‘It’s the economy, stupid’. Dat zei Bill Clinton in 1992 tijdens de verkiezingscampagne voor het Amerikaanse presidentschap. Hij wou daarmee zeggen dat, althans voor hem, alles rond de economie draait. Bijna vierhonderd jaar geleden zegden Hollandse verlichte denkers dat niet de godgeleerdheid (theologie), maar de natuurkunde de ware wetenschap is en dat we niet moeten geloven, maar ons verstand (de rede, de ratio) moeten gebruiken. Met andere woorden: ‘Het is de rede, domoor’. Spilfiguur van die Hollandse Verlichting was Baruch de Spinoza (1632-1677 Rond en samen met Spinoza trokken tal van Hollandse denkers, op gevaar af voor hun leven, die verlichtingskar. Ook in de 21ste eeuw kunnen ze nog altijd ons verstand op scherp zetten.
Over die Hollandse Verlichting schreef Wim Klever een leerrijk boek (‘Mannen rond Spinoza – Presentatie van een emanciperende generatie 1650-1700 – Hilversum Verloren 1997) dat spijtig genoeg niet meer in de boekhandel verkrijgbaar is. De kern van het denken van die mannen rond Spinoza kan in één zin uit het werk van een van die mannen, Adriaan Koerbagh (1633-1669), worden samengevat: ‘De natuurkunde is de echte en ware godgeleerdheid’. Waarmee hij bedoelde dat alleen de natuur bestaat en dat we die we met het licht van de rede (ons verstand) kunnen bestuderen (natuurkunde). Alleen door ons verstand komen we te weten waar alles om draait en wat nodig en goed voor ons is. Dat waren in die tijd, en voor sommigen ook nu nog, schokkende gedachten. Het had tot gevolg dat in de zeventiende eeuw geleerden en libertijnse denkers naar het vooruitstrevende Holland kwamen omdat daar zulke dingen gezegd en (soms weliswaar anoniem of onder een schuilnaam) gedrukt konden worden.
Ook de filosofen van de Franse Verlichting waren in de achttiende eeuw schatplichtig aan Spinoza. Een van de meest vooruitstrevende onder hen, Denis Diderot, werd niet voor niets een ‘neo-spinozist’ genoemd. De filosofen van de Hollandse Verlichting verkeerden in kringen van ‘vrijzinnige christenen’. Er was ook sprake van ‘kerkeloze christenen’, terwijl de Deense geleerde Olaus Borch het rond 1661-1662 in zijn dagboek over een Amsterdamse kring van ‘atheïstische Cartesianen’ had. Hij voegde eraan toe dat die leden ‘weliswaar geen atheïsme bekennen, maar onder God toch niets anders verstaan dan dit hele universum’.
God is de natuur
En daarmee raken we de kern van het denken van Spinoza en de mannen rondom hem: God is de natuur of de natuur is God. Dat God niet bestaat, durfden ze niet vlakaf schrijven, want dat had ze hun hoofd gekost. Adriaan Koerbagh noemde de natuur ‘zelfstandigheid’ en zei dat die god is. Hij schreef dat de wetenschap tot de natuurkunde behoort en niet tot de theologie of metafysica of ‘boven-natuurkunde’. Boven de natuur bestaat er zijns inziens immers niets. Hij schreef letterlijk: ‘Wij zeggen dat de ganse natuur God is. En omdat de natuur niet boven de Natuur is, moet men over God in de natuurkunde handelen.’ En hij besluit dat ‘de natuurkunde de echte en ware godgeleerdheid is’. Voor Koerbagh is het licht van de rede de enige bevoegde instantie om een juist oordeel te vormen over wat ons en ons welzijn aanbelangt. De Duitser Walther Ehrenfried von Tschirnhaus sloot zich daarbij aan. Voor hem was de theologie overbodig omdat ‘alleen de fysica goddelijke wetenschap is’. Ook Johannes Bredenburg (1643-1691) besefte dat niets kan gebeuren dat tegen de wetten van de natuur ingaat en strijdig is met de conclusies van de wiskunde.
