Op 7 december van vorig jaar, net een dag voor de eigenlijke deadline, legde Irak op last van Veiligheidsraadresolutie 1441 een zogeheten “volledig en finaal” rapport neer over zijn nonconventionele wapenprogramma’s. Zeer tegen de verwachting in van een groot deel van de internationale gemeenschap voldeed Bagdad daarmee aan een eerste tussentijdse doelstelling van de resolutie: een duidelijk beeld scheppen van de evolutie van de opgelegde ontwapening.
Irak deed daarmee wat het in de maand daarvoor al vaker deed: braafjes meewerken met de Verenigde Naties (VN), de inspecties zonder tegenkanting begeleiden, zelfs binnenin de in 1998 zo beveiligde presidentiële paleizen van Saddam Hoessein. Tot december van dat jaar werden de UNSCOM-activiteiten maar al te vaak gedwarsboomd en deed Bagdad desgevraagd vooral onvolledige en obscure verklaringen.
Jacht naar bewijzen
Is dit magnum opus veeleer recyclage van oud en bekend nieuws, of bevat het indrukwekkende volume van meer dan 12.000 pagina’s nieuwe elementen en onthullingen? De eerste taak van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) bestond erin het rapport af te wegen tegenover eerdere verklaringen van Bagdad, op basis waarvan duidelijk werd dat het land wel degelijk heel dicht bij een kernbom zat. Het ontbrak de ingenieurs vooral aan bruikbare splijtstoffen.
Die eerste analyse leidde het hoofd van het Atoomagentschap, Mohamed El Baradei, ertoe de samenstellers van het rapport een onvoldoende te geven. Het rapport bevat weinig nieuwe elementen over het Iraakse kernwapenprogramma en vertoont op cruciale plaatsen nog fundamentele tekortkomingen, wist woordvoerster Melissa Fleming te melden. Hans Blix, de voorman van UNMOVIC, de inspectiecommissie die de Iraakse chemische en biologische wapenprogramma’s onder de loep neemt, liet eind december gelijkaardige geluiden horen.
Beide worden ondertussen steeds meer gesteund door de leden van de Veiligheidsraad die elk, in meer of mindere mate, het Iraakse rapport bekritiseren. Met de recente declaratie duwde de Veiligheidsraad Irak echter met de rug tegen de muur: elk nieuw element dat er op kan wijzen dat het regime in Bagdad niet het volledige verhaal vertelt, elk bewijs van het tegendeel, kan voor de Verenigde Staten een casus belli zijn. De vraag is alleen hoe Irak kan bewijzen dat zijn verklaringen volledig zijn.
En daarmee zijn in dit rechtbankdrama opnieuw de aanklagers, de VS en Groot-Brittannië, aan zet. President Bush komt steeds meer onder druk te staan om een smoking gun aan te duiden. In een gemediatiseerde samenleving, waar de kracht van het beeld vaak de waarde van het argument bepaalt, zijn tastbare beelden onontbeerlijk voor de bewijsvoering.
En net daar schiet de regering Bush nog steeds tekort. Ondanks het indrukwekkende inlichtingenapparaat kan – of wil? – Washington nog steeds geen tastbare bewijzen op tafel leggen. Bovendien zijn de bewijzen waarmee premier Blair kwam aandraven – een in september gepubliceerd rapport over Irak’s vermeende massavernietigingswapens en recentelijk nog een beschrijving van Saddam’s schendingen van de mensenrechten – hoogstens circumstantial evidence en niet van die aard om een onmiddellijke aanval op Irak te rechtvaardigen.
Hans Blix bond in een toelichting voor de Veiligheidsraad op 19 december de kat meteen de bel aan. De Verenigde Staten en de Britten moeten maar eens met concrete elementen op tafel komen. Alleen zo kunnen de inspecteurs gericht gaan zoeken naar wapens voor massavernietiging of onderdelen ervan, aldus Blix. Terecht, zij het dat zijn verzoek meteen twee niet geringe problemen oplevert.
Ten eerste is de vorige inspectiecommissie, UNSCOM, mede gestruikeld over Iraakse beschuldigingen van spionage. De toenmalige leider van het team, de Australische diplomaat Richard Butler, kreeg volgens Baghdad zijn bevelen rechtstreeks van Washington in plaats van het VN-hoofdwartier in New York. Het gebruik van informatie verkregen van geheime diensten zou opnieuw roet in het eten kunnen gooien.
