De Franse tv-zender France 2 had op 9 januari normaal een episode van de politieserie "P.J." moeten uitzenden. Maar op 16 december 2003 besliste de directie van deze staatszender die episode over te slaan. Motief: die episode zou kunnen worden uitgelegd als antisemitisch. Het is tekenend voor het klimaat in West-Europa waarbij het etiket antisemiet kwistig wordt rondgestrooid.
Wat was er dan zo omstreden aan de niet uitgezonden episode? Scenarist Gilles-Yves Caro begrijpt het eerlijk gezegd niet. Die episode gaat over een brandstichting in een joodse school. Had de dader nu een fanatieke moslim of een uiterst-rechtse militant geweest, geen probleem. Maar in dit verhaal blijkt de dader een kennis van de school te zijn, een jood.
De censoren van France 2 zeggen dat ze geen aanstoot nemen aan de inhoud van het verhaal, maar de uitzending komt op een ongelegen ogenblik… Emmanuelle Sardou, voorzitster van de Franse bond van scenaristen, ziet dat anders. "Alweer een onderwerp dat taboe wordt in fictieverhalen", zegt ze.
Die censuur is geen alleenstaand geval in Frankrijk. De bekende historicus Alfred Grosser weet er alles van. Hij nam in juni ontslag uit de toezichtsraad van het weekblad L’Express dat zonder hem te raadplegen hatelijke lezersbrieven tegen hem had gepubliceerd. Wat had Grosser dan misdaan? Hij had in L’Express een bespreking gemaakt van het boek van Pascal Boniface "Est-il permis de critiquer Israël?" Hij had daarin geschreven dat Boniface gelijk had met zijn aanklacht tegen het frequente misbruik van de slachtofferrol (victimisation) van de joden. Hij had er ook op gewezen dat in Frankrijk het racisme tegen Arabieren veel sterker is dan tegen joden. Enkele weken later maakte L’Express een volledige bladzijde vrij voor hatelijke aanvallen op Grosser, zonder dat deze daarop kon antwoorden.
In het recente rapport van de commissie Stasi over "religieuze symbolen op school", vooral dan de islamitische hoofddoek van meisjes, valt het ook op dat de passage over "het groeiend antisemitisme" gestoffeerder is dan het nochthans veel meer voorkomende racisme tegen Arabieren.
Dan is er ook nog het bizarre rapport besteld door het "Europees observatorium over racisme en xenofobie". De EU-leiding en diverse regeringen reageerden eerder al paniekerig toen uit peilingen bleek dat de West-Europeanen Israël als een zeer groot gevaar voor de vrede zien. Voor zionistische kringen was dit alweer een bewijs voor het massale antisemitisme in Europa. Onmiddellijk werd in Brussel en andere hoofdsteden alle hens aan dek geblazen om de peiling onwetenschappelijk te noemen.
Dat kan zeker worden gezegd van het rapport dat een Berlijns team voor het observatorium opmaakte. Het rapport geeft toe dat de grens tussen antisemitisme en kritiek op Israël het moeilijkste probleem is, maar draait verder rond de pot en mengelt schaamteloos van alles door elkaar. Zo zijn er talrijke passages over manifestaties van steun aan de Palestijnen waarin uiterst-linkse en Arabische groepen samenwerken en die aanleiding kunnen geven tot aanvallen op joden of joodse instellingen. In één adem wordt ook de wereldconferentie van 2001 in Durban over racisme en xenofobie gebrandmerkt als een aanmoediging tot antisemitisme, want daar kwam het tot "felle antisemitische uitbarstingen".
Hoe dan ook, stelt het rapport, sinds het oplaaien van het conflict in het Midden Oosten is het antisemitisme sinds 2000 toegenomen. Ligt dat niet aan de hoofdschuldigen voor die escalatie – namelijk de Israëlische haviken, die van zichzelf zeggen dat ze joods zijn? Of is dat antisemitisme?
Freddy De Pauw
(Uitpers, nr. 49, 5de jg., januari 2004)