Gloria Macapagal Arroyo, president van de Filippijnen, beweert dat ze een poging tot staatsgreep heeft verijdeld. Die poging zou volgens haar versie het werk zijn geweest van communisten en rechtse militairen. Ze riep de noodtoestand uit, waarmee ze er de Filipino’s vooral aan herinnerde dat er twintig jaar na de val van de Marcos-dictatuur zeer weinig veranderd is.
Arroyo werd in 2004 herkozen na zeer betwiste verkiezingen. Ze werd beschuldigd van fraude, maar gaf alleen toe een lid van de verkiezingscommissie te hebben benaderd. Een procedure tot impeachment (afzetting) faalde. Maar Arroyo voelde zich sindsdien bijzonder onzeker, ze twijfelde vooral aan de loyauteit van legerleiding en katholieke kerk. Met haar “verijdelde coup” lijkt ze vooral die loyauteit te hebben getest.
De opwinding viel samen met de twintigste verjaardag van de volksopstand die in februari 1986 dictator Ferdinand Marcos verjaagde. Marcos had jarenlang een dictatoriaal bewind uitgeoefend. In 1972 had hij de krijgswet afgekondigd, officieel om het communistisch gevaar te bestrijden. In 1969 was de maoïstische PCP met haar Nieuwe Volksleger een guerrillaoorlog begonnen tegen het bewind van Marcos. Die opstand steunde vooral op de arme boeren – pachters, landarbeiders – die door het uitblijven van een landhervorming in steeds grotere armoede terechtkwamen.
Crony-dictatuur
Marcos’ bewind steunde op drie pijlers: het leger, toen geleid door Fidel Ramos, de katholieke kerk van kardinaal Sin en de Verenigde Staten die op de Filippijnen zeer belangrijke militaire basissen hadden. Die basissen speelden een zeer grote rol in de Amerikaanse oorlog in Vietnam.
Marcos voerde echter een bewind dat vooral zijn eigen clan, die van zijn vrouw Imelda en zijn “cronies” (‘boezemvrienden) ten goede kwam. Hij zorgde ervoor dat zeer winstgevende business (telecommunicatie, luchtvaart, suiker, bananen…) naar die cronies ging. De familie Marcos en hun vrienden bouwden in de jaren van de dictatuur gigantische fortuinen op. De toenemende uitbuiting en corruptie en de groeiende armoede maakten alleen maar dat de communisten veel sterker werden.
Veel traditionele families die al meer dan een eeuw de rijkdom onder elkaar verdeelden, zagen met lede ogen hoe de cronies zich verrijkten en hoe de communisten steeds sterker werden. Velen zagen een alternatief in Ninoy Aquino die in de VS in ballingschap leefde en in 1984 terugkeerde om er de leiding van dat (sterk anticommunistisch) burgerlijk verzet op zich te nemen. Hij werd bij aankomst op de luchthaven vermoord. Marcos maakte daarmee zeer duidelijk dat hij er niet aan dacht op te stappen. Hij kon immers op zijn drie pijlers rekenen.
Met die moord ging het tij keren. Kardinaal Sin en legerleider Fidel Ramos liepen begin 1986 over naar de massa die op de EDSA (een enorme boulevard in Manila) aan het betogen was tegen de fraude bij de presidentsverkiezingen. Ik stond zelf in de lift van het hotel met Blas Ople, een van de chefs van Marcos’ staf, die enkele dagen vóór de verkiezingen de uitslag meedeelde: 54% voor Marcos tegen 46% voor Cory Aquino-Cojuangco, weduwe van Aquino.
Met het verlies van de kerk en de legerleiding bleef Marcos alleen Washington over. Maar die stuurden een helikopter naar zijn paleis om hem weg te brengen. Marcos stierf in ballingschap in Hawaii.
Continuïteit
Sindsdien is er op de Filippijnen niet zoveel veranderd. De armoede is er nog even groot, de uitbuiting en de corruptie ook. Grootgrondbezitster Cory Aquino voerde geen ernstige hervormingen door, ook niet van het politiek systeem. Politiek bleef een zaak van een aantal zeer rijke families. Er kwamen alleen kapers op de kust in de vorm van populaire film- en tv-vedetten. Zoals Estrada die jarenlang in films boeven pakte en in 1998 tot president werd gekozen. In 2001 kwam er een kleine herhaling van wat in 1986 was gebeurd, deze keer tegen de grote corruptie onder Estrada die onder meer te maken had met de gokwereld.
Estrada werd afgezet en opgesloten, Arroyo-Macapagal (dochter van een oud-president) was in 1998 verkozen als vice-president en werd daarmee staatshoofd. Haar bewind was totnogtoe zeker niet minder corrupt dan onder Estrada. Vooral haar echtgenoot Jose Miguel Arroyo, haar zoon en schoonzoon werden beschuldigd van corruptie en machtsmisbruik – de echtgenoot verliet vorig jaar het land om de kritiek enigszins te doen luwen.
Dit en de beschuldigingen aan haar adres dat ze in de verkiezingen van mei 2004 fraude pleegde (het duurde zes weken eer de uitslag werd bekendgemaakt), deden haar positie wankelen. Ze greep dan maar naar de noodtoestand die ze gebruikte om een aantal linkse politici te doen opsluiten. Gewezen legerleider Fidel Ramos (die Aquino indertijd als president opvolgde) hield zich op de vlakte, de VS hebben niet meer hetzelfde gewicht als in 1986. Ramos kwam op de proppen met een voorstel om het presidentieel regime door een meer parlementair regime te vervangen. Maar in dat voorstel zou Arroyo ‘als overgang’ van 2007 tot 2010 zowel staatshoofd als regeringsleider zijn… De kerkleiding stelt zich iets kritischer op. Na jaren van passiviteit toont die kerkleiding zich de jongste tijd bezorgder over de naleving van mensenrechten.
Maar voor de grote meerderheid van de Filipino’s maakt het allemaal weinig verschil. Er is sinds 1986 bitter weinig veranderd, zelfs de hoofdrolspelers zijn nog altijd dezelfde en zweren nog altijd bij dezelfde mechanismen van uitbuiting en, indien hun belangen in het gedrang komen, van repressie.
(Uitpers, nr. 74, 7de jg., april 2006)