De grootste Turkse partij, de AKP (Adalet ve Kalkınma Partisi – Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling) van president Recep Tayyip Erdoğan, wordt geconfronteerd met een interne crisis. Verschillende prominente leden verlieten de partij. De voormalige minister van Financiën Ali Babacan stapt op 8 juli 2019 als eerste uit de partij. Kort daarop volgen Haşim Kılıç, voormalig voorzitter van het Grondwettelijk Hof, Beşir Atalay, voormalig minister van Binnenlandse Zaken en Mehmet Şimşek, voormalig minister van Financiën. Op 13 september, tenslotte stapt ook voormalig premier Ahmet Davutoğlu samen met enkele parlementsleden uit de partij. Begin september waren ze door een disciplinaire maatregel van de partij uitgesloten vanwege hun kritische houding ten opzichte van de politieke lijn van de AKP. Zowel Babacan als Davutoğlu uitten openlijk hun bekommernis over de groeiende afstand tussen de ideologie van de partij en haar grondbeginselen en de personalisering van Erdoğan. De twee voormalige ‘zwaargewichten’ van de AKP laten weten dat ze van plan zijn om elk een eigen partij op te richten tegen 2020.
Er is echter meer aan de hand dan enkel wat prominenten die de deur achter zich dichtslaan. De leegloop op lokaal niveau is aanzienlijk. Volgens Fatma Yavuz, een voormalig lid van de Vrouwelijke afdeling van de AKP in Istanboel, hebben er tussen augustus 2018 en juli 2019 ongeveer 800.000 leden op lokaal niveau de partij verlaten. Dat is een zware klap voor de AKP die al 17 jaar over de Turkse politiek heerst. Sinds 2002 wint de partij alle verkiezingen en ze behaalt zelfs vaak de absolute meerderheid van de zetels of alleszins genoeg marge om bijna exclusief het beleid te bepalen.
De hoge inflatie en de Syrische vluchtelingencrisis (volgens het Hoog Commisariaat voor de Vluchtelingen van de VN verblijven er momenteel 3,6 miljoen Syrische vluchtelingen op Turks grondgebied) zijn elementen die een rol spelen voor die scherpe terugval van de AKP. De hoofdoorzaak is echter de geleidelijke personalisering van de macht door de leider van de partij en president van de republiek, Recep Tayyip Erdoğan.
Historisch gezien heeft het Turkse leger altijd een kemalistische staatsstructuur verdedigd. Het kemalisme zijn de politieke, economische en sociale principes die Kemal Atatürk, de eerste president van het moderne Turkije verdedigde. Het leger dat zichzelf karakteriseert als de “behoeder” van dat systeem heeft een aantal keren in de Turkse politiek ingegrepen om die grondwettelijke waarden, in de eerste plaats het secularisme, te ‘verdedigen’ als het dacht dat dat bedreigd werd door de acties van de regering. Om die ‘waarden te beschermen’ pleegt het Turkse leger in 1960, in 1970 en in 1980 een coup. Niet dat de vlag altijd de lading dekt.
In 2016 volgt een nieuwe, dit keer mislukte, coup. Die komt voor Erdoğan als een geschenk uit de hemel. Zijn beleid is gebaseerd op het integreren van de fundamentele waarden van de politieke islam in de Turkse instellingen. Met zijn religieuze ijver wil hij het traditionele republikeinse evenwicht verstoren. De afgelopen zeventien jaar is zijn politiek beleid gekant tegen de fundamentele waarden van de kemalistische Republiek. Het is daarom niet te verwondern dat het Turkse leger zich daarop beroept wanneer het probeert Erdoğans regering omver te werpen.
De mislukte staatsgreep is het gedroomde voorwendsel voor Erdoğan om zijn toch al omvangrijke bevoegdheden verder uit te breiden. De noodtoestand wordt afgekondigd en als gevolg van de daaruit voortvloeiende onderdrukking van de vrije meningsuiting belanden tienduizenden, echte en vermeende, politieke ‘vijanden’ en ‘terroristen’ in de gevangenis.
Referendum
In april 2017 organiseert Erdoğan een referendum. Volgens hem moet de grondwet van Turkije – opgesteld in opdracht van het ooit almachtige leger na de staatsgreep van 1980 – gemoderniseerd worden. De regering – en vooral president Erdoğan zelf – stelt dat de hervorming de besluitvorming zal stroomlijnen en op die manier de logge parlementaire coalities die Turkije in het verleden verlamden zullen vermeden worden. De ‘ja’ voor de overgang naar een presidentieel regime wint. 51,4% van de stemmen is echter ver van de verhoopte overweldigende meerderheid en bovendien is er een duidelijke keuze van de grote agglomeraties voor de ‘nee’-stem.
