“Het mogen dan schurken zijn, het zijn onze schurken. En dus helpen we ze, althans zolang ze onze belangen helpen”. Zo denkt Washington over zijn minder eerbare bondgenoten in de wereld. Het geldt in het bijzonder voor Colombia. Neem nu president Alvaro Uribe Velez. De man stond niet lang geleden op de Amerikaanse lijst van grote drugsverdachten maar is nu als president de beste bondgenoot van Washington in de regio.
Of neem het Colombiaanse parlement, waar drugsbazen en hun paramilitaire bondgenoten flink investeerden in senatoren en volksvertegenwoordigers. De parlementsverkiezingen van 14 maart hebben dat nog eens bevestigd. Ook vergrootten zij de kans van Uribes vertrouweling Juan Manuel Santos om in mei de presidentsverkiezingen te winnen.
De belangrijkste twee partijen van de rechtse coalitie van president Uribe hebben de parlementsverkiezingen gewonnen. Het zijn de Partido Social de Unidad Nacional (Partido de la U) en de Partido Conservador Colombiano (PCC). Zowel in de Senaat als in de Kamer vergrootte de coalitie haar controle. Bij de oppositie likten de Partido Liberal Colombiano (verscheurd tusen pro- en anti-Uribisten) en de linkse Polo Democratico Alternativo van presidentskandidaat Gustavo Petro hun wonden.
Bij de stembusgang werden minstens acht senatoren verkozen, die verdachte banden hebben met drugsbenden en rechtse paramilitairen (de Autodefensas Unidas de Colombia AUC) . Zo’n senatoren en volksvertegenwoordigers waren er ook al in het vorig parlement. Ze behoorden grotendeels tot het kamp van Uribe. Dat dit de regeringscoalitie electoraal niet heeft geschaad, kwam vooral doordat de verdachten gerechtelijk vervolgd en desgevallend veroordeeld werden. Maar velen van hen hoopten zich bij deze verkiezingen in het parlement te laten vervangen. En dat slaagde minstens gedeeltelijk.
Families en clans
Op zich kan natuurlijk niemand verweten worden dat hij verwant is met iemand die verdacht wordt van banden met drugsbenden en hun AUC-bondgenoten, of die ervoor veroordeeld is. Maar in Colombia tekent zich een patroon af waarbij verdachten en veroordeelden zich systematisch politiek laten vervangen door zussen, broers, zoons, dochters, neven of nichten. Familie en clangevoel zijn in dit land belangrijk. Ze zorgen ervoor dat de macht en invloed van de clan behouden blijft. Bij de parlementsverkiezingen van 14 maart bleek die tendens overduidelijk.
Heel wat verdachten en veroordeelden stuurden vervangers af op het parlement, als kandidaten voor de Partido Integracion Nacional (PIN), een sleutelelement van de regeringscoalitie. De PIN, volgens het weekblad Semana “uitgedacht in de gevangenis”, is geen nieuwe partij zoals zij wil doen geloven. Zij is de opvolgster van de extreem-rechtse Alianza Democratica Nacional (ADN), een partij die werd geschrapt toen bekend werd dat veroordeelde politici in haar bestuur zaten. De ADN zelf was nauwelijks meer dan de nieuwe naam voor Colombia Viva, zelf opvolgster van de Movimiento Popularu Unido (MPU).
Achter al deze namen gaan dezelfde rechtse krachten (van drugsbazen, paramilitairen en hun politieke en militaire bondgenoten) schuil. Als hun politiek vehikel teveel in diskrediet is geraakt (onder meer door collusie met politieke moorden en ontvoeringen) houden ze het opnieuw boven de doopvont. Geen wonder dat de PIN over de tongen gaat als de partij van de “recyclage” of het “afval”.
De belangrijkste leiders van de PIN zijn Luis Alberto Gil (in de cel) en Hugo Aguilar (de voormalige gouverneur van Santander tegen wie een onderzoek loopt naar banden met paramilitaire doodseskaders).
Vanuit de cel stuurde Gil zijn echtgenote, Doris Vega, als PIN-kandidate de parlementsarena in. Eveneens vanuit de cel maakte ex-senator Alvaro “El Gordo” Garcia zijn zus Teresita Garcia tot parlementskandidate van de PIN. Een andere PIN-kandidate met verdachte banden was Viviane Patricia Blel, de nicht van Vicente Blel, een voormalig senator die wegens criminele banden 7 jaar cel kreeg. Verder stond ook Hernando de la Espriella op de PIN-kandidatenlijst, de broer van ex-senator Miguel, die de cel inging wegens zijn politieke hulp aan paramilitairen.
De lijst werd verder aangevuld met Mauricio Aguilar, de zoon van de verdachte ex-gouverneur. Een andere PIN-kandidaat was Raul Alberto Vives, broer van Luis Eduardo Vives, een voormalig volksvertegenwoordiger die zeven jaar cel kreeg. Niet te vergeten was ook PIN-kandidaat Jairo Hinestroza Sinisterra (neef van ex-senator Juan Carlos Martinez die in de cel zit wegens banden met paramilitairen).
