Een reactie van Wladimir van Wilgenburg op het artikel “Relaties tussen Turkije en Israël in diepe crisis” (Paul Vanden Bavière in vorig nummer van Uitpers (nr. 114: https://www.uitpers.be/artikel_view.php?id=2509))
“Een tweede doorn in het oog van Erdogan was en is de nauwe samenwerking van Israël met de Koerden in Noord-Irak. Voor Turkije – maar ook voor Syrië en Iran – is het streven van de Iraakse Koerden naar autonomie, en zelfs naar onafhankelijkheid, onaanvaardbaar. Ze
vrezen dat dit hun eigen Koerden op gedachten kan brengen en dat die een basis voor gewapende actie zouden vinden in Iraaks-Koerdistan. Voor de Turkse Koerden is dat al het geval: die hebben zich verschanst in het Iraakse Qandil-gebergte aan de grens met Iran. Op dat vlak geniet Erdogan de steun van de Turkse militairen, wier relaties met Israël om die reden flink bekoeld zijn.”
Commentaar bij de geciteerde paragraaf:
1. Turkije heeft net een consulaat geopend in Koerdistan.
2. AKP heeft goede banden met Barzani (beiden religieus conservatief + naqsibandi banden)
3. Gulen scholen zijn overal geopend in Turkije met toestemming van Barzani. Gulen beweging heeft nauwe banden met president Gul.
4. Zulke grote banden hebben ze niet met Israël, maar meer met Turkije (heel veel bedrijven. Zelfs het leger heeft bedrijven). Er zijn wel wat banden, maar minimaal.
5. PKK en Israël hebben ook geen banden. Of je moet Seymour Hersch geloven met betrekking tot PJAK.
Commentaar van Paul Vanden Bavière op de reactie:
Dat Turkije niet wil dat Iraaks Koerdistan autonoom of onafhankelijk wordt, betekent niet dat het Iraaks Koerdistan boycot – al gebeurt dat soms tijdelijk als het de Koerdische Regionale Regering onder druk wil zetten. Turkije wil aanwezig zijn in Noord-Irak om invloed te kunnen uitoefenen op de Koerdische regering aldaar, vandaar de opening van een consulaat. Ook economische en handelsbanden versterken die invloed. Eén van de doeleinden van Ankara – naast het verhinderen van echte autonomie en onafhankelijkheid – is de Koerdische Regionale Regering ertoe aan te zetten de (Turks-) Koerdische Arbeiderspartij (PKK) uit haar regio te verdrijven of op zijn minst Turkije toe te laten daar operaties en bombardementen uit te voeren. In dat laatste is ze geslaagd. Eerder, toen de PKK er aan dacht een Iraaks partijfiliaal uit te bouwen in Noord-Irak, trokken de Koerdische Democratische Partij van de Barzani-clan en de Patriottische Unie van Koerdistan van huidig Iraaks president Jalal Talabani met hulp van Turkije ten strijde tegen de PKK. Iets wat op veel verzet stuitte bij de eigen Koerdische bevolking.
De Partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling (AKP) en de Barzani-clan hebben inderdaad een (gematigde?) conservatieve religieuze instelling gemeen. Ook via de als fundamentalistisch beschouwde Naqsibandi-confrerie, die zowel in Iraaks Koerdistan als in Turkije veel aanhangers heeft. Niet alleen de AKP heeft daar banden mee. Ook wijlen president Turgut Özal (+ 1993) van de ‘seculiere’ Moederlandpartij, die een Koerdische grootmoeder had, was er lid van. De Turkse religieuze Fetullah Gulen-scholen zijn Turks en werden onder de seculiere regeringen steeds geboycot, maar nu worden ze gesteund door de AKP-regering. En waaien ze, met steun van Barzani, over naar Noord-Irak – (niet vanuit Noord-Irak naar Turkije).
De banden tussen de Noord-Iraakse Koerden en Israël dateren al van sedert de stichting van Israël, waarschijnlijk zelfs vroeger. Het gaat hier in de eerste plaats om nauwe militaire en inlichtingsbanden in het kader van de Israëlische “periferiepolitiek” van Israël. Die politiek bestaat erin de landen rond de Arabische wereld tegen de Arabieren op te zetten (Turkije tot voor kort, Iran tot de val van de sjah in 1979, Ethiopië…) én in de Arabische landen minderheden te doen vechten tegen hun regeringen (de Koerden in Irak; de maronieten in Libanon; Soedanese animistische, christelijke en niet Arabische moslims in het zuiden en in Darfur…). Officiële banden tussen de Koerden in Irak en Israël zijn er niet (tussen Ethiopië en Israël ook niet meer – feitelijke militaire wel) omdat dit politieke extreem gevoelig ligt en in Irak als landverraad zou worden beschouwd. De geheime banden zijn wel sterk en zijn de voorbije jaren nog aangehaald door een aantal Koerden als joden te erkennen (zoals eerder met de Falasja’s in Ethiopië gebeurde). Het zou hier gaan om afstammelingen van Adiabene, een joods staatje in Irak uit de eerste eeuw na Christus, dat werd opgericht door lokale bekeerlingen tot het jodendom, maar dat al in de tweede eeuw van de kaart verdween. Het coöpteren van zgn. joden onder de Koerden (en Ethiopiërs) geeft Israël uitgebreide mogelijkheden tot spionage, en sabotage, in de hele regio. Uiterst nuttig dus.
Ten slotte, de PKK en Israël. De eerste opleidingskampen van de PKK bevonden zich begin de jaren ’80 bij de Palestijnen in de Libanese Bekaa-vallei. We hebben zelf nog PKK’ers ontmoet die samen met de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) vochten tegen de Israëli’s die in 1984 Libanon binnenvielen. Sommigen onder hen werden zelfs krijgsgevangen gemaakt door de Israëlische troepen. Maar in de politiek is alles mogelijk: de vijand van gisteren kan morgen een goede vriend zijn en omgekeerd. Van directe banden tussen de PKK en Israël is mij niets bekend, maar haar Iraanse afdeling – de PJAK of Partij voor het Vrije Leven in Koerdistan – kreeg tot voor enkele maanden steun van de Amerikanen voor ondermijnende en spionage-activiteiten vanuit Irak tegen het regime van de Iraanse ayatollahs, alhoewel de PKK officieel een “terroristische organisatie” is voor Washington. Het is zeker geloofwaardig dat de Amerikanen in dit kader ook Israël in die steunoperatie betrok.
(Uitpers nr. 115, 11de jg., december 2009)