Een Tsjetsjeense piste in de moord op Boris Nemtsov in Moskou? Een Tsjetsjeen als militair bevelhebber van Daesh (IS) die in juli vorig jaar de Iraakse stad Mosoel innam. Tsjetsjenen die aan beide zijden vechten in Oekraïne. Tsjetsjenië lijkt wel een broedhaard van gewapende mannen. Na twintig jaar van oorlog en onderdrukking is dat misschien niet zo ongewoon. Nochtans zorgt Ramzan Kadyrov, boezemvriend van de Russische president Vladimir Poetin, in zijn republiek van de Russische Federatie voor een strenge islamitische orde. Hoe valt dit te rijmen.
Het is niet de eerste keer dat Tsjetsjenen de schuld krijgen voor aanslagen in Russische steden. In september 1999 vielen bij drie bomaanslagen op appartementsgebouwen een driehonderdtal doden. Onmiddellijk schoof de kersverse premier Poetin de schuld in de schoenen van Tsjetsjeense opstandelingen, ook al kwamen er later sterke aanwijzingen dat ze het werk waren van de geheime dienst FSB die Poetin eerder zelf had geleid. Die aanslagen waren het sein voor een nieuwe oorlog in Tsjetsjenië.
Onafhankelijk
Toen de Sovjet-Unie in 1991 uit elkaar viel, profiteerden de Tsjetsjenen er onder leiding van Dzjochar Doedajev van om de onafhankelijkheid van hun republiek uit te roepen. De Tsjetsjenen waren op het einde van de Tweede Wereldoorlog op bevel van Stalin collectief (samen met andere volkeren) naar Centraal-Azië gedeporteerd omdat hij ze schuldig vond aan collaboratie met de nazi’s, ook al streden veel Tsjetsjenen in het Rode Leger. Pas in 1956 mochten ze terugkeren.
De Russische president Boris Jeltsin liet aanvankelijk betijen. De Tsjetsjenen kwamen meer in het nieuws met hun rol in de groei van de georganiseerde misdaad, zowel in Moskou als in de Kaukasus dan met hun onafhankelijkheid. Zij doken vooral op in de onderwereld en minder in de criminele bovenwereld. Tsjetsjenië werd een draaischijf van allerlei smokkel, onder meer van wapens en olie.
Toen in september 1994 de Azerbeidzjaanse president Geidar Aliëv, een topfiguur in de Sovjettijd, onverwachts een grote oliedeal sloot met westerse oliebelangen, sloeg het Kremlin in paniek. Ineens kreeg de pijpleiding van de Kaspische Zee dwars door Tsjetsjenië naar de Russische haven Novorossiisk een veel strategischer betekenis. Jeltsin stuurde eind dat jaar massaal troepen naar Tsjetsjenië en liet dat gebied vooral massaal bombarderen.
Westerse goodwill
Terwijl die bombardementen, waarbij onder de burgers in totaal tienduizenden doden vielen, volop bezig waren, nam de Raad van Europa – een instantie die ook over mensenrechten waakt, de Russische Federatie begin 1996 op als lid. Het Westen toonde meer dan goodwill voor een oorlog die meer dan 100.000 slachtoffers maakte (op een totale bevolking van ca één miljoen). Die oorlog was erg onpopulair in Rusland, de tv toonde bijna dagelijks beelden van kisten met de lijken van Russische soldaten. In de zomer van 1996 verdreven de opstandelingen het Russisch leger uit hoofdstad Grozny, voor Moskou was de vernedering compleet.
Kadyrovs
Poetin maakte na de aanslagen van 1999 de oorlog weer populair. Hij hield de tv-camera’s weg van het strijdtoneel, zette alle mogelijke middelen in, en vooral: hij gebruikte een nieuw machtig wapen, hij kocht invloedrijke maar zeer corrupte clanleiders om. Hij luidde in 2002 de politiek in van “tsjetsjenisering” en benoemde het jaar daarop Achmad Kazyrov tot president. Deze Kazyrov was de vroegere moefti, de geestelijke leider, van de opstandelingen. Hij behoorde tot een van de grote Tsjetsjeense clans met een eigen militie, de ‘Kadyrovtsi’, geleid door zijn zoon Ramzan.