Na het referendum volgen een reeks grondwetswijzigingen via 18 amendementen die de uitvoerende macht volledig in handen van de president concentreert. De functie van premier wordt geschrapt. Vermits de president niet langer door het parlement maar rechtstreeks door het volk moet worden verkozen, gaat het argument, is een andere gekozen leider – in casu een eerste minister – niet nodig om wetten op te stellen.
Een andere belangrijke verandering is het wegnemen van de vertrouwensrelatie tussen de regering en het parlement, de Meclis, waardoor de president zonder parlementaire meerderheid via nooddecreten kan regeren. De nieuwe presidentiële structuur beperkt sterk de wetgevende macht van het parlement. De taken van het Parlement beperken zich tot het al dan niet volgen van de uitvoerende lijn en de goedkeuring van de begroting, waarvoor het Parlement nog steeds de exclusieve bevoegdheid heeft. In feite is het de president die de decreten uitvaardigt en beslist over de eventuele ontbinding van het parlement. Een klein schoonheidsfoutje is wel dat het betekent dat de procedure voor vervroegde verkiezingen ook automatisch leidt tot nieuwe presidentsverkiezingen. De hervorming bepaalt immers dat de verkiezingen van parlement en president gelijktijdig moeten gebeuren.
Erdoğan zorgt er verder ook voor dat hij de controle krijgt over de rechterlijke macht en het militaire apparaat. Door de hervorming krijgt de president de bevoegdheid om de helft van de leden van het Hooggerechtshof te benoemen, die stellen op hun beurt dan weer de rechters en aanklagers bij de rechtbanken aan. Daarnaast krijgt Erdoğan de volledige controle over het leger, waardoor de kans op een herhaling van een staatsgreep sterk beperkt wordt.
Verzet
Die concentratie van de bevoegdheden gaat echter van meet af aan gepaard met een toename van het verzet binnen de politieke wereld en steeds bredere sectoren van het maatschappelijk middenveld. De resultaten van het referendum leveren het nationalistische front AKP-MHP een kleine meerderheid op maar daarnaast is het succes van de ‘nee’-stem in enkele van de belangrijkste Turkse aggomeraties, zoals Ankara en Istanboel, niet onbelangrijk. Die steunden immers van oudsher de partij van de president.
Wanneer Erdoğan zijn troon ziet wankelen, beslist hij om de presidentiële en parlementaire verkiezingen met meer dan een jaar te vervroegen. Kort voor de aankondiging introduceert hij echter eerst een kieshervorming waarbij kandidaten van verschillende partijen samen op één enkele coalitielijst kunnen opkomen. Kleinere partijen, met name de MHP-bondgenoot, kunnen daardoor de hoge kiesdrempel van 10% passeren. De parlementsleden worden gekozen in verhouding tot het aantal uitgebrachte stemmen, waardoor de meerderheid van de zetels in de Volksalliantie (AKP-MHP) gewaarborgd lijkt. Door die kunstgreep compenseert de AKP het verlies van 22 zetels en behaalt de coalitie een absolute meerderheid (344 van de 600 zetels) in het parlement en de herverkiezing van Erdoğan met 52,59% van de stemmen.
De diverse politieke oppositiepartijen die een volledige irrelevante toekomst voor zich zien opdoemen proberen onmiddellijk om hun onderling wantrouwen te overstijgen en de kloof tussen hun respectieve politieke visies opzij te zetten. De belangrijkste tegenstander van Erdoğan en zijn Volksalliantie bij de verkiezingen van 2018 wordt de nieuwe Nationale Alliantie die uit vier oppositiepartijen bestaat: de Kemalistische sociaal-democratische Republikeinse Volkspartij (CHP), de nationalistische, liberaal-conservatieve en seculaire Goede Partij (İYİ), de conservatieve islamitische Gelukzaligheidspartij (SP) en de centrum-rechtse conservatieve Democratische Partij (DP). De Nationale Alliantie gaat de parlementsverkiezingen in onder een gemeenschappelijke vlag terwijl van elke partij wordt verwacht dat zij haar eigen kandidaat voor de presidentsverkiezingen naar voor schuift. Drie van de vier partijen doen dat ook, enkel de Democratische Partij benoemt geen kandidaat-president. De Nationale Alliantie slaagt er bij de parlementsverkiezingen uiteindelijk in om bijna 34% van de kiezers te overtuigen.
