Het is opvallend dat heel wat stemmen binnen de publieke opinie “de humanitaire opzet” van de militaire aanval op Libië, los van alle voorgaande schermutselingen en confrontaties tussen het Westen en en Libië, aanvaarden. Waarom wordt een Arabisch land als Libië eerder geviseerd dan pakweg Marokko of Saudi-Arabie? En is het niet zo dat de interventie in Libië hetzelfde patroon vertoont als de tripartite agressie op Egypte in 1956 en de bezetting van Irak in 2003? Om de huidige ontwikkelingen te begrijpen is het noodzakelijk om te kijken naar de oorzaken van de turbulente relaties tussen Libië en het Westen.
Precies 25 jaar geleden (april 1986) lanceerde de toenmalige Amerikaanse president Ronald Reagan een militaire aanval, Eldorado Canyon, op Libië met de bedoeling “the mad dog” Khaddafi fysiek te liquideren en het revolutionaire regime ten val te brengen. De directe aanleiding om gewapenderhand de Libische overheid op de knieën te dwingen was een bomaanslag op de discotheek La Belle in West-Berlijn waarbij één Amerikaanse soldaat het leven liet en meer dan 70 Amerikanen gewond raakten. De Amerikaanse autoriteiten wezen naar Khaddafi als de brein achter de bomaanslag, zonder harde bewijzen of aanwijzingen te hebben die de betrokkenheid van de Libische staat konden staven.
Kort daarna begon de Amerikaanse diplomatie een politieke offensief om een westerse coalitie op touw te zetten. Ondanks Europese terughoudendheid, slaagden de Amerikanen erin om Margaret Thatcher te overhalen om deel te nemen aan de aanval op Libië. De Amerikanen, gebruikmakend van Britse gevechtsvliegtuigen, bombardeerden een reeks militaire doelwitten van de Libische staat. Zelfs Khaddafi’s hoofdkwartier in Tripoli werd zwaar getroffen, waarbij zijn geadopteerde dochter het leven liet. De transatlantische agressie wenste met dit militaire ingrijpen ontevreden elementen binnen het Libische leger aan te zetten om Khaddafi ten val te brengen.
Het Libische militaire apparaat bleef, tot Amerika’s teleurstelling, intact en de populariteit van het regime nam in Libië en elders in de Arabische wereld zienderogen toe. Zoals gewoonlijk konden de Arabische reactionaire regimes het niet eens geraken over het al dan niet houden van een Arabische top om de situatie in Libië te bespreken en een gezamenlijk Arabisch standpunt in te nemen. Dit terwijl massabetogingen in Libië en elders in de Arabische wereld plaatsvonden die de transatlantische militaire agressie tegen Libië veroordeelden. Het destabiliseren van de regime liep uiteindelijk uit op een sisser dankzij de solide grondvesten waarop het Libische regime rustte.
De drijfveer achter deze agressie was het ontmantelen van het Libische revolutionaire regime, dat sinds de staatsgreep van 1 september 1969 de principes van antikolonialisme, pan– Arabisme en internationale solidariteit met de onderdrukte volkeren hoog in het vaandel draagt. Geïnspireerd door het Nasserisme was Khaddafi vastbesloten om in de voetsporen te treden van de Egyptische president om zijn streven naar een onafhankelijke en verenigde Arabische wereld verder te zetten. Eén van de belangrijkste verworvenheden op dit vlak was het herstellen van de Libische territoriale soevereiniteit. De Amerikaanse luchtmachtbasis(Wheelus Airbase) werd ontmanteld en 2000 in Libië verblijvende Britse soldaten werden door de Libische leiding de deur uitgewezen. Parallel hiermee nam de Libische leiding maatregelen om de nationale identiteit te herstellen door alles wat refereerde naar de koloniale periode te elimineren en werd een Arabiseringspolitiek in alle domeinen doorgevoerd om de Arabisch-Islamitische identiteit van Libië te doen heropleven.
