Toekomst van een stadsregio
Het is geen boek geworden over de stad Antwerpen in de beperkte geografische betekenis, maar over de Antwerpse stadsregio. Antwerpen is veel meer dan de kernstad en haar districten. Eric Corijn omschrijft de regio als volgt: ‘Als je uitgaat van een regelmatig woon-werkverkeer, dan deint de Antwerpse voorstad vandaag zeer ver uit. Reken je Antwerpen en Mortsel tot de economische kern, dan kom je aan een stadgewest van 39 gemeenten. Het loopt van Essen tot Boom en Heist-op-den-Berg (noord-zuid) en van Temse en Beveren tot aan Grobbendonk (oost-west). Daarin leeft met ruim 1.125.000 inwoners zowat een vijfde van de Vlaamse bevolking en deze regio alleen levert bijna een kwart van de tewerkstelling in het Vlaams gewest.’
De auteurs van dit boek zien de voortdurend uitbreidende Antwerpse stadsregio als een voorbeeld van de metropolisering van steden tot stedelijke gebieden en netwerken. De verstedelijking neemt toe.Zeer snel.Tegen 2040 zal ongeveer twee derde van de mensheid in steden leven. Alleen voor Antwerpen verwacht men tegen 2030 100.000 extra inwoners. Het is vanuit die optiek dat Eric Corijn de vraagstelling van Antwerpen 1993 ‘Kan kunst de wereld redden?’ open heeft getrokken naar het meer universele ‘Kan de stad de wereld redden?’ Hij plaatst zich met die vraagstelling in de lijn van de Amerikaanse stedengoeroe Benjamin Barber met zijn ‘If Mayors Ruled The World’. Ook de Canadese journalist Doug Saunders, auteur van ‘De trek naar de stad’ die op vraag van burgemeester Patrick Janssens naar Antwerpen kwam, vindt dat de stad de plaats is waar alles kan veranderen als het maar goed wordt aangepakt. ‘Steden van aankomst’ zijn volgens Saunders ‘overgangsruimtes waar de grote economische en culturele hausse zich zal voordoen, of waar de volgende grote geweldsexplosie zal plaatsvinden’.
Van Duitse bezetting tot overkapping van de ring
Hoe zijn de Antwerpenaren in de voorbije zeven decennia omgesprongen met hun stad en de omliggende regio? Welke visies werden er ontwikkeld en al dan niet gerealiseerd door de verschillende actoren van de maatschappelijke driehoek, met name politici, burgers en ambtenaren, om de leefbaarheid van de stadsregio te vergroten?
In zes hoofdstukken gaan de vier auteurs uitvoerig in op deze vraagstelling. Het eerste hoofdstuk ‘Maatschappij, ruimtelijk plannen en beleid: een Antwerpse trialoog’ beschrijft in kort bestek de opbouw van het zeer systematisch opgebouwde boek. De terugblik op de achterliggende zeventig jaar wordt opgedeeld in vijf periodes die in heel het verhaal zullen opduiken. In een eerste periode (1940-1949) ‘De Tweede Wereldoorlog en de plannen en instrumenten voor de wederopbouw’ worden de mobiliteitsplannen voor Antwerpen onder de Duitse bezetting beschreven. 1949 is een scharnierjaar omdat toen de Wet-De Taeye en de Wet-Brunfaut werden uitgevaardigd waarvan de eerste vanuit katholiek perspectief individuele eigendomsverwerving stimuleerde en de tweede een socialistische visie op wonen met grootschalige en collectieve wooncomplexen voorstond. In de tweede periode ‘De fifties en sixties’ (1950-1967) is het geloof in de ‘vooruitgang’ dat zich vertaalde in suburbanisatie en stadsvlucht onder leiding van koning ‘auto’, groot. Tussen 1968 en 1982 volgt een periode van ‘Crisis en de langzame kentering: participatie en stadsvernieuwing’. In het spoor van 1968, een belangrijk scharnierjaar voor een wereldwijde democratiseringsbeweging, ontstaat een nieuw participatiedenken en een grotere zorg om stedenbouwkundig erfgoed en ruimtelijke planning, wat zich vertaalt in de opkomst van stedelijke actiegroepen zoals VAGA, AGOS en WEVA. Het buurtwerk groeit uit tot spreekbuis en ondersteuning van lokale bewoners en vormingscentra zoals Elcker-Ik verzetten zich tegen stedenbouwkundige beslissingen die geen rekening houden met belangen en wensen van stadsbewoners. Tussen 1983, de fusie van Antwerpen, en 1992 blijft de doorbraak van de stad, ondanks de vele vernieuwende impulsen van onderuit uit omdat het beleid er zich niet achter zet. In plaats van ‘het herwinnen van de stad’ ondermijnen initiatieven als het shoppingcenter in Wijnegem de stedelijke dynamiek.
