Inleidend
Niet alleen België kent een toenemende tendens van regionale competitie via staatshervormingsprocessen en neerwaartse herschaling naar het Vlaamse schaalniveau. De reconfiguratie van globaal kapitaal hertekent ook de MENA-regio(1) de stedelijke en regionale geografie op fundamentele wijze. Regio’s en steden zijn lokale laboratoria voor een amalgaam van neoliberale beleidsexperimenten, institutionele en bestuurlijke hervormingen en politiek-ideologische projecten.
We dalen in deze bijdrage gestaag af naar het uiterste Zuiden van Jordanië, naar Aqaba. De stad Aqaba vormt het hart van een bredere regionale “Special Economic Zone”. Historisch ligt de stad op een handelsroute tussen Afrika en het Verre Oosten. De stadsregio ligt in het centrum van de “De Gouden Driehoek” van de Rode Zee in het Zuiden naar het prachtige woestijnlandschap van Wadi Rum, en de Wadi Araba en oude roze stad van de Noord-Arabische Nabateeërs ‘Petra’ noordwaarts. De stad is sinds 2001-2004 ingrijpend veranderd. Megalomane stadsprojecten en luxeressorts, bekende Amerikaanse ketens tot dubieuze ‘massagesalons’ waar Zuid-Oost Aziatische vrouwen hun ding doen, tekenen de nieuwe globale morfologie van de stad.
Belangrijker echter is dat grootschalige stadsontwikkelingsprojecten, logistieke hubs en allerlei commodificeerbare plaatsen -zoals natuurreservaten, cultureel of archeologisch erfgoed en traditionele gemeenschappen- functioneren als fysiekruimtelijke knooppunten waarrond zich nieuwe autoritaire bestuurlijke configuraties vormen in het voordeel van binnenlandse en buitenlandse elites.
Ondanks de breedsprakige beloftes van algemene sociaaleconomische vooruitgang zien we in de praktijk een toenemende ongelijke ruimtelijke ontwikkeling en een verregaande depolitisering. Om deze ongelijke ruimtelijke ontwikkeling in Aqaba te begrijpen, vertrekken we vanuit een breder tijdruimteperspectief. Vervolgens zoomen we dieper in op Aqaba, en schetsen we doorheen de bespreking van concrete projecten deze tendens van ongelijke ruimtelijke ontwikkeling en depolitisering. Uitleidend tonen we aan hoe Aqaba slechts een laboratorium vormt voor een toekomstig beleid van speciale ‘development zones’.
Het einde van de “semi-rentier state” en staatsgeleide ontwikkeling
De Hashemitische monarchie in Jordanië heeft zich altijd al terug geplooid op overlevingsstrategieën door het zoeken naar inkomsten uit buitenlandse hulp en rente (Brand, 1994). Deze strategieën werden aangewend om in het binnenland een legitieme basis voor haar macht uit te bouwen. Het Hashemitische regime kreeg aanvankelijk subsidies van de Britse staat. Later ging het zijn inkomsten halen uit steun van de Verenigde Staten en verschillende Arabische staten, die het kon overtuigen van het strategische belang van Jordanië in de regio voor het bewaren van veiligheid en stabiliteit (Brand, 1994). De allocatie van deze niet-productieve inkomsten uit buitenlandse hulp en steun werd in de semi-rentier staat vooral verdeeld langs tribale, etnische en familiale breuklijnen in loyalistische bastions als Maan en Kerak. Financiële steun werd verstrekt aan tribale of -clanelites, traditionele groepen werden binnen gehaald in de administratie en het staatsapparaat, publieke diensten werden uitgebouwd en er kwam overheidssteun voor landbouwprojecten, zoals het aanleggen van irrigatiekanalen (Brynen 1992; Choucair 2006). Abdullah I (1921–1951), de zoon van de Hashemitische koning Hussein, baseerde zijn macht op een coalitie van tribale leiders (nakomelingen van de bedoeïenen uit Arabië), Christenen, Tsetsjenen die uit de Kaukasus kwamen en Circassiërs. Koning Talal (1951–52) en Koning Hussein (1952–1999) zetten deze praktijken verder (Choucair, 2006).
