De situatie is gekalmeerd in Zuid-Turkije en Noord-Irak na de gevechten en aanvallen aldaar van oktober en november. Voor een deel is dat te wijten aan Amerikaanse druk op Turkije, en voor een ander deel aan het seizoen: het weer wordt nu te bar voor grootscheepse offensieven. Maar het probleem is nog verre van opgelost en een nieuwe lente kan nieuw wapengekletter brengen.
Tenzij het toch vroeger zou beginnen naar aanleiding van het referendum over de stad Kirkoek, met name over de vraag of die al dan niet deel moet uitmaken van het Koerdische autonome gebied in Irak. Volgens artikel 140 van de Iraakse grondwet moet de volksstemming vóór 31 december a.s. worden gehouden. In Irak wordt dat referendum betwist door de Turkmenen en de soennitische Arabieren. In Turkije, dat zich opwerpt als beschermer van de Turkmenen, is met een regelrechte inval gedreigd als de stad bij Koerdistan wordt gevoegd. Maar de kans dat er nog dit jaar wordt gestemd is vrijwel nihil. De zaak ligt té gevoelig voor de zoal onstabiele Iraakse staat.
In Turkije draait het allemaal rond de aanpak van de Koerdische kwestie, waarover in de pers nogal eens wordt gesuggereerd dat die eigenlijk zo goed als opgelost is sedert premier Recep Tayyip Erdogan van de islamistische Partij voor Gerechtigheid en Ontwikkeling (AKP) de Koerden een beperkt recht op het gebruik van het Koerdisch toestond. Maar zo simpel is het niet. Echte taalvrijheid en vrij gebruik van het Koerdisch zijn er nog lang niet. Vandaar dat er nog steeds een conflict is.
Van alle kanten, in de eerste plaats de Koerden, zowel de pro-Koerdische Partij voor een Democratische Samenleving (DTP) als de guerrillero’s van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK), en in de tweede plaats door Europa en van de VS, wordt aangedrongen op een vreedzame oplossing.
Maar om te praten moet men met twee zijn. En de Turkse staat weigert al sedert het begin van de guerrilla door de PKK in 1984, ook maar een stap in die richting te zetten. De militairen, en het ultranationalistische establishment, ook de Turkse “diepe staat” genoemd, zien alleen maar een militaire oplossing. Het komt er in die visie op neer dat de Koerden zich moeten onderwerpen aan de ene Turkse staat of anders maar de gevolgen moeten dragen.
De Verenigde Staten, de Europese Unie en bondgenootschappen als de Navo zouden een steentje kunnen bijdragen om tot een dialoog te komen, maar weigeren de Turkse generaals tegen de haren in te strijken. Turkije is nu een maal een strategische bondgenoot aan de grens tussen Europa en het Midden-Oosten. Toen de inmiddels tot levenslang veroordeelde PKK-leider Abdullah Öcalan, zich begin 1999 in Rome vestigde en daar politiek asiel vroeg, nadat Syrië hem de deur had gewezen en dit tot grote spanningen leidde tussen Europa en Turkije, namen Italië en Duitsland een gezamenlijk initiatief om de Koerdische kwestie in Turkije op te lossen. Maar eens Öcalan was vertrokken en in een gezamenlijke actie van Turkije, Griekenland, de VS, Israël en Kenia in Nairobi naar Turkije werd ontvoerd, was er van dit initiatief geen sprake meer.
Het enige wat er van Europese kant rest zijn de besprekingen over de toetreding van Turkije tot de Europese Unie. Volgens de politieke “criteria van Kopenhagen” zou Turkije de minderheidsrechten moeten erkennen, de invloed van de militairen op de politiek elimineren enz. Indien dat alles zou gebeuren, dan was het Koerdische probleem in Turkije inderdaad zo goed als opgelost. Maar de Europese Unie is verdeeld tussen voor- en tegenstanders van Turkse toetreding. Voor de voorstanders is Turkije in de eerste plaats een belangrijke militaire bondgenoot. Ze zijn daarom zelfs bereid een ondemocratisch en discriminerend Turkije als lid toe te laten. En de “westerse waarden” dan? Ach ja, die worden enkel ingeroepen tegen ondemocratische staten die geen bondgenoten zijn. En die tendens lijkt momenteel aan de winnende hand in de EU, zoals valt af te leiden uit het bijzonder milde EU-rapport over Turkije dat op 6 november werd gepubliceerd.
Ook toen Öcalan vanuit zijn Turkse gevangenis, na vijftien jaar guerrillaoorlog, het bevel gaf de strijd te staken, kwam er geen enkele reactie. De PKK kondigde inmiddels al ten minste vijf keer een unilateraal bestand af, het laatste dateert van oktober 2006. De enige reactie van het Turkse leger was zijn acties uit te breiden, met als gevolg dat de PKK geleidelijk aan meer dan louter defensief begon te reageren. Jaren lang werd er in de partij zwaar gediscussieerd over hoe het verder moest: de strijd volledig opgeven of niet? De PKK stond daarbij ook onder zware druk van de DTP (en eerder van de voorgangers van die partij) om er voor te zorgen, dat er geen terugkeer naar de situatie van de jaren 1984-1999, met zijn verdrijving van miljoenen Koerden uit hun dorpen, met zijn “onopgehelderde” politieke moorden op zowat 40.000 van nationalisme verdachte Koerden enz., zou komen.