Het is een constante in heel het boek: van onderuit is er dynamiek en visie genoeg, maar het stedelijk beleid kijkt meestal de andere kant op. Daar komt verandering in vanaf 1993 wanneer Antwerpen culturele hoofdstad van Europa wordt (en Eric Anthonissen aantrekt). Ook de doorbraak van het Vlaams Blok leidt, ironisch genoeg, tot een omslag in het Vlaams stedenbeleid waardoor honderden miljoenen voor sociale stadsvernieuwing naar Antwerpen stromen en buurtontwikkelingsmaatschappij de BOM kan beginnen werken in Antwerpen-Noord. De laatste periode ‘Herwonnen stad’ eindigt in 2012, toevallig of niet samenvallend met het einde van de Janssens-periode, die volgens de auteurs wel van visie getuigde – zie het succesrijke park Spoor Noord – , maar toch ook kritiek kreeg door de managementgedreven benadering van de burgemeester. Met het debat rond de overkapping van de ring tracht het geïntegreerd ruimtelijk denken weer de overhand te halen op het pure mobiliteitsdenken dat sinds de Duitse bezetting de toon heeft gezet en waarvoor de Oosterweelverbinding symbool staat.
Rijk in beeld en woord
In hoofdstuk 2 wordt vanuit die vijf periodes ingezoomd op de ruimtelijke visievorming, het beleid en de uitvoering in de voorbije zeventig jaar. Het is een zeer sterk hoofdstuk dat zeer goed illustreert wat de titel ervan bedoelt: ‘Plannen voor stad en regio: continuïteit in visie, discontinuïteit in beleid’. Het is tevens een voorbeeld van de stuwende kracht van het maatschappelijk middenveld (denk maar aan ‘Stad aan de Stroom’ en het ontstaan van De Roma) dat mijlenver vooruitloopt op een afwezig beleid. De hoofdstukken drie, vier en vijf diepen de thema’s ‘wonen’, ‘publieke ruimte’ en ‘economische ontwikkeling’ verder uit. Misschien het meest boeiende en maatschappelijke meest relevante hoofdstuk is het laatste, waarin de vier auteurs andermaal hun brede visie etaleren zowel in hun evaluatie van zeventig jaar geschiedenis als in hun toekomstgerichte blik op de ruimtelijke ontwikkelingen van de Antwerpse stadsregio.
De historisch-sociologisch-planologische dimensie zit niet alleen vervat in de sterke tekst, maar ook, en misschien vooral, in een verbluffende sterk visueel gedeelte. Het boek bulkt van de boeiende foto’s, uittreksels uit gewestplannen, structuurschetsen, futuristische ontwerpen, mooie resultaten maar ook intrieste foto’s van afbraak van stadspatrimonium en van ultieme reddingsoperaties door actiegroepen van bijvoorbeeld ‘Red de middenstatie’. De lay-outers van dit boek en de uitgever mogen hier zeker vermeld worden als ‘mede-actoren’, want sommige, vaak naast elkaar geplaatste foto’s over oud en nieuw, zeggen meer dan een tekst. Wie met het twee kilogram van dit boek op schoot alleen maar prentjes kijkt, krijgt sowieso al een rijk beeld van 70 jaar stadsontwikkeling. Alleen de niet zachte prijs van het boek zou wel eens een leesobstakel kunnen zijn.
Trialoog tussen politici, ambtenaren en burgers
Dit boek werd postuum opgedragen aan Eric Antonis, intendant van Antwerpen ’93 en voormalig schepen van cultuur, maar ook aan Dries Jagenau, voormalig stadsambtenaar maar ook actievoerder. Zij hebben in hun leven meegewerkt om ‘Antwerpen te herwinnen’, maar schrijven de auteurs, die omslag is zeker niet op alle terreinen gerealiseerd. Vooral het stadregionale verhaal is er een van continue mislukking en de redenen zijn meervoudig: een gebrek aan ruimtelijk visie op dat niveau, geen gestructureerde politieke en ambtelijke samenwerking en een gebrek aan stimulerende (financiële) middelen die tot samenwerking zouden kunnen leiden.
Misschien is dat laatste wel de belangrijkste maatschappelijke les uit dit boek dat niet alleen een trialoog is tussen maatschappij, ruimte en beleid, maar ook tussen politici, ambtenaren en burgers. Deze trialoog werd zeker niet optimaal gevoerd in een Antwerpse context. Filip De Rynck, docent bestuurskunde, stelt dat participatie trekkers vergt, zowel bij politici, ambtenaren en burgers. Zij vormen de drie hoeken van een participatiedriehoek die, wanneer ze goed op elkaar zijn afgestemd duurzame resultaten, kan behalen. Eric Antonis was zeker zo’n gedreven politicus (en ex-burgemeester Bob Cools is dat in mindere mate ook wel geworden, stellen de auteurs) en dat kan ook gezegd worden van een ambtenaar als Dries Jagenau. Over de burgerparticipatie bestaat er geen twijfel: het maatschappelijke middenveld speelde een voorhoederol en doet dat met actiegroepen als Ademloos, stRaten-generaal en bewegingen als Ringland nog steeds. De samenwerking met de overheden (Antwerpse en andere) verliep minder vlot.
De vier auteurs beëindigen, allicht niet toevallig, hun boek met een verwijzing naar de participatieve en gebiedsgerichte geïntegreerde aanpak voor de Gentse kanaalzone. Gent is een mooi voorbeeld van een stadsontwikkeling die ook internationaal de aandacht trekt. Ook Antwerpen heeft die potentie en die verbeeldingskracht. De cover van het boek is niet toevallig het reuzenspektakel van het creatieve Royal de Luxe. Vraag is of het huidige stadsbestuur de vijf grote uitdagingen voor een gewenst beleid waarmee de auteurs dit boek afsluiten, zullen willen aanpakken.