De overmoed van sommigen
De Griekse mythe van Icarus en Daedalus is gekend: omdat Icarus en Daedalus door koning Minos gevangen worden gehouden op Kreta, bedenkt Daedalus een manier om te ontsnappen: hij bouwt vleugels van een houten raamwerk, bezet met veren in een boog vastgezet met was. Omdat de was kan smelten, waarschuwt Daedalus Icarus om niet te hoog en dicht bij de zon te vliegen, maar ook niet te laag, omdat dan de vleugels te zwaar zouden worden van het zeewater. In zijn enthousiasme wordt Icarus echter roekeloos; hij vliegt te hoog zodat de was toch smelt en hij stort neer in de Egeïsche Zee. De hybris, het Grieks voor hoogmoed of te veel zelfvertrouwen, heeft hem gevloerd.
Op de cover staat niet Dé mens afgebeeld. De man in maatpak die zijn vleugels verbrandt en vooral zijn geld verliest is slechts een karikatuur ervan. ‘Of is het maar een welbepaald, vrij klein deel van de mensheid dat ons veel te dicht bij de zon bracht?’ vraagt Nick Meynen zich af in zijn inleiding en daarmee is de toon van het boek gezet, want zoals in zijn zeer goed ontvangen vorige boek ‘Frontlijnen’ waarin hij een reis maakt langs de achterkant van de wereldeconomie begeeft hij zich op het terrein van de maatschappelijke systeemanalyse -en kritiek. Dat boek, ook in het Engels vertaald, werd internationaal goed onthaald en bleef ook niet onopgemerkt voor iemand als Naomi Klein. Deze keer wordt het geen reis, maar eerder een pamflettair essay naar aanleiding van het coronavirus. Hij schrijft: ‘Als Icarus de overmoedige mens personifieert, dan zou ik willen schrijven dat 2020 het jaar was waarin die Icarus te pletter viel, ware het niet dat er nog veel te veel overmoed overeind is gebleven.’ (p. 145).
Geopolitiek
In drie hoofdstukken doet Meynen die overeind gebleven hoogmoed die ingebakken zit in het huidige maatschappelijk systeem uit de doeken. In deel een ‘Hoe het bedje van de pandemie gespreid werd’ geeft hij met voorbeelden aan hoe ‘de grote versnelling’ ook de grote vervuiling met zich meegebracht heeft waardoor het virus vleugels heeft gekregen, want, zo schrijft hij: ‘Er gaapt een kloof zo breed en diep als de Grand Canyon tussen de realiteit van de ecologische crisis en ons politiek-economisch systeem’.
In het tweede deel ‘Over geopolitiek en de macht van de multinationals’ brengt hij een schets van de geopolitieke gevolgen van het virus. Op dat terrein is de geograaf Meynen behoorlijk thuis. Om de steeds sterker wordende geopolitieke nieuwe positie van China op het wereldforum duidelijk te maken opent hij met een interessante historische vergelijking. 175 jaar geleden was China het slachtoffer van de zogenaamde opiumoorlogen die gewonnen werden door de toenmalige Europese grootmachten, Groot-Brittannië en Frankrijk. De oorlogen eindigden in 1858 met het verdrag van Tianjin dat China verplichtte tot herstelbetalingen voor de oorlog, het openstellen van tien extra havens – waaronder Hongkong – voor Europese handel, het afstaan van territorium en het legaliseren van de voor China nefaste opiumhandel. Tianjin is te vergelijken met het verdrag van Versailles. Nu, 175 jaar later, neemt China een geopolitieke revanche. Het nieuwe opium bestaat nu in allerlei made in China producten waarmee de westerse markt overstroomd wordt, maar ook met Alibaba’s, TikToks, Huawei’s en andere hoogtechnologische producten. Overal waar het kan legt China nieuwe ‘zijderoutes’ aan en duiken er zowel in Afrika als in Latijns-Amerika ‘mini-China’s ‘op, want in ruil voor de toegang tot grondstoffen bouwen zij met gulle hand overal nieuwe infrastructuren. Ook Europese landen zijn niet ongevoelig voor dergelijke goed doordachte charme-offensieven , ook rond de coronacrisis, – denk maar aan EU-landen als Tsjechië en Hongarije. De reactie op de pandemie versnelt het imploderen van de Verenigde Staten en zeker ook van het Verenigd Koninkrijk als wereldmacht en China wordt nu de grote winnaar om de grondstoffenoorlog want rond die geopolitieke conflicten draait het tenslotte allemaal.