Vanaf 1980 werd deze semi-rentierstrategie, waarin legitimiteit steunt op externe rente en steun vanuit de Verenigde Staten en de Arabische landen, diepgaand aangetast. De externe inkomsten gingen achteruit, zowel door een terugval van Amerikaanse steun (omdat Hussein weigerde mee te stappen in een vredesakkoord met Israël en Egypte), als door de aantasting van de geldstroom uit de Arabische landen, die hun middelen en steun verlegden naar Irak dat in de oorlog was met Iran, en een terugval van ‘remittances’ van Jordaanse gastarbeiders in de Perzische golf door de crisis in de olie-industrie. In een poging om de enorme opgebouwde schuldenlast (200% van het BNP of 6 miljard dollar) te verminderen, zette Koning Hussein in 1989 het land op het spoor van politieke en economische liberalisering. De economie werd gestructureerd volgens de neoliberale triade van liberalisering, deregulering en privatisering. Een reeks economische ‘gezondheidskuren’ volgens de bekende IMF-recepten, luidden het einde van de semi-rentier staat in. De bredere economische liberalisering zou daardoor herhaaldelijk rellen uitlokken in steden als Ma’an, Tafileh en Kerak omdat de verdeling van inkomsten en bestaansmiddelen via die (vroegere) neopatrimoniale netwerken werden aangetast; al reduceerde de overheid dat verzet al vlug tot “armed thughs and smugglers”. (Choucair 2006: 15). Het terugtrekken van overheidssubsidies voor olie, opgelegd door het IMF, deed de prijs van de olie met 30% stijgen. Vooral de truckerstad Ma’an, die sterk afhankelijk was van de transporteconomie, werd hierdoor sterk aangetast: bovenop de terugval van transport door het einde van de Iran-Irakoorlog tussen de haven van Aqaba en Irak (Schwedler 2002). Hoewel dit neopatrimoniaal sociaal contract dus geenszins een ideaal burgerschapsmodel was, verliep de allocatie van middelen onder andere via voedsel- en oliesubsidies, de uitbouw van publieke voorzieningen en sociale steun. Na de economische liberalisering nam de armoede- en achterstellingsgraad gradueel toe tot 15 à 30% in 2008.
CEO Abdullah II en de uitbouw van de Competitiestaat
Tijdens de opening van het parlement de 1ste november 1999 stelde de kersverse koning Abdullah II dat “Jordan’s democratic course would remain a ‘national and unwavering choice’.” (Choucair 2006: 8). Toch namen economische hervorming, stabiliteit en veiligheid terug de bovenhand boven de ‘prioriteit van politieke hervorming’. Meer zelf, de Jordaanse competitiestaat, waarbij de nadruk gelegd werd op het aantrekken van buitenlandse investeringen en het verhogen van exportgeleide productie, werd een hegemonisch project (Brenner 2004). Deze competitietrend kreeg meteen institutionele inbedding: in 2001 trad het land toe tot de wereldhandelsorganisatie (WTO), in 2000 ondertekende Jordanië het ‘Middle Eastern Free Trade Agreement’ (MEFTA) met de Verenigde Staten. Ook het vredesakkoord met Israël uit 1994 (Wadi Araba agreement) mondde uit in de uitbouw van zogenaamde ‘Qualified Industrial Zones’ (QIZ’s). QIZ’s zijn ‘vrijhandelszones’ voor assemblage en textielproductie waarvoor een tarief- en taksvrije export van goederen naar de Verenigde Staten wordt gegarandeerd. De arbeid wordt vooral verricht door Bangladeshi, Sri-Lankanen, Egyptenaren en Filippino’s die in erbarmelijke werkomstandigheden en tegen lage lonen werken.