Daarnaast werd de fel begeerde Libische olie-industrie voortaan onderworpen aan een strikte staatscontrole, wat de Amerikaanse multinationale ondernemingen beschouwden als sabotage van hun werkzaamheden in Libië. De Libiërs slaagden erin om hun onderhandelingspositie binnen de OPEC (Organisatie van Olie Uitvoerende Landen) te verstevigen en een rol van price-maker te vervullen in overeenstemming met de Libische nationale belangen. Hiermee kon Libië de miljarden dollars uit de olie-export investeren in het dichten van de kloof tussen de straatarme Libiërs en de bourgeoisie. Dankzij deze herverdelingspolitiek kon de gemiddelde Libiër genieten van alle basisbehoeften. Kwalitatief onderwijs, ziekenzorg en huisvesting werden gewaarborgde basisrechten voor elke Libiër. Zo werd Libië, van het op één na armste land ter wereld in 1969 met een analfabetismegraad van meer dan 80 procent, een decennium later een land met de hoogste levenstandaard op het Afrikaanse continent.
Wat het buitenlandse beleid betreft, vormde de tiermondistische koers die de Libische leiding vaarde een storend element voor de imperiale en koloniale belangen van de westerse grootmachten. Zo steunde de Libische staat de talloze Afrikaanse en Europese bevrijdingsbewegingen zoals het ANC (Afrikaans Nationaal Congres) van Mandela in Zuid-Afrika en het IRA (Iers Republikeins Leger). De Palestijnse Bevrijdingsbeweging (PLO) onder leiding van Arafat kon op heel wat Libische steun rekenen totdat de PLO de volledige bevrijding van Palestina liet varen en met de tweestatenoplossing begon te flirten. Sindsdien steunde Libië enkel de Palestijnse fracties die de tweestatenoplossing verwierpen en de Bevrijding van Palestina nastreefden. Bovendien was de Pan-Afrikaanse oriëntering van de Libische leiding om het neokolonialisme ten zuiden van de Sahara uit te roeien een doorn in het oog van de voormalige koloniale grootmachten.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat een regime met zo’n revolutionair palmares wordt geviseerd door het imperialisme en zijn reactionaire Arabische bondgenoten. De val van Ben Ali en Mubarak moest daarom worden gecompenseerd door de onafhankelijke en progressieve Arabische landen te destabiliseren door middem van een Goebelse mediaoorlog en door steun te verlenen aan westersgezinde politieke groeperingen. Zo bestaat de oppositie in Libië voornamelijk uit partijen en groeperingen die jarenlang steun genoten van de Britse en Amerikaanse geheime diensten. Naast de marginale koningsgezinden zijn de belangrijkste oppositiebewegingen van islamistische signatuur. In dit verband zijn namelijk de aan de moslimbroederbeweging verbonden” Islamic association of Libya’ en ‘The National Front for the Salvation of Libya’ de belangrijkste organisaties. Hun politiek project verschilt nauwelijks van het Saudische model. Een oerconservatieve islamitische staat met als enige raison d’être: het dienen van de westerse belangen.
En ondanks het feit dat Libië onder leiding van Khaddafi de laatste decennia afstand heeft genomen van haar radicale koers en een meer pragmatische houding aannam tegenover het Westen, bleef haar tiermondistische oriëntering dominant. Khaddafi’s bondgenootschap met anti-imperialistische leiders als Hugo Chavez, zijn voortdurende kritiek op de Amerikaanse hegemonie in de Arabische en islamitische wereld en zijn pan-Afrikanisme bleven een bron van onrust voor het Westen. Op basis van dit ‘principieel pragmatisme’ was het Westen genoodzaakt om ondanks de Libische toegevingen, de oppositiebewegingen te ondersteunen en klaar te stomen voor een machtsovername in Libië.
Het is duidelijk dat de revolutionaire rukwinden die in een mum van tijd de golfregio hebben bereikt en die de vitale belangen van het westen bedreigen, onmiddellijk moesten worden teruggeblazen naar de landen waar de Amerikaanse/westerse invloedsfeer het zwakst is. Het ondersteunen van de “democratische eisen” in Libië is dan ook de zoveelste poging van de Amerikanen/westen om de Greater Middle East project te forceren, waarbij in het bijzonder de resterende onafhankelijke Arabische landen (Libië, Syrië, Soedan) moeten worden getransformeerd in Amerikaanse/westerse protectoraten. De democratisering van de Arabische wereld kan dus enkel vorm krijgen wanneer de neokoloniale afhankelijkheidsrelaties worden afgesneden. Dit kan gebeuren wanneer de Arabische volkeren beginnen te streven naar het in eigen handen nemen van hun grondstoffen en het herstellen van hun nationale soevereiniteit. Dit is de conditio sine qua non voor elke democratiseringsstrijd in de Arabische wereld.
(Uitpers nr. 131, 12de jg., mei 2011)