Voor Pieter Balling (?-ca 1669) zijn ‘Christus’, ‘de Geest’ of ‘het Woord’ alleen maar woorden. Waar het zijns inziens op aankomt is dat de mens uitgaat van het Licht (de rede) dat in hem is. Alleen dat Licht (ons verstand) kan ons inzicht bieden in de geaardheid der dingen. Het geheel van de verworven inzichten is de menselijke wetenschap. Boven dat Licht of ons verstand kan niets worden gesteld. Ook de ‘Heilige Schrift’ moet met ons verstand worden benaderd. Zo wordt het dogma van de goddelijke openbaring, die ons van buitenaf zou kunnen bereiken via woorden van profeten, apostelen of predikanten, resoluut afgewezen. Voor auteur Wim Klever wou Balling de christen terug met zijn voeten op de grond zetten en hem op het Licht wijzen dat hij in zich draagt. In die zin pleitte de Antwerpenaar Franciscus van den Enden (1602-1674), die naar Amsterdam verhuisde, voor de oprichting van scholen en colleges om ieders geestelijke emancipatie te bevorderen en superstitie en ideologische geweldpleging de pas af te snijden.
Gerechtigheid en liefde
Ook Lodewijk Meyer (1629-1681) vond dat we de Schrift rationeel moeten benaderen. Zijns inziens is de Schrift ‘duister en twijfelachtig’ omdat ze uit woorden bestaat. Als de Schrift het over ‘Gods arm’ heeft of als Jezus zegt: ‘Dit is mijn lichaam’, moeten die woorden natuurlijk niet letterlijk worden genomen. Meyer vroeg zich af waarom we ons tot de Schrift moeten wenden als filosofie en wetenschap alle nuttige kennis bevatten. Voor Adriaan Koerbagh is de bijbel een boek als ‘Reintje de Vos’ of ‘Uilenspiegel’. Mirakels of wonderen kunnen niet bestaan: niets kan tegen of boven de natuur gebeuren. Volgens Koerbagh kan de Schrift Gods woord niet bevatten, omdat de Schrift mensenwerk is vol van ‘tegenspraken en donkere en gebrekkige uitdrukkingen’. De volle waarheid kan alleen door het menselijk verstand worden gevonden.
Vandaar dat het voor Koerbagh nergens op slaat als men zegt iets niet te begrijpen, maar het wel te geloven. ‘Weten is beter en zaliger dan geloven’, zo schreef hij. Als theologen beweren dat alles uit het niets is geschapen, doen ze dat volgens Koerbagh alleen maar omdat ze hun verstand niet gebruiken. Want niets komt uit niets, zoals de verlichte filosofen toen stelden. Koerbagh deed er nog een schepje bovenop door te beweren dat Jezus ons geen heil heeft bezorgd door voor ons te sterven (‘dat kan men met geen rede ter wereld inzien’), maar door ons te doen nadenken. En volgens Spinoza doet dat nadenken ons inzien dat de kern van de ‘goddelijke wet’ erop neerkomt gerechtigheid en liefde in de samenleving te betrachten en te realiseren.
Democratische en solidaire samenleving
De Hollandse verlichte filosofen waren overtuigde democraten. Democratie betekent: het volk heeft de macht. En God? Franciscus van den Enden antwoordt hierop dat de enige goddelijke regering die van het volk is, de democratie dus. In zijn ‘Vrye Politijke Stellingen’ bevestigt hij dat de democratie de enig mogelijke organisatievorm is die tot algemeen welzijn leidt: ‘De enige waardige en goddelijke regering, die van het volk namelijk, bezit alleen maar goede eigenschappen, ten behoeve van de altijd noodzakelijke verbetering en de onoverwinnelijke versterking, ter wille van de groei en bloei van het volk.’ Maar is het ‘gewone volk’ wel in staat om bestuurstaken op zich te nemen? Is het niet onwetend en onbekwaam? Dat moge zo zijn, aldus van den Enden, maar tevens stelt hij de retorische vraag of het voor een volk wel verstandig is zich uit te leveren aan de visie van enkelingen of de grillen van de heersende klasse: ‘Want ik prefereer met het oog op het welzijn van het volk niet alleen zijn geringe kennis, maar ik verzeker het daarenboven ook dat het door die blindelingse volgzaamheid vast en zeker bedrogen zal uitkomen en in uiterste ellende en slavernij zal worden gestort.’ Ook Spinoza manifesteerde zich als een radicale democraat voor wie alle macht en alle recht ontspruit aan de volkswil en bijgevolg door de gemeenschap van mensen wordt bepaald.