Jordanië werd daardoor één van de meest competitieve, geprivatiseerde en geliberaliseerde staten in de hele MENA-Regio. IMF, USAID en de Wereldbank bevestigden dit in een rapport van 1996. Voor deze instellingen is Jordanië hét model bij uitstek van een moderne liberale staat: “Indeed, under King Abdullah’s government Jordan developed as the ‘model child’ of the international donor agencies and their liberalization programs. During the last decade the country adopted structural reforms aimed at integrating the Jordanian economy with the world economy and making it more competitive at the regional and international levels.” (Summer 2005) Ook het Wereldbankrapport “Doing Business in 2005: Removing obstacles to Growth.” stelt dat van alle landen in hele MENA-regio, Jordanië de meeste inspanningen heeft geleverd om de private sector ruimte te bieden en dit door de bescherming van investeerders, de registratie van eigendomsrechten, flexibele ontslag- en aanwervingregels voor arbeiders en kredietverstrekkingen aan investeerders (Jordan Times, 9 september 2005).
Om deze concurrentiële positie te behouden, werden ook enkele politiek-economische ingrepen genomen. In verschillende sectoren zoals de landbouw, sociale voorzieningen en sociale vangnetten werden subsidies opgezegd. De prijsregulatie werd verlaten en het monetair beleid werd geliberaliseerd. Er vonden fiscale hervormingen plaats, liberalisering van handel en opening van de financiële markt, om buitenlandse en binnenlandse private investeringen aan te trekken. Enkele competitiewetten werden opgesteld als de ‘Privatization Law’ (25/2000) en de ‘Investment Promotion Law’ (16/1995) (Summer, 2005). Deze laatste wet stimuleert economische investeringen via volgende ‘incentives’: “freedom from customs duties, tax holidays, income tax exemptions and unrestricted transfer of capital and profits.” (Investment Promotion Law, beleidsdocument).
Deze competitieve omwenteling heeft ook zijn institutionele effecten. De nieuwe Hashemitische koning omringt zich op strategisch selectieve wijze met verlichte technocratische getrouwen, die een zitje krijgen in nieuwe governance-netwerken die de publiek-private samenwerking moeten ‘boosten’. Voorbeelden zijn de ‘Royal Economic Consultative Council’ (ECC) waarvan 16 van de 20 leden uit verschillende Jordaanse topbedrijven zoals de Nuqul Group, Taameer, Aramex, de CEO van Citybank Jordan, en de Talal Abu Ghazaleh Group (TAG) kwamen. De ECC moest Abdullah II adviseren over verdere privatisering- en liberaliseringbehoefte. Ook rond opeenvolgende nationale hervormingsplannen (zoals het SETP-plan/Social and Economic Transformation Program, het ‘Jordan First initiative’ (al- Urdun awalaan) in oktober 2002, ‘The National Agenda’ in februari 2005 en ‘We are all Jordan’ in 2006) vormen zich allerlei comités en stuurgroepen waarin actoren van de publieke en private sector (PPS-constructies) met elkaar kunnen overleggen buiten de democratisch geijkte arena’s. Dergelijke governance-netwerken ‘beyond the state’ rond verschillende staatsprojecten beperken zich niet tot Jordaanse elites, maar vormen institutionele nuclei waarrond zich een amalgaam van binnenlandse en buitenlandse statelijke en niet-statelijke actoren vormen. Vooral actoren als de Wereldbank, allerlei management -en planningbureaus als Bearing Point Inc. en de Planning Alliance, een amalgaam van lokale, regionale en internationale private ondernemers en USAID (de quasi-NGO van de VS), spelen allen een cruciale rol in de reconfiguratie van de Jordaanse politieke economie. Echter, de gedeelde noemer in deze governance-netwerken is de overtuiging dat democratische transitie via marktgerichte ontwikkeling verloopt (Parker, 2009).