Last but not least was ook Hector Julio Alfonso kandidaat voor de PIN. Hij is de zoon van Enilce Lopez (“de Kat”), maffiakoningin van de Colombiaanse noordkust, en broer van ex-burgemeester Jorge Luis Alfonso Lopez van Magangue. “De Kat” zit in verzekerde bewaring wegens hulp aan de paramilitaire doodseskaders. President Uribe heeft toegegeven dat hij van haar een gift van ongeveer 40.000 dollar heeft gekregen voor zijn verkiezingscampagne in 2002.
De PIN is niet de enige partij die kandidaten met verdachten relaties accepteert. De Liberale kandidate Arleth Casado de Lopez is de vrouw van de opgesloten ex-senator Juan Manuel Lopez Cabrales, die haar adviseert en die dus, geheel in de macho-traditie, bij haar verkiezing opnieuw een stem in de senaat zal hebben. En bij de Conservatieven is er Martha Curi Osorio, die haar veroordeelde echtgenoot, ex-senator William Montes, hoopt te vervangen. Zelf is Martha de dochter van Nicolas Curi, de corrupte voormalige burgemeester van Cartagena.
Nog tientallen andere senatoren, volksvertegenwoordigers, topambtenaren en ex-gouverneurs worden gerechtelijk vervolgd of zijn opgesloten wegens medewerking aan de paramilitairen. Sommigen zijn nog voortvluchtig, andere voortvluchtigen zijn gevat. Tot deze laatsten behoort Salvador Arana, de voormalige gouverneur van Sucre en ex-ambassadeur in Chili. Hij kreeg 40 jaar cel wegens ontvoering en moord met verzwarende omstandigheden op burgemeester Edualdo “Tito” Diaz van het stadje El Roble. Deze had zich tegen de rechtse paramilitairen verzet en werd daardoor hun mikpunt. Bij een ontmoeting met president Uribe op het gemeentehuis van El Roble had “Tito” de microfoon gegrepen en gewaarschuwd dat hij zou vermoord worden.
Van drugsverdachte tot president
Aan het hoofd van het land staat sinds 2002 Alvaro Uribe Velez. Zijn twee presidentiële verkiezingssuccessen dankt hij aan uiteenlopende factoren. Hij geniet de steun van de leidende zakenkringen, de strijdkrachten, de mediabazen en de Amerikaanse regering. En ook zijn oude paramilitaire bondgenoten zullen hem niet vergeten zijn. Verder heeft hij een grote greep op de media, niet in het minst via zijn vice-president Francisco Santos en diens familie. Verder is de bevolking oorlogsmoe en bereid iedereen te geloven die vrede belooft, ook Uribe. Daarnaast schuwden paramiltairen bij de verkiezingen geen intimidatie. De linkse oppositie was in de jaren 80-90 al gedecimeerd door de doodseskaders (3.000 kaderleden van haar legale Union Patriotica UP werden vermoord, veel leden van de gelegaliseerde M-19 ondergingen hetzelfdze lot). Ten slotte is het krediet van de linkse guerrilla bij de bevolking zeer sterk gedaald, onder meer door praktijken als ontvoering en “oorlogsbelasting”.
Uribe is een president mét een verleden. Dat verleden, beladen met banden met de drugshandel en de paramilitairen, werd in de internationale media nauwelijks belicht. Geen toeval. Want Uribe moet gespaard worden omdat hij de grote bondgenoot moest worden van Washington in de strijd tegen de guerrilla en tegen Colombia’s onvolgzame buurlanden Venezuela en Ecuador.
Uribe groeide op met de kinderen van Fabio Ochoa, voormalig topman van het drugskartel van Medellin die aan de VS werd uitgeleverd. Drie van die kinderen werden luitenanten van de in 1993 gedode drugskoning Pablo Escobar Gaviria. Uribe werd als 26-jarige Liberaal verkozen tot burgemeester van Medellin, hoofdstad van de provincie Antioquia en van het drugskartel van Escobar. In 1995 werd hij gouverneur van de provincie. Onder zijn bewind genoten militairen en Convivir-vigilantes immuniteit bij hun terreurcampagne tegen boerenleiders, syndicalisten, mensenrechtenstrijders, hulpverleners en echte en vermeende guerrillastrijders. Die campagne maakte duizenden doden en terroriseerde velen voor jaren weg uit de politiek.
Door zijn banden met de drugsbenden werd Uribe als gouverneur politiek onhoudbaar. Na drie maanden werd hij door de regering in Bogota afgezet. Hij werd dan directeur bij de burgerluchtvaart, een nuttige functie voor zijn vrienden bij de drugshandel.
