Een eeuw geleden werd in het Trianonpaleisje, annex van Versailles, een annex “’vredesverdrag” ondertekend waarbij Hongarije, deel van de Hasburgse dubbelmonarchie, twee derde van zijn grondgebied verloor. Voor veel Hongaren is dat nog altijd de “schande van Trianon”. Door de coronacrisis is dat in Hongarije zeer bescheiden herdacht, maar in augustus zou er een grote herdenking komen. De kaarten van Groot-Hongarije duiken bij die gelegenheid weer op.
Door Trianon leven nu nog rond 2,5 miljoen etnische Hongaren buiten Hongargije. De grootste minderheid is in Roemenië, rond 1,5 miljoen, iets meer dan een half miljoen in Slovakije en verder in Servië, Oostenrijk, Oekraïne. De Hongaarse premier Viktor Orban is tien jaar geleden begonnen met die etnische Hongaren ook Hongaarse paspoorten en stemrecht te geven, wat zijn partij Fidesz heel wat stemmen oplevert. Dat leidt wel tot spanningen met sommige buurlanden.
Uitbuiters
In die buurlanden zijn de herinneringen aan de Hongaarse dominantie immers verre van positief. Men herinnert zich vooral de uitbuiting door Hongaarse (en Duitse) landheren en de culturele onderdrukking. Voor die landen was Trianon een bevrijding.
Toch werd in Trianon het principe dat VS-president Wilson naar voor had gebracht en dat ook Lenin fel verdedigde, namelijk het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren, met de voeten getreden. Enkele gebieden waar Hongaren toen een meerderheid vormden, werden toch bij de buurlanden aangesloten.
Sommigen zien in Trianon ook een extra straf voor de ‘Radenrepubliek’ die communisten en socialisten in 1919 hadden uitgeroepen, maar die slechts een heel kort leven kende. De leider van die Radenrepubliek, Bela Kun, werd in 1937 in de Sovjet-Unie als ‘trotskist’ ter dood veroordeeld en geëxecuteerd.