Multinationals
Zoals ook in ‘Frontlijnen’ heeft Meynen het ook nu weer over de vernietigende macht van de grote multinationals en aan de lobbyisten van o.a. de vuilebrandstofindustrie die honderden miljoenen euro’s spenderen om op een goed blaadje te komen van de EU en van wiens praktijken hij als beleidsmedewerker voor milieu- en economische rechtvaardigheid bij het Europees Milieubureau (EEB) goed op de hoogte is. Het zijn deze grote economische spelers die van het vuile systeem dat ISDS (Investor State Dispute Settlement) heet en dat ingeschreven staat in internationale verdragen als CETA en TTIP gebruik maken van rechtszaken tegen staten van wie zij tientallen miljarden eisen omdat hun belangen zouden geschaad worden. En dan hebben zij ook nog het SLAPP- wapen (Strategic Lawsuits Against Public Participation) om criticasters het zwijgen op te leggen door hen financieel aan te vallen. Zo kijkt nu de Amerikaanse advocaat Steven Donziger die Ecuadoraanse slachtoffers van Shell bijstaat tegen een eis van zo maar eventjes 60 miljard dollar schadevergoeding aan. Ook voor Nederland is Meynen niet mals. Dit land profileert zich enerzijds als een waar belastingparadijs voor grote bedrijven, maar anderzijds speelt het de rol van scheidsrechter in zuinigheid waanneer het over de ondersteuning van zuidelijke lidstaten van de EU gaat.
‘Wordt het nu beter na corona?’ is de vraag van het derde en laatste deel van dit boek. Dat kan volgens hem, maar dan moeten die voorstellen wel voldoen aan drie principes en dat zijn niet de minste: de oplossing voor één globale crisis moet tegelijk andere crises helpen wegwerken, we willen niet terug naar ‘normaal’ want ‘normaal’ werkte niet en een halve of oneerlijke oplossing is geen oplossing.
Perspectief
Vrolijke lectuur brengt Nick Meynen natuurlijk niet met ‘De val van Icarus’. In het laatste deel en in zijn besluit schakelt hij over van de systeemanalyse naar het hoopvoller perspectief van verzet waardoor het virus inderdaad een kantelpunt zou kunnen worden. In plaats van de dominante trend om de vliegtuigindustrie te blijven ondersteunen – alleen in 2020 vloeide er al meer dan 130 miljard euro belastinggeld naar private luchtvaartmaatschappijen – wijst hij terecht op het wereldwijd verzet tegen de gang van zaken in het wereldje van de reissector. #Staygrounded, #Backontrack en #SavePeopleNotPlanes zijn niet alleen duidelijke hashtags, zij vertegenwoordigen ook een grotere wordende beweging van onderuit.
Glokaal
Nick Meynen is een glokale burger, die moeiteloos balanceert tussen het lokale en het globale. Dat moet trouwens de positie zijn van de nieuwe, kritische wereldburger. Het ontstaan van dit boek lijkt me daar een voorbeeld van. ‘De val van Icarus’ werd door Nick Meynen eerst in het Engels geschreven omdat, zoals hij zelf schrijft, hij daardoor tijdens het schrijfproces ook kon communiceren met anderstalige geestesgenoten. Dat netwerk van kritische geesten reikt tot ver over de oceanen. Hij bedankt ze uitdrukkelijk en in één beweging ook ‘alle frontlijnhelden: van natuurbeschermers in de tropen tot zorgverleners in onze ziekenhuizen’. Dat is de rijkdom van dit boek: de wereld klinkt erin door ook al gebeurde het schrijfwerk ervan ergens in een Leuvens huisje.
Ook nu weer gaat het over ‘frontlijnen’, over het botsen op limieten van het systeem zoals in deze coronatijden, maar tegelijk over de tegenbewegingen tegen het dominante patroon. Het ‘opborrelen van de rebellie’ is echter in dit boek minder aanwezig dan in ‘Frontlijnen dat omvangrijker en allicht ook ambitieuzer van opzet was.
Pamflettair esay
‘De val van Icarus’ is eerder een pamflettair essay waar in een kort bestek heel veel aan bod komt en waardoor de tekst onvermijdelijk een iets abstracter karakter krijgt. In ‘Frontlijnen’ werkte Meynen op twee niveaus: zowel in de diepte als in de breedte. Hij verwijst als inspiratiebron niet toevallig naar iemand als Geert Mak die een meester is in het hanteren van afwisselend een micro en een macro perspectief. De kleine mens in het grote verhaal is bij hem altijd aanwezig en dat altijd in een balans die een tekst boeiender een rijker maakt. Dat is ook wat Meynen met succes deed in ‘Frontlijnen’. ‘Hoe dieper ik graaf, hoe meer verhalen ik tegenkom,’ schrijft hij wanneer hij het over de zandsector heeft en over dubieuze praktijken van de Belgische bedrijven als De Nul en DEME in Indonesië, maar ook over het ontginnen van fossiele brandstoffen in Siberië.
Die verhalen zitten niet in ‘De val van Icarus’. In het begin heb ik wel wat moeten zoeken naar die eigen toonzetting die ik in boeken van Meynen zeer geapprecieerd heb, maar vanaf het tweede deel ‘’Over geopolitiek en de macht van multinationals’ kwam voor mij de eigen stem – en ik bedoel daarmee de combinatie van zijn uitgebreide feitenkennis, zijn terreinervaring, maar ook zijn analysekracht en goede pen – van de geëngageerde schrijver en geograaf weer tot zijn recht.