“Le 1er juillet 2005 la Rdc[République démocratique du Congo, nvdr] sous la dictature d’Etienne Tshisekedi?” opent de Congolese krant Salongo op 11 april. Het is maar één van de vele haatartikels die over de oppositieleider verschijnen. De campagne tegen Tshisekedi doet denken aan de wijze waarop Lenin’s rechterhand Trotsky door het Stalin-regime afgeschilderd werd als volksvijand nummer één.
Etienne Tshisekedi speelt al meer dan 20 jaar een hoofdrol in de Congolese politiek. In 1980 was hij één van de 13 parlementsleden, ‘de groep van 13’, die dictator Mobutu om hervormingen vroegen en in 1982 richtte hij mee de oppositiepartij UDPS (Union pour la Démocratie et le Progrès Social) op. Tshisekedi werd geregeld opgesloten en in die jaren groeide zijn populariteit. De Congolezen gingen ‘Tshitshi’ in politico-religieuze liederen bezingen als een Mozes.
In 1990, op het einde van de Koude Oorlog, was Mobutu zo geïsoleerd dat hij als bij maneuver een democratiseringsproces op gang bracht. Tshisekedi was de voorman van de oppositie maar blunderde door het premierschap uit handen van de Maarschalk aan te nemen. Zo erkende hij de heerschappij van Mobutu, en kon Mobutu later ook een andere eerste minister aanduiden. Omdat Tshisekedi er in het begin van de jaren ’90 niet in slaagde Mobutu te onttronen, verloor hij veel van zijn enorme populariteit. Een Kinoise vertelt mij dat het V-teken dat hij altijd maakt, betekent: ‘Mobutu en ik, twee handen op één buik’. Ter verdediging van Tshisekedi kan aangevoerd worden dat hij de enige tegenstander is die Mobutu niet kon omkopen (in tegenstelling tot bijvoorbeeld Kengo Wa Dondo of Nguza Karl-I-Bond) of vermoorden (zoals Lumumba, Tshombe of Mulele).
Het Mobutu-regime bleef dus aan, en hierover legt Shosho Kabeya, een lid van de Congolese société civile, een opmerkelijke getuigenis over af. Enkelingen van de oppositie, waaronder hij, zijn naar de Amerikaanse ambassade getrokken om te vragen dat de VS zouden ingrijpen. Kabeya: ‘Clinton gaf daar gehoor aan; in juni ‘95 werd in Boston een conferentie belegd waar over de val van Mobutu beslist werd. Een jaar later begon de invasie uit het oosten die Mobutu verdreef.’
Zijn stelling, dat Clinton aan de Ugandese president Museveni en de Rwandese sterke man Kagame zou gaan vragen zijn om Mobutu te verdrijven, wordt door kenners in twijfel getrokken. Wel nemen velen aan dat Kagame en Museveni wisten dat ze geen tegenkanting van de VS zouden krijgen als ze Congo onder de voet liepen.
Pretoria
Tshisekedi heeft zich officieel altijd van de gewapende inval gedistantieerd, al stonden degenen die de Amerikanen om hulp vroegen, zoals Kabeya, niet zo ver van hem vandaan. Toen Laurent-Désiré Kabila eenmaal in Kinshasa was, ging Tshisekedi – opnieuw dubbelzinnig – hem begroeten als een broeder. Vader Kabila weigerde hem te ontvangen, volgens de bekende Waalse Afrika-journaliste Colette Braeckman op bevel van Rwanda.
Na de moord op Kabila Senior (januari 2001) kwam zijn zoon aan de macht. Een derde leider voor het land bood Tshisekedi een derde kans om politiek te blunderen. Als predikant van de democratie en van de geweldloze strijd ondertekende hij in Pretoria in december 2002 het Globale en Inclusieve Akkoord, waarbij impliciet de rebellenleiders als Bemba als legitieme machthebbers erkend werden.
Nadien bleek dat de nobele onbekende Ngoma de vice-president werd voor de politieke oppositie, ten koste van Tshisekedi. Dat de politieke debutanten die Congo nu besturen de populaire en ervaren Tshisekedi liever geen vice-presidentschap toekenden, is evident. Ngoma zou de kandidaat van Frankrijk zijn, en zou ook de steun van minister Michel [Louis Michel, toenmalig Belgisch minister van Buitenlandse Zaken, nvdr] gekregen hebben.
Ontgoocheld trok Tshisekedi zich terug uit de overheidsinstellingen die het land naar verkiezingen moeten voeren. Er zetelt bijvoorbeeld niemand van de UDPS in het parlement. Tshisekedi’s handtekening onder het Akkoord is evenwel gezet en het belemmert de ‘Sfinks’ harde oppositie te voeren, ondanks de harde taal van zijn aanhang in de straat. Tshisekedi weet hen te bedaren; als hij zijn aanhang toespreekt, lijkt hij haast een spirituele leider met een balsemend taalgebruik.