Vader Kadyrov kwam in 2004 bij een aanslag om het leven. In 2007 benoemde Poetin diens zoon tot president en bedolf hem onder de roebels, waarmee die onder meer Grozny herop bouwde met als pronkstuk de enorme moskee ‘Achmad Kazyrov”, een van de grootste van Europa. Ramzans militie waakt over de naleving van de islamitische regels en zorgt er ook voor dat opposanten niet teveel van zich laten horen – willekeurige opsluitingen en verdwijningen zijn schering en inslag. Tegelijk houdt die militie zich vooral bezig met haar kernactiviteiten: smokkel in wapens, drugs, olie…
De grootste betoging ter wereld tegen Charlie Hebdo had op 19 januari plaats in Grozny, Kadyrov had alle Tsjetsjenen opdracht gegeven er aanwezig te zijn. Ze waren met honderdduizenden. Hij viel toen zwaar uit tegen diverse opposanten van Poetin als vijanden van de islam.
Huurlingen
Zaoer Dadajev, die nu in Moskou vastzit als verdachte van de moord op Nemtsov, was plaatsvervangend commandant van het Tsjetsjeense Noord-bataljon, de persoonlijke garde van Kadyrov. In 2010 kreeg Dadajev nog een onderscheiding van Poetin wegens ‘moed en zelfopoffering’. Het Noord-bataljon staat onder beverl van een neef van Kadyrov, Alikbek Delimchanov, een van de oprichters van de ultra-nationalistische beweging ‘Anti-Maidan’. Kadyrov prijst Dadajev als een “ware patriot met een diepe liefde voor Rusland” en een “dapper man”.
De “diepgelovige” (aldus Kadyrov) Dadajev als huurling? Kadyrov die zo een (vergiftigd) geschenk doet aan Poetin? Leden en oud-leden van dergelijke bataljons duiken immers vaak op als huurlingen. Er zitten minstens enkele honderden ‘kadyrovtsi’ in het kamp van de Oost-Oekraïense opstandelingen. Maar er zit aan de kant van Kiev ook een Tsjetsjeense paramilitaire eenheid, het bataljon Dzjochar Doedajev (naar de president van de onafhankelijkheid) die in Oekraïne “de Russische tirannie wil bestrijden”.
Djihadisten
De niets ontziende Russische oorlog tegen Tsjetsjenië in de periode 1994-1996, had onder meer tot gevolg dat een deel van de opstand de islamistische toer opging in een gebied dat totnogtoe een gematigde (soefi-) islam kende. Onder invloed van Tsjetsjenen wier voorouders al in de 19e eeuw naar het Midden Oosten waren uitgeweken, kreeg het wahhabitisme (de islamstroming dominant in Saoedi-Arabië) voet aan de grond. Talrijke Tsjetsjenen trokken elders op oorlogspad. Ze doken onder meer op in Afghanistan aan de zijde van de Taliban en al Qaida.
Nu zijn er nogal wat Tsjetsjenen bij IS, tussen 1000 en 1500 aldus schattingen. Sommige onder hen trokken vier jaar geleden naar Syrië, onder meer uit haat tegen Moskou dat het opneemt voor de Syrische president Assad. Aboe Omar al Chichani (de Tsjetsjeen), geboortenaam Tarchan Batirasjvili (Georgische vader, Tsjetsjeense moeder) is de militaire bevelhebber van IS, de man die de inname van Mosoel op zijn actief schreef. Hij heeft zijn militaire kunde te danken aan Amerikaanse instructeurs bij het Georgische leger, waartoe hij behoorde. Sommige van zijn Tsjetsjeense manschappen komen uit de diaspora in West-Europa, onder meer uit België.
Een kleinere groep, Ansar Chaam van emir Aboe Moessa, leunt aan bij Al Nosra, de Syrische tak van Al Qaida. Emir Moeslim werkt voor eigen rekening, hij zou nog rond 200 Tsjetsjenen hebben die naargelang de omstandigheden met andere groepen meestrijden (vaak afhankelijk van wat er betaald wordt). Het “Leger van Emigranten en Partisanen” (Moechadjirin van Ansar) van emir Salahoeddin telt eveneens rond 200 manschappen. Hij is de officiële vertegenwoordiger van de “emir van de Kaukasus”, Aboe Moechammad uit Dagestan.
De Tsjetsjenen die niet in dienst zijn van de clan Kadyrov, zijn vooral gemotiveerd door haat tegen de Russen, een haat die is gegroeid op een zeer harde oorlog waarbij in totaal ongeveer 150.000 van de één miljoen Tsjetsjenen omkwamen. Er is voor minder de term genocide gebruikt. Dat het islamfundamentalisme nu domineert in zowel het kamp van Poetins handlanger Kadyrov als in dat van zijn tegenstanders, is een uitloper van die oorlog.