Aqaba als gedecentraliseerde competitieregio buiten de geijkte democratische arena.
De crisis van de ‘semi-rentier’ staat eind ’80 luidde niet alleen het einde van de ‘staatsgeleide modernisering’ in, maar ondermijnde ook sterk de Jordaanse nationale staat als ‘gesloten’ ruimtelijke eenheid van regulatie. Net zoals overal ter wereld relativeert de globale herstructurering van de relatie kapitaal-arbeid het belang van de nationale schaal ten voordele van sub -en supranationale vormen van territoriale organisatie. Steden, regio’s, en exclusieve ‘plaatsen’ met marktpotentieel, zijn sindsdien uitgegroeid tot institutionele machtscentra die steeds vaker zelf (zullen) kunnen beschikken over het economische surplus die ze genereren. Deze trend werd versterkt door verschillende decentralisatierondes (in 1995, 2001, 2003, 2005, 2007 en 2009) waarbij specifieke bevoegdheden die vroeger op nationaal niveau werden beheerd, werden getransfereerd naar lagere bestuursechelons. Lokale besturen zouden hierdoor leren om zelf investeringen aan te trekken ten einde hun plaats op de wereldmarkt op te eisen. Ook kregen allerlei technocraten toenemende macht in lokale en regionale administraties.
Dit competitieve decentralisatiebeleid kreeg in doorgedreven vorm gestalte in Aqaba. De Jordaanse overheid/Koning Abdullah II creëerde vanaf 2000 namelijk enkele zogenaamde ‘Special Economic Zones’ (SEZ) via ‘law No. (32)’. De Special Economic Zones hebben officieel tot doel “to alleviate poverty and unemployment in the region” (Jordan Times 2 mei 2007). Aqaba, de belangrijke havenstad in het zuiden van Jordanië, werd de ’test case’ voor de uitbouw van ‘Special Economic Zones’. De Aqaba Special Economic Zone is een volledig autonome vrijhandelszone, met financiële, fiscale en administratieve onafhankelijkheid, die wordt uitgebaat door Aqaba Special Economic Zone Authority (ASEZA); bestaande uit 6 commissarissen en een hoofdcommissaris benoemd door de eerste minister. Het dagelijkse bestuur van deze economische enclave is sinds 2004 volledig in handen van de private aandeelhoudersmaatschappij “Aqaba Development Corporation” (ADC) (50% aandelen van Jordaanse overheid en 50% van ASEZA). De ruim 100.000 inwoners vallen allen onder ASEZA en ADC die elke vorm van democratische legitimiteit ontbreken. In een interview met het Ministerie van Gemeentes zei de hoofdingenieur verwonderd: “Aqaba is not a town or city anymore, it’s a private company.” (Interview met Ministerie van Gemeentes, april 2007). Gevraagd naar onder wiens gezag mensen leefden of naar wie ze zich zouden moeten richten, kregen we bij ASEZA het antwoord dat “there is but one government in Aqaba, that is ASEZA.” (Interview, Januari 2009). In een gesprek met ASEZA horen we een aanvullende boodschap die de soevereiniteit van het territorium bevestigt: “We are surrounded by 4 countries, including Jordan.” (Interview, Parker & Debruyne, Januari 2009)
De boodschap van koning Abdullah II over Aqaba laat weinig twijfel bestaan over het economische belang van deze neerwaartse herschaling of decentralisatie: “The importance of Aqaba, Jordan’s only major port cannot be underestimated. (…) The model of governance, a special development area to create an economic engine of growth, was meant to be a pilot case to be replicated with time nationwide. Decentralization in policymaking and project implementation is one of the core elements for sustainable development, as it helps to improve transparency, efficiency, responsiveness and accountability.” (Jordan Business, mei 2007). Via de ‘One-Stop Shop regulator’, een centraal knooppunt voor investeerders, 5% flat taks, geen tarieven op import, geen land en eigendomstaksen en het recht op volledige repatriëring van winsten, zou Aqaba een topbestemming voor toerisme en een toplocatie voor wereldwijde investeringen worden (Interview met ASEZA, Parker & Debruyne, 2009).
