Een systeemwissel uit het neoliberale kapitalisme, die moet er komen. Maar hoe? Dat is de vraag en tevens de zoektocht die Stephen Bouquin onderneemt in ‘Helemaal anders’. Hij weerlegt in dat boek deskundig en helder enige politieke dooddoeners, analyseert de hegemonische positie van het neoliberalisme en gaat op zoek naar strategische hefbomen in de richting van een ecosocialistische samenleving. ‘Helemaal anders’ is een boek dat een brede linkerzijde uitnodigt om verder na te denken – en de resultaten daarvan om te zetten in daden.
Neoliberale clichés
De titel Helemaal anders slaat blijkbaar niet alleen op een systeemwissel, maar volgens de cover ook op de manier waarop de sociale strijd gevoerd moet worden: helemaal anders dan vroeger. Het boek bestaat uit drie delen.
In ‘Het leugenpaleis’ neemt de auteur negen neoliberale clichés in de aard van ‘we leven boven onze stand’ op de korrel. Via cijfers zet hij daar de verborgen werkelijkheid tegenover. Neem het fenomeen van de zogenaamde fiscale uitgaven of ‘minderontvangsten’, d.w.z. de 55 miljard die de overheid zichzelf en de samenleving ontzegt, terwijl ze het omgekeerde zou kunnen en moeten doen. Reken daar dan nog volgens de studie van Robert Plasman de 30 miljard euro belastingsfraude en dan kom je aan 85 miljard euro of 25 procent van het BBP dat de overheid verliest en dan krijgt ‘we leven boven onze stand’ een heel andere invulling.
In het tweede deel ‘Het neoliberalisme ontbloot’ onderzoekt Bouquin het ontstaan van het neoliberalisme (volgens hem in de eerste plaats als een reactie op de grote depressie van 1929), hoe het de werking van onze democratische instellingen veranderd heeft en welke gevolgen het heeft op maatschappelijk en ecologisch vlak.
Tegen-hegemonisch discours
Naar mijn smaak veruit het boeiendste deel van dit boek is ‘Van verzet tot alternatieven’ om tot ‘helemaal anders’ te komen dat volgens de auteur niet zo moeilijk is en misschien niet eens zo veraf. Het is opvallend dat Bouquin zich in zijn intellectuele zoektocht niet in de eerste plaats baseert op de traditionele werken van Marx en Trotsky. Hij wendt zich eerder tot ‘dissidente’ marxisten als Antonio Gramsci en zijn anti-hegemonisch discours, en ook tot ‘post-marxisten’ – zijn er op dit ogenblik anderen? – als de Argentijn Ernesto Laclau en de Belgische Chantal Mouffe, en tot de Amerikaanse anarchistisch geïnspireerde auteur David Graeber die mee aan de basis lag van Occupy Wall Street. In de politieke benadering van Laclau en Mouffe vormt de radicale democratie een hoeksteen van een tegen-hegemonisch verhaal. Zich inspirerend op de ontwikkelingen ter linkerzijde in Zuid-Amerika verdedigen zij, in de aard van Ludo Abicht (zie o.m. zijn Democratieën sterven liggenden Gewoon volk eerst), een ‘links’ populisme dat geen pejoratieve connotatie moet hebben, maar een belangrijk bovenbouwwapen om een systeemwissel tot stand te kunnen brengen.
Gramsci, Laclau, Mouffe, Graeber. Het zijn maar enkele auteurs van zeer diverse origine en politieke benaderingswijze die Bouquin geïnspireerd hebben bij het formuleren van een ecosocialisme. Dat is in zijn woorden een synthese tussen een democratisch socialisme en een politieke ecologie of, enigszins anders geformuleerd, een antikapitalistische ecologie met een socialisme dat zich heeft weten te bevrijden van autoritaire tendensen.
Micro-communisme en ‘revolutie’
Bouquin verwijst met instemming naar David Graeber en zijn begrip ‘micro-communisme’, waarmee hij doelt op de vanzelfsprekendheid waarin mensen elkaar helpen en functioneren binnen sociale netwerken. Is dat ‘revolutionair’ en welke inhoud moeten we aan ‘revolutie’ geven? Moet een systeemwissel via een ‘revolutie’ tot stand komen in de aard van Ten Days That Shook The World waarbinnen John Reed de Russische revolutie samenvatte?
Neen, citeert Bouquin David Graeber: ‘Wereldhistorische, revolutionaire momenten veranderen onze politieke common sense. Ze markeren een breuk in wat mensen denken over wat politiek wel en niet mogelijk is. Als je twintig jaar voor de Franse revolutie iemand verteld zou hebben dat verandering goed is, of dat de staat haar autoriteit ontleent aan het volk, dan had hij je voor gek verklaard. Weer één van die rare lui die te veel in koffiehuizen rondhangt. Maar enkele decennia later waren zulke ideeën plotseling heel normaal. Dát is wat een revolutie doet. Ik denk dat de gebeurtenissen in 2011 – van de bezettingen van pleinen in Spanje en Griekenland tot de omwentelingen in Tunesië en Egypte en tot de Occupy-beweging, zo’n breuk markeren. In die zin was het een mondiaal revolutionair moment à la 1789 of 1968.’ (p. 168)
Klein en groot verzet
Bouquin heeft het zowel over het grote verzet als over lokale initiatieven van onderuit die Rik Pinxten ‘kleine revoluties’ noemt. Tine Hens met Klein verzet en ik zelf met De nieuwe coöperatie tussen utopie en realiteit hebben onlangs geprobeerd die initiatieven in kaart te brengen, van voorbeelden om anders te gaan werken die je in het Noorden en het Zuiden aantreft rond voedsel (stadslandbouw, voedseloverschotten) deeleconomie, repair cafés, energiecoöperaties tot alternatieve munten, alternatieve winkels en van banken van het NewB-gehalte.