Het uitblijven van enig positief Turks signaal en de toenemende agressiviteit van de Turkse troepen, leidden dit jaar tot een intensifiëring van de gevechten. In de eerste helft van dit jaar vielen er al 225 doden in het conflict, tegen 294 in heel 2006. Oktober was een bijzonder slechte maand voor het Turkse leger, dat toen 50 soldaten verloor. Samen met de kortstondige gevangenneming van een dozijn Turkse soldaten, leidde dit tot de goedkeuring op 17 oktober door het Turkse parlement van een militaire inval in Irak, van waaruit de PKK opereert. Die inval kwam er (nog) niet, maar wel vielen helikopters en vliegtuigen doelwitten in Iraaks Koerdistan aan. Op nieuwe aanbiedingen van een bestand door de PKK volgde het gebruikelijke “njet”.
Dat Turkije het Koerdische probleem niet op vreedzame wijze wil oplossen, wordt ook aangetoond door zijn optreden tegen Koerdische politici. Eerder dit jaar slaagde de DTP erin 22 zetels te veroveren in het Turkse parlement. Dat kon, ondanks de kiesdrempel van 10%, doordat de partij haar kandidaten als “onafhankelijken” liet opkomen. Maar de DTP dreigt hetzelfde lot te ondergaan als vier van haar voorgangers: buiten de wet te worden gesteld als separatistische partij.
De DTP is de zesde van de pro-Koerdische partijen die de voorbije vijftien jaren werden opgericht. Vier van hen werden al geliquideerd en de zaak tegen de vijfde, de Democratische Volkspartij (HADEP) is nog hangende. Verwacht wordt dat ook zij zal worden opgedoekt. En op 16 november eiste openbaar aanklager Abdurrahman Yalcinkaya bij het Grondwettelijk hof hetzelfde te doen met de DTP. Volgens de man is de partij een “centrum van activiteiten die schade toebrengen aan de onafhankelijkheid van de staat en aan de ondeelbare integriteit van het land en de natie”.
Het strekt premier Erdogan tot eer dat hij de stap van aanklager Yalcinkaya publiek veroordeelde. “We zouden geen antidemocratische middelen mogen gebruiken tegen degenen die naar het parlement gestuurd zijn door de stemmen van honderdduizenden van onze burgers”, aldus Erdogan. Bij de DTP was men niet verrast met de zet van de aanklager. Er kan al worden gedacht aan de oprichting van een zevende pro-Koerdische partij om de politieke uitschakeling te voorkomen… In afwachting kunnen niet alle DTP-verkozen van de parlementaire onschendbaarheid genieten. En DTP-kantoren werden en worden herhaaldelijk aangevallen en beschadigd.
Niet beter vergaat het 56 Koerdische burgemeesters van de DTP in het zuidoosten van het land. Ze worden voortdurend gepest en belaagd door tientallen juridische procedures tegen hen. De burgemeester van het district Sûr (Diyarbakir), Abdullah Demirbas werd uit zijn functie ontheven. Zijn misdaad? De publicatie, met steun van het Koerdisch Instituut te Brussel van sprookjes en verhalen in het Koerdisch. Tot zover de vermeende vrijheid van taalgebruik. Onlangs nog werden zes burgemeesters aangehouden en in de gevangenis geworpen. We spreken dan nog niet over de vele Koerden – vorig jaar op 2 maart nog de bejaarde ouders van Derwich Ferho, de directeur van het Koerdisch Instituut te Brussel – die straffeloos worden vermoord omdat zij of familieleden van hen actief zijn in de Koerdische kwestie. Grootste boosdoeners daar zijn de “dorpswachters”, een door de regering betaalde militie van Koerden tegen Koerden. De EU vroeg al in 2003 dat het dorpwachterssysteem zou worden afgeschaft. De regering reageerde door hun aantal wat terug te schroeven, maar sedert deze zomer zijn er al 10.000 nieuwe in dienst genomen. Het totale aantal bedraagt momenteel 68.000 manschappen, plus nog eens 22.000 reservisten.
Die dorpswachters verhinderen ook dat Koerden die uit hun dorpen werden verdreven kunnen terugkeren, alhoewel ze daar soms officiële toestemming voor hebben. Veelal hebben de dorpswachters immers de huizen en gronden van de inwoners in beslag genomen, met medeweten van de autoriteiten, en die verrijking wensen ze niet op te geven. Dit probleem van de terugkeer, dat ook op het verlanglijstje van de EU staat, is een bijkomende voedingsbodem van het Koerdische nationalisme.
(Uitpers, nr. 92, 9de jg., december 2007)