De neoliberale ontwikkeling in Aqaba wordt enerzijds voortgedreven door een spectaculaire vastgoedontwikkeling en anderzijds door potentiële commodificatie van vermarktbare “plaatsen” als natuurparken, historische sites met archeologisch erfgoed of lokale authentieke gemeenschappen. De vrijhandelsenclave trekt bijvoorbeeld sinds 2001 voor acht miljard dollar investeringen aan, voornamelijk via vastgoedprojecten met exotische namen als ‘Ayla Oasis’, ‘Tala Bay Resort Complex’ en ‘Saraya Aqaba’. Saraya Aqaba bijvoorbeeld is een 12 hectare groot megalomaan toerismeproject (600 miljoen dollar) dat centraal staat in de ontwikkeling van de Aqaba Special Economic Zone. MAWARED, een quasi-staatsinstantie, bouwt dit luxeresort uit samen met Saudi Oger, dat hier instapte omdat het “was attracted to Jordan and its liberal laws and a buoyant real estate market where demand is expected to be strong” (Jordan Business, mei 2007). Andere bekende investeerders doorheen de hele MENA-regio als ‘Horizon Development’ van Sahib Al-Masri van het ASTRA-conglomeraat en ‘Saudi Oger’ van de Libanese Haririfamilie zijn hier ook aanwezig. Het hele SEZ-beleid wordt vakkundig ondersteund door USAID, de nationale NGO van de Verenigde Staten in haar “Aqaba Community and Economic Development”-programma (ACED) waarbij ze 2,5 miljoen dollar voorziet (http://jordan.usaid.gov/project_disp.cfm?id=135). Deze marktgerichte projecten functioneren dus duidelijk als ruimtelijke en institutionele nuclei waarrond zich strategisch selectieve groeicoalities vormen die leiden tot een reële depolitisering.
Ondanks de retoriek rond algemene economische ontwikkeling, armoedebestrijding en jobcreatie, zijn deze ontwikkelingsprojecten echter ruimtelijk selectief, dienen ze vooral als hefboom voor achtergestelde gebieden en vergrootten ze de enclavisering van de stadsregio. De grondprijs in Aqaba is in enkele jaren met meer dan 300% toegenomen, waardoor het voor de armste categorieën van Jordaanse burgers in Aqaba onbetaalbaar is geworden. Alle informele zones, zoals informele woonzones en informele restaurants en bars op het strand, staan onder bedreiging. Volgens ASEZA zullen de informele restaurants en bars op termijn vervangen worden door officiële en esthetisch meer verantwoorde drank -en eetgelegenheden. De armste informele buurt ‘Shallalah’, waar zo’n 17.000 achtergestelde groepen, voornamelijk arbeidsmigranten en Palestijnse vluchtelingen uit Gaza leven, werd vanaf 2008 onder het mom van drugstrafiek, prostitutie en sociale problemen bedreigd met ontruiming. Het achtergestelde gebied ligt helaas op een strategische locatie dichtbij het strand waar een residentiële buurt – lees ‘gated community’- zou komen. De helft van de bevolking die eigendomsrechten heeft, zou “vervangende woningen” krijgen aan de rand van de woestijn die ze op termijn moeten afbetalen. Hiervoor werd het ‘Al-Karameh’-project, wat ‘waardigheid’ betekent, opgetrokken. Al-Karameh bevindt zich aan de rand van Aqaba tussen twee industriële zones in, alsof men goedkope productie-eenheden (infrastructuur en personeel) zover mogelijk van de toeristische hotspots wil. Karameh zou ruimte bieden aan circa 830 gezinnen, al is dat zeker tegen een gemiddelde van 6-8 familieleden ontoereikend voor de hele buurt. De huizen zijn nochtans gebouwd door één van de grootste Jordaanse architecten “Jafar Toukan”, die zegt de reële leefpraktijken en fysieke ruimtes uit Shallalah te hebben gekopieerd in het project (Jo Magazine, Nicolas Seeley & Kate Washington, 2007). Volgens Mohammed Hassan, die al jaren in Shallalah woont, werpen de bewoners verschillende bezwaren op: de kosten voor water, elektriciteit en vervoer naar de stad zouden allemaal stijgen, er is geen mogelijkheid om dieren te houden, alsook wordt het bestaande gemeenschapsweefsel