Hoewel de AKP opnieuw als eerste nationale partij uit de bus komt, zijn de resultaten minder goed dan voorheen, toen de AKP meer dan 50% van de stemmen kreeg en, zoals het sinds 2002 het geval is, op eigen houtje regeringen kon vormen. Het verlies aan steun voor de AKP is nog betekenisvoller als we kijken naar de resultaten van de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2019. Erdoğans partij verliest in de vijf belangrijkste agglomeraties, waaronder Ankara en vooral Istanboel, een stad waar de partij van de president al 25 jaar lang de plak zwaait. Erdoğan begon er zijn politieke carrière als burgemeester en de stad heeft daarom een bijzonder emotionele betekenis voor hem. In de metropool aan de Bosporus slaagt de kandidaat voor de Republikeinse Volkspartij CHP, Ekerm İmamoğlu, erin om 48,77% van de stemmen te verzamelen doordat alle krachten die zich verzetten tegen de AKP hem steunen.
Het verlies van Istanboel kan invloed hebben op toekomstige verkiezingsresultaten van de AKP. Erdoğan eist, gebruikmakend van enkele mazen in de wetgeving, een herverkiezing. De stembusgang, die in juni worden gehouden, geven de sociaal-democratische kandidaat een nog grotere meerderheid (54,21%), wat de omvang van het verlies aan populariteit van Erdoğan nog duidelijker maakt.
Door de controle over bepaalde gemeenten te veroveren, krijgt de oppositie ook toegang tot budgetten die de AKP gebruikte om haar cliëntelistisch systeen te financieren en op die manier te zorgen voor een sterke electorale basis op lokaal niveau. Na zijn overwinning in Istanboel voert Ekerm İmamoğlu veranderingen door in het lokale bureaucratische apparaat. Daarbij worden overtollige werknemers die hun job te danken hebben aan het mecenaat van de AKP niet ontzien.
De electorale ‘nederlagen’ van de post-gouden periode tonen de steeds grotere kloof aan tussen de AKP, die tot 2017 de steun kreeg van een grote electorale, voornamelijk conservatief en islamitische basis en de rest van de Turkse bevolking die gedesillusioneerd lijkt te zijn in Erdoğan. Die ontgoocheling vloeit grotendeels voort uit de drastische verslechtering van de economische situatie tijdens de afgelopen jaren. De belangrijkste electorale belofte van de AKP is altijd het economisch herstel van het land en een eerlijkere herverdeling van de rijkdom geweest. Tijdens recente enquêtes verklaarde 54,7% van de bevolking dat ze bij de voor 2023 geplande presidentsverkiezingen niet op Erdoğan zullen stemmen, terwijl een nog hoger percentage, 62,5%, zelfs een terugkeer naar het parlementaire systeem van voor het referendum wenst.
Het succes van de partij van de president was aanvankelijk voornamelijk gebaseerd op een gunstige economische situatie (de hausse die Turkije sinds het begin van de jaren 2000 heeft gekend) en een zwakke en ongeorganiseerde politieke oppositie. Daar is nu verandering in gekomen. Het succes van de Nationale Alliantie bij de verkiezingen, de crisis van de Turkse economie in 2018, de economische onzekerheid ten gevolge van de zwakte van de Turkse munt en de daaruit voortvloeiende stijging van de inflatie hebben, samen met de stijging van de werkloosheid (momenteel 20%), bijgedragen tot het verlies aan geloofwaardigheid van de regering en tot het succes van de oppositiepartijen, die van deze voor hen gunstige omstandigheden gebruik maken om hun krachten te bundelen in hun verzet tegen Erdoğan.