Zo viel onlangs het ‘spilvarken’ (buren houden varkens op een onbenutte plaats in de stad en mesten ze vet met voedselafval van supermarkten) en Rescoop, een renewable energy sources cooperative – zie ook Ecopower – in de prijzen. Bouquin vermeldt zelf de peer-to-peer movement van de in Chang Mai wonende Belg Michel Bauwens. Die beweging past in het verhaal van de herovering van the commons, van het gemeengoed, waarnaar ook verwezen wordt in het werk van Elinor Orstrom die voor haar studie in 2009 de Nobelprijs voor economie kreeg. Ik verwijs verder naar het werk van de Italiaanse denker Riccardo Petrella en het boek Commonist tendencies van de Amerikaanse anarchist Jeff Shantz, ‘mutual aid beyond communism’ voorstelt.
Micro en macro
Zullen die kleine ‘revoluties’ nu De wereld redden, zoals de ambitieuze titel van Bauwens’ boek luidt? Neen, schrijft Bouquin om een ‘helemaal anders’ maatschappij na te streven, moeten we zeker ook aandacht hebben voor alternatieven op micro- en mesoniveau die van onderuit groeien. Maar we mogen niet naïef zijn: dat zal niet voldoende zijn om de tegenstrever te ontwapenen. Ook op macroniveau dient er ingegrepen. Bouquin gebruikt niet zelf het woord ‘revolutie’. Toch schrijft hij: ‘Het machtsmonopolie doorbreken vergt een tegenmacht die op een bepaald ogenblik sterk genoeg is om de privileges en de buitensporige concentratie van rijkdom en macht te doorbreken’ (p. 229)
De auteur verwijst ook naar Latijns-Amerika waar op dit ogenblik ontwikkelingen aan de gang zijn waarin de Europese linkerzijde inspiratie zou kunnen vinden. Het is niet toevallig dat Pablo Iglesias en andere leden van het Spaanse Podemos uitvoerig verwijzen naar Bolivia en Ecuador, want zij zijn ter plaatse geweest om de politieke ontwikkelingen in die landen te kunnen volgen. Zowel Correa als Morales zijn intussen aan hun derde ambtstermijn begonnen en proberen met vallen en opstaan een proceso de cambio op gang te brengen.
Als Latijns-Amerika-watcher wil ik het enthousiasme van Bouquin toch lichtjes temperen, want het grondwetgevend werk in die twee landen waarnaar hij uitdrukkelijk verwijst, is inderdaad gerealiseerd, maar de mooie principes zijn op dit ogenblik nog lang niet omgezet in het dagelijkse leven van de gewone Boliviaan en Ecuadoraan.
Een grondwetgevend charter
Toch vind ik om strategische redenen zijn suggestie om, naar analogie met wat in die landen gebeurde, gezamenlijk te werken aan een handvest of ontwerp van grondwetgevend charter een uitstekend idee. Het kan ook het nadenken stimuleren over het buen vivir (het goede leven), een kernbegrip in het inheemse denken en tevens in de twee grondwetten opgenomen. Misschien opent deze aanpak perspectieven om gezamenlijk en over de linkse partijgrenzen heen, en zeker met ondersteuning van bewegingen als Hart boven Hard/Tout Autre Chose een alternatieve grondwet uit te werken.
Helemaal anders kan gelezen worden als een intellectuele en open voorzet waarin ‘groot’ en ‘klein’ verzet elkaar kunnen vinden. Stephen Bouquin spreekt met geen woord over linkse partijen in dit land. Dat is misschien zijn grootste verdienste, want op de druk bezochte boekvoorstelling in een volkshuis van de 21ste eeuw, versie 2.0, gerund door iemand van de sp.a, waren er ook linkse syndicalisten – Bouquin schrijft dat de vakbeweging voor de uitdaging staat zichzelf her uit te vinden! –, vertegenwoordigers van de PVDA, van Rood en van wat vroeger klein links werd genoemd, maar waarschijnlijk eveneens vertegenwoordigers van kleine groepen als ‘Spilvarken’ ‘Ecokot, p2p’ers en coöperanten. Dat laatste hoop ik althans, want voor een heuse systeemwissel moeten activisten van diverse origine elkaar weten te vinden.
Bouquin heeft een inspirerend boek geschreven en verdient een ruim lezerspubliek. En hopelijk een tweede druk waarin de kleine onvolkomenheden van een te snelle eindredactie kunnen worden rechtgezet. Hij schrijft niet alleen over alternatieven, maar is daar in de praktijk ook mee bezig: door dit boek met Critica uit te geven, is hij betrokken bij het opzetten van een discussieplatform en uitgavenfonds dat op eigen coöperatieve voeten wil staan. Ook dat initiatief verdient alle ondersteuning.