opgebroken… De mogelijke gedwongen verhuis zal allerlei ondernemingskansen doorkruisen zoals de meerkost voor het werken met toeristen door de grotere afstand naar het centrum, het doorknippen van de bestaande smokkelnetwerken van goedkopere olie uit Saudi-Arabië die bewoners smokkelen in grote tanks onder hun auto, enz…(Interview, Parker & Debruyne, 2009, Shallalah). De sociaal-economische vooruitzichten voor deze onderklassen in Aqaba wordt toenemend bepaald door “handicrafts” en “CSR-projecten”, begeleid door de Jordan River Foundation en enkele CSR-departmenten van projectontwikkelaars, die de armsten toch binnen het keurslijf van de formele (toeristen-)markt moeten binnen brengen.
Van ‘Special Economic Zones’ naar ‘Development Zones’.
Het beleid rond de Special Economic Zones werd intussen uitgebreid na het experiment in Aqaba. Niet alleen zal Aqaba worden uitgebreid als Special Economic Zone naar het noorden toe, in 2006 werd ook in Mafraq een soort SEZ geïnstalleerd (vooral een transport- en een logistieke hub, een plaats waarin doorstroming gecapteerd wordt) en sinds mei 2007 ook in Irbid (vooral private ziekenhuizen en medische centra). Toch bleven politieke en economische elites op hun honger zitten wat betreft economische groei. Daarom werd een reeds ouder idee gelanceerd om enkele “development zones” in te voeren in enkele regio’s van het land. Daarvoor werd heel recent in 2009 de Development Zones Commission (DZC) opgericht, waarvan het gehele legale “framework” moet af zijn tegen juni 2009.
De Development Zones Commission (DZC) heeft een mandaat gekregen van Koning Abdullah II om ‘development zones’ in Jordanië te creëren. Niet de nationale regering zal de verantwoordelijkheid dragen, maar 4 commissies die opgericht zullen worden, zullen de standaarden, kaders en benchmarks uitzetten voor de toekomstige regionale ontwikkeling. Deze “Development Zones Commissions” zullen binnen de grenzen van de ‘ontwikkelingsregio’ alle taken van de traditionele lokale –democratisch verkozen- besturen overnemen; wel buiten de orde van geijkte democratische geplogendheden als verkiezingen, burgerschap, sociale rechten,…enz. Net zoals de ASEZ in Aqaba zullen dit belastingsvrije of belastingsmilde zones zijn die gemanaged worden door een team van benoemde technocraten. Het is niet meer ondenkbaar dat men binnen 50 jaar in Jordanië van de ene naar de andere soort ‘uitzonderingszone’ kan lopen. Tot op zekere hoogte komt dit nieuwe decentralisatiebeleid neer op het creëren van een soort nieuwe ‘Special Economic Zone’ of ‘Qualified Industrial Zone’. Hun bedoeling is wel niet om in competitie te treden met de SEZ of QIZ. Er moet geen belasting betaald worden op de export vanuit deze zones maar wel op de ‘export’ naar de lokale markten. Deze nieuwe regio’s worden bovendien “Development Zones” genoemd omdat ze dan vooreerst de WTO-standaarden niet als ‘Bijbel’ moeten hanteren. De leidende mantra’s, in tegenstelling tot ASEZA, zullen “local community-based development” en milieuverantwoord ondernemen (EIA’s – Environmental Impact Assessment) worden. Voorlopig wordt dit decentralisatiebeleid, zoals steeds, gesponsord en voortgedreven door zowel de overheid als door SABEQ (het neoliberale business plan van USAID). (Interview, Sylvie Janssens, januari 2009). Het mag duidelijk zijn dat er een politiek gestuurde institutionele transformatie aan de gang is, die de machtsverhoudingen tussen beleidsschalen en een amalgaam van actoren wijzigt door een regulatieve dumping op lokaal niveau. Ondanks de beloftes van algemene ontwikkeling, creëert deze plaatsgebonden selectieve ontwikkeling ‘gedepolitiseerde marktruimtes’ waarin democratie, burgerschap en gelijkheid gestaag onderuit worden gehaald in het voordeel van autoritaire coalities ‘voorbij de staat.
