoor zijn de wettelijke pensioenen sinds 1985 zo maar eventjes 40 procent achtergebleven op de welvaartsgroei.
Patrick Deboosere schetst de pensioenproblematiek tegen de achtergrond van de kapitalistische economie en haar evolutie. Zo houdt het kapitalistische stelsel steeds minder rekening met de vraag, dat wil zeggen de reële behoeften van de samenleving, en is ze steeds meer toegespitst op het aanbod. Dat zijn de producten en diensten die op de markt komen. Die houden steeds minder rekening met de reële behoeften en steeds meer met de verhoging van de bedrijfswinsten. Dat leidt tot voortdurende overproductie, die op haar beurt opeenvolgende crises veroorzaakt, en tot het produceren van producten die zo vlug mogelijk moeten verslijten. Zo werd dit boek over de pensioenen ook een snelcursus economie.