De verlichte filosofen beklemtoonden zeer sterk dat de mens een sociaal, een solidair wezen is. De mens kan niet op zijn eentje voor zijn welzijn zorgen. Dat kan alleen maar door samenwerking. Van den Enden schreef hierover dat ‘mensen, zowel man als vrouw, zich bewust worden van de zovele nadelen van het alleen zijn, dat ze voluit genoodzaakt worden om uit zien naar onderlinge hulp van medemensen (…) De mens wordt noodzakelijk aangedreven tot aansluiting bij en samenwoning met zijn medemens, eerst uit nood en behoefte aan hulp, maar nadien ook omwille van een grotere lustbevrediging en omdat het plezierig is.’
Volgens van den Enden moeten leidersfiguren de vrije burgers ertoe aanzetten minder bedeelden en gebrekkigen daadwerkelijke hulp te bieden. De rijken moeten beseffen dat belastingen betalen voor armen- en ziekenzorg ook in hun belang is, omdat groeiende tegenstellingen tussen henzelf en de armsten een bedreiging voor hun bezit gaan vormen. Tevens waarschuwt van den Enden voor fiscale fraude en gemeentelijk financieel wanbeheer. Hij pleit voor maatregelen om onbeschaamd privébezit tegen te gaan en te bestrijden. Maar wat als een regentenkliek de vorming van zo’n solidaire samenleving in de weg staat? Dan is uiteindelijk een ‘borgerlijke beroerte’, een opstand, de enige uitweg. Daartoe moeten de burgers worden bewapend.
Scheiding kerk en staat
Een democratische en solidaire samenleving kon er voor de verlichte filosofen alleen maar komen als er een scheiding komt tussen kerk en staat. Koerbagh heeft het over een monsterverbond tussen kerk en staat dat de mens alleen maar kan schaden. Hij kant zich tegen iedere inmenging van geestelijken in lands- of overheidszaken. Hij schrijft: ‘Voor het verkrijgen van een vaste staat is het niet vereist om een godsdienst te vuur en te zwaard staande te houden (…) Hoogst nodig is juist onderlinge eenheid in staatszaken en onderlinge liefde zonder haat vanwege de godsdienst.’ Omdat zowel katholieke als protestantse kerken zoveel onheil hebben aangericht, moet hun macht volgens van den Enden volledig vernietigd worden.
Spinoza achtte het ‘verderfelijk en gevaarlijk voor de staat om kerkelijke bedienaren een recht toe te kennen om iets te beslissen of te behandelen betreffende de zaken van het rijk’. Voor hem was het ‘zowel voor de staat als voor de godsdienst noodzakelijk dat de hoogste overheid het absolute beslissingsrecht heeft over geoorloofdheid of ongeoorloofdheid van een bepaald gedrag’. Het zogenaamde ‘ius circa sacra’ (het recht over heilige zaken) komt volgens Spinoza onvoorwaardelijk de wereldlijke overheid toe en dat zowel volgens de Schrift als volgens de rede. Geen wonder dat Spinoza voor de vrije wetenschapsbeoefening en de vrije meningsuiting pleitte. Als die worden opgeheven worden zijns inziens tegelijk de vrede en vroomheid in een staat en daarmee de staat zelf opgeheven. De mannen rond Spinoza waren het daar ongetwijfeld roerend mee eens.
Piet Lambrechts