Wie in Colombia probeerde dit verleden van Uribe bekendheid te geven, werd met de dood bedreigd. De omroep Canal Uno, die toch had bericht over Uribes banden met het Medellinkartel, kreeg na de uitzending bedreigingen. De directeur van de uitzending, Daniel Coronell, moest onder doodsbedreigingen het land verlaten.
In 1991 stond Uribe op de Amerikaanse lijst van grote drugsverdachten. Het Defence Intelligence Agency (DIA) had hem op de lijst het nummer 82 gegeven, na nummer 79, Pablo Escobar. “Legt zich toe op samenwerking met het Medellinkartel op hoog regeringsniveau”, aldus het DIA-rapport. “Zijn vader werd vermoord wegens zijn banden met de drugssmokkelaars”, luidt het verder (zoon Alvaro laat altijd uitschijnen dat de guerrilla zijn vader vermoordde om politieke redenen). “Uribe heeft gewerkt voor het Medellinkartel en is een nauwe persoonlijke vriend van Pablo Escobar Gaviria. Hij heeft deelgenomen aan Escobars politieke campagne om Jorge (Ortega) assistent-parlementslid te maken”. Alvaro Uribes naam staat in het document op dezelfde pagina als die van Fidel Castaño, de drugskoning en paramilitaire leider die in de jaren 90 op onopgehelderde wijze verdween. Fidel is een broer van de overleden Carlos Castaño, eveneens een ooit door Washington gezochte drugsbaas en paramilitaire leider.
Bogota probeerde alles te ontkennen, maar kon er niet omheen dat Uribe nauwe persoonlijke banden had met Escobar en zaken deed met het Medellinkartel. Nu is Uribe zowat de steunpilaar van Washington bij zijn strategie om de Colombiaanse guerrilla klein te krijgen, de Venezolaanse regering te destabiliseren, en de leiders van de evenmin voldoende volgzame landen Ecuador en Bolivia te intimideren. Hij stelde de Amerikanen zeven militaire basissen ter beschikking, een initiatief dat in heel Latijns-Amerika kritiek uitlokte.
Na de Amerikaans-Britse invasie in Irak heeft Uribe, als president van Colombia, verklaard dat hij wel iets zag in een eventuele Amerikaanse invasie in zijn land. Om de problemen “op te lossen” (lees: de guerrilla te verslaan) en als basis om de “linkse” buurlanden Venezuela en Ecuador “in toom te houden”. Uribe is de enige Latijns-Amerikaanse president die de illegale oorlog in Irak heeft gesteund.
Uribisme zonder Uribe
Uribe had op een derde ambtstermijn gehoopt, maar dat plan gaat niet door. Op 30 mei is er een eerste ronde om zijn opvolger te kiezen. Het wordt waarschijnlijk zijn vertrouwensman Juan Manuel Santos, van de Santos-familie die tot de traditionele oligarchie behoort en die eigenaar is van ’s lands grootste krant, El Tiempo. Juan Manuel Santos staat voor een “uribisme zonder Uribe”. Hij is de broer van Uribes vice-president Francisco Santos. Juan Manuel was Uribes minister van Defensie totdat hij vorig jaar ontslag nam om zich voor te bereiden op de komende presidentsverkiezingen. Als minister van defensie bracht hij de guerrilla zware slagen toe en was hij verantwoordelijk voor de militaire raid in buurland Ecuador op 2 mei 2008. Die raid, die met Amerikaanse hulp plaats vond, werd in Latijns-Amerika algemeen veroordeeld. Hij kelderde het succes dat Venezuela’s presieent Chavez zou hebben behaald door een humanitaire oplossing voor een gijzeling in Colombia. De afgetreden minister van Defensie moest ook toegeven dat zijn militairen buitengerechtelijke executies hebben uitgevoerd (lees: politieke moorden hebben gepleegd).
Het verleden van Uribe en de politieke corruptie in het parlement krijgen niet de ruchtbaarheid die ze in een democratie verdienen. Dat ligt niet alleen aan de macht van de criminele benden in Colombia. Dat ligt ook aan de houding van Washington. Als er maar geregeld verkiezingen zijn (verkiezingsfetisjisme), en als de Amerikaanse belangen maar worden gepromoot, dan is er in Colombia niet echt iets aan de hand. De strijd tegen de drugs moest wijken voor de strijd tegen de rebellen. Daar heeft Washington, in het raam van Plan Colombia, al drie tot vijf miljard dollar aan gespendeerd. De drie à vier miljoen binnenlandse vluchtelingen, de wurging van oppositie en vakbonden, de greep van de criminele benden, het gebrek aan persvrijheid, de moorden op journalisten en opposanten, de miljoenen ballingen, de aanhoudende armoede van grote bevolkingsdelen, het lijkt wel of dit in Washingtons ogen niets met democratie te maken heeft – althans als het om een bondgenoot als Colombia gaat.
(Uitpers nr. 119, 11de jg., april 2010)