Toch zit er altijd wat venijn in wat hij zegt: hij roept geregeld op tot vigilance, waakzaamheid, voor de verkiezingen: “We gaven de regering geen blanco cheque. De verkiezingen moeten er komen binnen de vastgelegde termijn. Men kan misschien 300 onderhandelaars in Zuid-Afrika omkopen, maar niet 50 miljoen Congolezen.”
40 jaar
Al is Tshisekedi momenteel een leeuw zonder tanden, hij blijft ontzettend populair in de hoofdstad. Wanneer hij op 28 september 2003 terugkwam uit Zuid-Afrika, werd hij opgewacht door honderdduizenden en kostte het hem vier uur om van de luchthaven naar zijn huis in Limete te geraken. Die populariteit boezemt de andere politici, die qua charisma niet tot de enkels van Tshisekedi komen, duidelijk angst in.
Dus wordt de man aangepakt via de media. Tshisekedi beschikt niet over een eigen tv- of radiostation, zoals veel andere politici. Persvrijheid in Congo wordt namelijk bepaald door de armoede van de journalisten. Veel dollars zijn niet nodig om de toonaard van een mediastation te beïnvloeden. Blijft een journalist koppig, dan is er nog altijd de geheime politie.
Een cameraman van de nationale omroep RTNC vertrouwde mij toe dat er een formeel verbod was om meetings van de UDPS met Tshisekedi te verslaan. Vital Kamerhe, gewezen minister van Informatie en nu voorzitter van de partij van Kabila, duidt hij als verantwoordelijke daarvoor aan.
Ook de kranten in Kinshasa zijn gekocht. Ze zijn overigens zo slecht geschreven dat je hoofdpijn krijgt van ze te lezen. De artikels zijn oeverloos lang en doen niet terzake. Ze brengen ook weinig nieuws: het openingsartikel, niet zelden een laudatio voor president Kabila, is meestal de ganse eerste pagina lang. Ik herinner mij een artikel waarin Kabila als kanshebber voor de Nobelprijs voor de vrede getipt werd. Ik vroeg de krantenverkoper wat hij daarvan vond. Hij antwoordde met een kwinkslag: ‘Als Kissinger (de omstreden rechterhand van Nixon, die ook nadien veel invloed had in de Amerikaanse politiek) die prijs kan winnen, waarom Kabila dan niet?’
Tshisekedi wordt meestal in weinig flatterende foto’s afgebeeld (een voorbeeld) en aan zijn adres ontvangt hij geregeld scheldtirades. Zoals het artikel waarin gesteld wordt dat hij op 1 juli wel eens zijn dictatuur zou kunnen installeren. 30 juni is namelijk de deadline voor de verkiezingen in Congo, al is in de overgangsgrondwet een uitstel van twee keer een half jaar voorzien. Die verkiezingen zullen niet plaatsvinden voor 30 juni, wat voor “de gefrustreerde Tshisekedi” het sein zou zijn om met zijn “trawanten” de macht de grijpen.
Waarschijnlijk is er weinig van aan. Wat zal er tijdens de nacht van 30 juni op 1 juli gebeuren? Politieke manifestaties zijn te voorzien, en dan zullen opportunisten hun kans zien om te plunderen. De beschuldigende vinger voor die chaos wijst nu al naar Tshisekedi, en niet naar degenen die geen werk maakten van de organisatie van de verkiezingen. Net als Trotsky krijgt Tshisekedi het allemaal over zich heen en kan hij zich moeilijk verweren. De boodschap luidt: terwijl de moedige Kabila het land uit het slop probeert te halen, zaait de eeuwige ruziemaker onrust.
In elk geval, die aanpak schijnt te werken. Een Zweedse opiniepeiling in Congo gaf eind 2003 aan dat Tshisekedi de steun van meer dan 40 procent van de bevolking genoot. Eind 2004 was dat gezakt tot 18 procent. Het zijn echter cijfers uit Congo, men kan er weinig over zeggen.
Het is sowieso moeilijk de populariteit van Tshisekedi in te schatten. Of hij nu een Mozes is of niet, er wordt over getwist in Kinshasa. Een kabinetsmedewerker van de voormalige Congolese minister van Buitenlandse Zaken Ghonda vertelt: “Tshisekedi leidde zijn volk wel uit Egypte (de dictatuur van Mobutu) maar hij liet het achter in de woestijn, hij bracht het niet naar het Beloofde Land.” Ik leg de uitspraak voor aan een Tshisekedist en die antwoordt prompt: “Mozes had 40 jaar nodig. Zolang is le Vieux nog niet bezig”.
(Uitpers, nr. 64, 6de jg., mei 2005)