Ten tweede, en wellicht veel belangrijker, is dat Blix met zijn vraag impliciet de eigen tekortkomingen in de verf zet. UNMOVIC en het Iraq Action team van het IAEA beschikken niet over dezelfde informatievergaringscapaciteiten als de nationale inlichtingendiensten. Zo moeten de inspecteurs bijvoorbeeld beroep doen op het commerciële circuit om satellietfoto’s van de verdachte sites in Iraq te verkrijgen. Dat is uiteraard gevonden vreten voor onder anderen de Verenigde Staten, waar de VN vaak als een verspilzuchtige en ineffectieve praatbarak afgeschilderd wordt. In zijn exposé op 12 september voor de Algemene Vergadering van de VN alludeerde president Bush reeds op de relevantie en legitimiteit van de organisatie: de VN moet vooral krachtdadiger gaan optreden, anders zal de VS verplicht worden om het heft in eigen handen te nemen.
Op dat ogenblik deed de regering Bush een diplomatieke meesterzet om zichzelf uit de hoek der verdrukking te halen. Het zadelde de onwilligen voor militaire actie – in casu de andere leden van de Veiligheidsraad – op om te handelen in naam van het voortbestaan van de Verenigde Naties, en hun privileges daarin. Zij moesten een overweging maken over wat belangrijker is: een hardere houding tegenover Irak, met eventueel militaire actie op korte termijn, of het geloof in de VN herstellen.
Het kernprobleem voor bewijsvoering schuilt nu net in de aard van het proliferatiebeestje. De proliferatie van nonconventionele wapens is geen zaak van mediagenieke wapentransporten, moest ook een Amerikaanse functionaris vorig jaar toegeven, maar wel van schimmige transfers van gevoelige kennis en technologieën, en van zogenaamde dual use-materialen. Dat laat zich niet meteen vatten in onweerlegbare bewijzen.
Wereldschokkende foto’s van bijvoorbeeld rakettransporten, zoals die aan de basis van de Cubaanse rakettencrisis uit 1962 lagen, hoeven we dus niet te verwachten. De aanklagers moeten bijgevolg een zaak samenstellen gebaseerd op een veelheid aan elementen die elk op zich geen eenduidig antwoord geven, maar samen wel een beeld laten optekenen dat onweerlegbaar in de richting van een Iraakse nonconventionele bewapening wijst. Maar om dat te kunnen verkopen dienen alle relevante neuzen in dezelfde richting te wijzen.
Worden weken maanden?
Acht december 2002 zorgde op de roetsjbaan van de internationale politiek toch minstens voor een adempauze, wat noch Washington noch Bagdad ongelegen komt. Terwijl de VS verder smeden aan een fragiele internationale coalitie, stelt de luwte na het indienen van zijn rapport Irak misschien in staat om de ideale aanvalsperiode te overbruggen. In de hitparade van meest waarschijnlijke aanvalsscenario’s staan januari en februari met stip genoteerd, hoewel het Pentagon om logistieke redenen eerder de voorkeur geeft aan de vroege lente van 2003. Richard Boucher, de woordvoerder van Buitenlandse Zaken liet optekenen dat de ontleding van het rapport “weken” kan duren, ofte diplospeak voor “maanden.” Van die windstille periode kan Saddam gebruik maken om stokken in de diplomatieke wielen te gooien en de broodnodige coalitievorming te counteren.
Voortgestuwd door een welomlijnde agenda worden de VN-inspecties op het terrein ondertussen verdergezet. Resolutie 1441 legt de inspecteurs van UNMOVIC en het IAEA op binnen de 60 dagen ook hun verificatieverslag naar het VN-hoofdkwartier te sturen. Daarin moeten zij de beweringen van Bagdad tegen het licht houden.
De Iraakse verklaringen gelden ondertussen als basis voor meer gerichte zoekacties naar sporen van nonconventionele wapens. De haviken in de regering Bush hoeven trouwens niet meteen te wanhopen dat de kans op een militaire tussenkomst zal slinken. Conform de wensen van Hans Blix kunnen de inspectieteams gewapend met informatie van nationale inlichtingendiensten nieuwe verdachte sites en faciliteiten aandoen, wat het Iraakse veiligheidsgevoel opnieuw onder druk zal zetten. Een scenario dat steeds meer de ronde doet is dat de inspecties krachtdadiger afgedwongen worden, eventueel begeleid door beschermende troepen. Toegang tot verdachte sites kan dan meteen manu militari afgedwongen worden.