(Uitpers, nr. 107, 10de jg., maart 2009)
(1) MENA: Midden-Oosten en Noord-Afrika (nvdr)
Bronnen:
Brenner, N., (2004), New State Spaces. Urban Governance and the
Rescaling of Statehood. Oxford University Press.
Parker, C., (2009), Tunnel bypasses and Minarets of capitalism. Amman as
neoliberal assemblage. Political Geography. In press.
Summer, D., (2006), The Neoliberalization of Urban Space. Transnational
Investment Networks and the Circulation of Urban Images: Beirut and
Amman., Villes et Territoires du Moyen-Orient, Nr. 2, Mei 2006
Brand, E., L., Jordan’s Inter-Arab Relations: The Political Economy of
Alliance Making., New York: Columbia University Press, 1994.
Rex Brynen (1992), “Economic Crisis and Post-Rentier Democratization in
the Arab World: the Case of Jordan” In: Canadian Journal of Political
Science, Vol. 25/1, pp. 69-97.
Choucair, J., (2006) , *Illusive Reform: Jordan’s Stubborn Stability.,
**http://www.carnegieendowment.org/files/cp76_choucair_final.pdf*
Schwedler, J.,Occupied Maan. Jordan’s Closed Military Zone., Middle East
Report, 3 december 2002
Summer, D., The Neoliberalization of Urban Space. Transnational
Investment Networks and the Circulation of Urban Images: Beirut and
Amman., Villes et Territoires du Moyen-Orient, Nr. 2, Mei 2006
Summer, D. (2005), Neoliberalizing the city. The circulation of City
builders and urban images in Beirut and Amman., Niet gepubliceerde
Masterthesis, American University of Beirut, 2005 (in eigen bezit)
Marwan Kardoosh, (2005), The Aqaba Sepcial Economic Zone, Jordan. A Case
Study of Governance. Zentrum für Entwickelingsforshung. Universität Bonn.
“Doing Business in 2005: Removing obstacles to Growth.” Jordan Times, 9
september 2005
Special Economic Zones and poverty alleviation in the region, Jordan
Times 2 mei 2007
Farawati, O., Amman on a Mission., Jordan Business, mei 2007
Nicolas Seeley & Kate Washington, A Simple Plan. Jo Magazine, August 2007
*Websites:*
_http://jordan.usaid.gov/project_disp.cfm?id=135
http://www.jordan-business.net <http://www.jordan-business.net/>_
The Investment Promotion Law of 1995 and its Amendments,
Beleidsdocument, op:
_http://www.jordanecb.org/pdf/Investment_Promotion_Law.pdf_
*Interviews: *
Interview door Pascal Debruyne en Maartje Deschutter met Ministerie van
Municipalities, in april 2007 in Amman (Jordanië)
Interview met ASEZA door Christopher Parker & Pascal Debruyne, Januari 2009
Interview met Mohammed Hassan (bewoner van Shallalah) door Christopher
Parker & Pascal Debruyne
Interview door Sylvie Janssens met Ruba A. Al-Zu’bi (Development Zones
Commission), januari 2009