De populariteitscijfers van Erdoğan zijn slecht – een jaar geleden, in november 2018, waren die zelfs gezakt tot onder de 40%. In oktober zijn de cijfers wel weer wat gestegen van 44% in augustus naar 48% – de katalysator daarvoor is de inval in Syrië. De partijdynamiek heeft onder het populariteisverlies geleden. Erdoğan heeft immers ook de interne spelregels van de AKP aangepast zodat de “checks and balances” in feite geëlimineerd zijn. Er bestaat geen vorm van overleg meer en de parlementsleden van de partij moeten dan ook leven in de schaduw van Erdoğan. Die legt zijn politieke lijn rechtstreeks op zonder zich er om te bekommeren of die richting wel wordt gedragen door de meerderheid van de afgevaardigden van de AKP. In 2017 en in 2018 besluit Erdoğan tot belangrijke wijzigingen in het centraal uitvoerend comité, dit is het belangrijkste orgaan van de partij, en in de centrale commissie voor besluitvorming en uitvoering. Partijleden met een parlementair mandaat zijn uitgesloten van die comités. Loyaliteit aan de leider is voortaan de enige interne dynamiek. De marges voor het uiten van een afwijkende mening zijn bijzonder klein geworden.
De ongunstige economische situatie, het autoritarisme, het personaliseren van de partij, de grotere cohesie binnen de oppositiepartijen en de nieuwe dissidente partijen die door oud-medestanders in de steigers zijn gezet, kunnen de partij van de president haar rol van alleenheerschappij in de Turkse politiek wel eens in gevaar brengen. Om dat te counteren gebruikt Erdoğan de aloude methode van verdachtmakingen en beschuldigingen. Een prominente rol daarin wordt gespeeld door een groep ‘De Pelikanen’ – zo vernoemd naar de politieke thriller ‘The Pelican Brief’ van John Grisham. De groep is gecentreerd rond de denktank Bosphorus Global die gelinkt is aan Erdoğans schoonzoon, Berat Albayrak. De polarisatie binnen het politieke debat wordt nog versterkt doordat eigen partijleden en zelfs ministers van Erdoğan als doelwit kunnen fungeren
In feite heeft Erdoğan zijn retoriek nog versterkt door degenen die uit zijn partij zijn gestapt expliciet als aanhangers van het terrorisme te benoemen. Daarvoor gebruikt hij de religie, de media en politionele repressie. Babacan en Davutoğlu worden ervan beschuldigd de fundamentele waarden van de islam niet te eerbiedigen vermits hun acties erop gericht zouden zijn de Ummah (de islamitische gemeenschap) te verdelen en een soort burgeroorlog te beginnen, en dat is expliciet verboden door de koran. Erdoğan heeft daarnaast de controle over de nationale media versterkt om zijn persoon nieuw leven in te blazen en tegelijkertijd intensiveert hij de repressie.
Met de vroegere anti-establishment-connotatie kon Erdoğan rekenen op de steun van de bevolking waarbij hij met zijn religieuze eisen ook de min of meer conservatieve sectoren van de samenleving voor zich kon winnen. De populistische en nationalistische retoriek werd ondersteund door een efficiënt economisch beleid en hervormingen, die ongeveer twintig jaar zorgden voor een algemene stijging van de welvaart en levensstandaard van de Turken. Het feit dat de economie sputtert op het moment dat Erdoğan alleenheerser is binnen zijn partij en in het politieke landschap verzwakt hem. Erdoğan heeft alle beslissingsbevoegdheid geconcentreerd in zijn persoon en dat maakt hem rechtstreeks verantwoordelijk voor de recente economische crisis in het land. Hij stuurt de Turkse institutionele structuur een autoritaire richting uit. Twee jaar later lijkt een meerderheid van de bevolking die keuze niet meer langer te steunen. Een extra element daarboven is de toenemende ontevredenheid over de aanwezigheid van Syrische vluchtelingen op Turks grondgebied.
Het is niet te verwonderen dat de oppositie gretig gebruik maakt van Erdoğans moeilijkheden. Ze slaagt er gemakkelijk in om de steun van de minder conservatieve kiezers en teleurgestelden van Erdoğans eigen partij aan te trekken. Erdoğan moet reageren. Maar kan hij zijn personalistische logica die onherroepelijk leidt naar een dictatuur laten varen?
“Erdogan’s populariteit die de afgelopen zeven jaar …. over het algemeen op een dalende lijn zit, wordt kunstmatig versterkt door eenmalige gebeurtenissen, tot op het punt dat het er onomkeerbaar uitziet.” zegt Gareth Jenkins van het in Stockholm gevestigde Institute for Security and Development Policy. Hoog tijd voor een nieuwe hoofdstuk moet president Recep Tayyip Erdoğan gedacht hebben, tijd om een inval in Syrië te organiseren en in Libië tussen te komen.