Op 27 januari leggen de VN-inspecteurs dan hun langverwachte rapport aan de VN-Veiligheidsraad voor. Rond die tijd is ook de State of the Union van president Bush gepland, de jaarlijkse hoogmis waarbij de president even de stand van nationale zaken schetst. Vorig jaar lag de klemtoon op de gevaren van het internationaal terrorisme en hun steun door rogue states, dit jaar zal de presidentiële speech wellicht gekleurd worden door oorlogsretoriek.
Indien het inspectierapport aangeeft dat Irak zijn verplichtingen niet nagekomen is, dan heeft de VS meteen de ideale troef in handen voor de legitimatie van militaire actie, die niet langer op zich zal laten wachten. Is het rapport wat gereserveerder, dan rest nog de optie van een oorlogsresolutie.
Net voor de kerst van vorig jaar sprak de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken de haast magische woorden material breach uit, waarmee hij doelde op de vaststelling dat het Iraakse ontwapeningsrapport onvoldoende was, en dus een inbreuk op de eisen van VN-resolutie 1441. Net hij, ’s lands hoogste diplomaat en wereldwijd aanzien als de stem van de gematigden in de Amerikaanse regering, moest die uitspraak doen. Een material breach plaveit de weg naar een VN-oorlogsresolutie ter opvolging van resolutie 1441.
Vegen voor eigen deur
Het in december overhandigde proliferatierapport is ontegensprekelijk van onschatbare waarde. Dat hebben ook de leden van de Veiligheidsraad begrepen. Net na de overhandiging van het lijvige document ontstond hoog gekibbel over het feit dat de permanent five – China, Frankrijk, Groot-Brittannië, Rusland en de Verenigde Staten zijn meteen ook de officiële kernwapenmogendheden – exclusieve toegang tot de data krijgen, terwijl de overige leden het met een afgeroomde versie moeten stellen. De vijf zijn niet geheel onterecht bevreesd dat belangrijke informatie voor de aanmaak van atoom- en andere niet-conventionele wapens in verkeerde handen zou vallen.
Indien Irak zich inderdaad van zijn taak heeft gekweten, dan verschaft het rapport een indringende kijk op de bewapening en (gedwongen) ontwapening van een land met nonconventionele wapens. Het zou een kaart moeten uittekenen die kan helpen om ook in de toekomst cruciale signalen te herkennen die wijzen op proliferatieprocessen. Niet alleen verstrekt het informatie over ’s lands nucleaire, chemische en biologische wapens – de eindpunten van dat proces – het bevat daarnaast ook belangrijke gegevens over productiefaciliteiten, netwerken en importkanalen.
Dat kan wel eens een onvoorzien boemerangeffect teweegbrengen: wat indien de importlijsten de namen bevatten van malafide westerse bedrijven en organisaties die, alle VN-embargo’s ten spijt, de nationale exportcontroles omzeilden om toch maar aan Irak te kunnen leveren? Voor de Golfoorlog van 1991 bevond het Irak van Saddam Hoessein zich in een zeer geprivilegieerde situatie waarbij het op steun kon rekenen van de twee supermachten, die elk hun strategische belangen nastreefden. In die positie kon het rekenen op technologie- en wapentransfers van tientallen Europese, Japanse, Russische en Amerikaanse bedrijven.
Onlangs raakte bekend dat in de voorbije jaren onder andere Russische bedrijven accelerometers en gyroscopen geleverd hebben; instrumenten die onontbeerlijk zijn in raketten. Een Duits producent van hoogwaardige machines om speciale lichtgewicht cilinders te maken, werd in 1994 reeds veroordeeld omdat hij de nationale exportwetten had overschreden. De cilinders konden gebruikt worden voor de productie van ballistische raketten.
Het verdict van de rechtbank in Münster wees echter ook op het gevaar van inefficiënte en ontoereikende exportcontroles. Een beetje handige jongen, zoals Saddam Hoessein ongetwijfeld is, zal dit vandaag maar al te graag uitbuiten om tweedracht te zaaien en niet nalaten om het Westen in zijn onthullingen minstens een deel van de schuld in de schoenen te schuiven. Vegen doe je maar best voor eigen deur. En dan zijn we terug naar af: het rapport kan wijzen op de gaten in de nationale exportwetgeving, de westerse economische en strategische belangen, en de tekortkomingen van de bestaande nonproliferatieregimes. Misschien krijgt president Bush dan toch nog gelijk: de internationale regimes deugen niet, zijn ineffectief en moeten indien nodig dringend aangevuld worden met hardere maatregelen. Laat in die dringende noodzaak nu net geen smoking gun voor een preventieve oorlog schuilen…
(Uitpers, nr. 37, 4de jg., januari 2003)