Een tweede les is dat in een geglobaliseerde wereld onze levens met elkaar verbonden zijn. Een virus leert ons dat we niet op een eiland leven, maar dat we verbonden zijn met het lot van mensen elders op deze planeet. Dat hadden we al veel eerder kunnen vaststellen. De hamvraag is of het ondergaan van de COVID-19-pandemie dat inzicht zal doen groeien. Zal men in de geïndustrialiseerde wereld beseffen dat de opwarming van de aarde waarvoor ze grotendeels verantwoordelijk is en die de arme landen het zwaarst treft dringend moet worden tegengegaan als we onze planeet leefbaar willen houden? Of dat we gedwongen migratiestromen maar zullen kunnen tegengaan als we de levensstandaard van iedereen op aarde verbeteren? Dat we de zogenaamde oorlog tegen terreur niet kunnen winnen als we onze ogen blijven sluiten voor voedingsbodem ervan? Dat terreurorganisaties zoals Boko Haram in de Sahelregio, het product zijn van sociaaleconomische grieven eerder dan van extremistische religieuze motieven, omdat het leven rond een sterk ingekrompen Tsjaadmeer – als gevolg van klimaatwijzigingen – niet meer houdbaar is? Of nog, dat de wapenhandel die nog altijd toeneemt, conflicten aan de gang houdt die mensen proberen te ontvluchten op zoek naar meer veiligheid, reden waarom ze aan Europese grenzen aankloppen?
Een derde les is dat het westers kapitalistische systeem verre van efficiënt is om de maatschappelijke organisatie in goede banen te leiden. Plots blijkt hoe belangrijk het is dat sleutelsectoren beter niet worden gedelokaliseerd naar het verre buitenland of overgeleverd zijn aan het winstbejag van grote kapitaalgroepen. Jarenlang kregen we te horen dat we ons moeten schikken naar de onzichtbare hand van de markt. Overheden moesten zich zoveel mogelijk terugtrekken uit het economische leven. Zelfs strategische sectoren zoals het openbaar vervoer, telecommunicatie, banken, gezondheidszorg en onderwijs moesten hun deuren openen voor privékapitaal en zich onderwerpen aan de regels van de vrije markt. In werkelijk is die markt helemaal niet vrij, maar afhankelijk van zij die over het kapitaal beschikken om erin te opereren, van monopolievorming en van aandeelhouders die zo vlug mogelijk hun investeringen willen zien renderen, terwijl de banden met de productie of dienstverlening vervagen.
Welke lessen trekken uit de coronacrisis
Zullen we de nodige lessen trekken uit deze crisis? Geen idee. De weerstand zal in elk geval groot zijn. De vermogenden zullen hun privileges niet zomaar afstaan aan zij die niets bezitten. De situatie is in elk geval niet houdbaar. De corona-crisis is symptomatisch voor de crisis van het huidige wereldsysteem. Jaar na jaar groeit de kloof tussen een steeds kleinere groep extreem rijken en de armste helft van de wereldbevolking. Het is ontstellend dat 2.153 miljardairs over een groter vermogen beschikken dan 4,6 miljard armsten of 60% van de wereldbevolking. Het fortuin van deze groep van superrijken groeit bovendien elke dag met 2,5 miljard dollar of 12% op jaarbasis, terwijl ze verhoudingsgewijs veel te weinig financieel belast worden terwijl regeringen vitale publieke diensten onderfinancieren.
De daaruit voortvloeiende maatschappelijke spanningen monden in extremis uit in geweld. Het aantal intra-statelijke gewelddadige conflicten is na de Tweede wereldoorlog drastisch toegenomen. De meeste van deze conflicten zijn ontwikkelingsconflicten waarin armoede en de gebrekkige toegang tot bestaansmiddelen een belangrijke rol spelen. Aan de andere kant proberen machtige landen zich nog altijd toegang te verschaffen tot grondstoffen en markten, indien nodig met militair geweld. Ongelijke handelsrelaties, economische uitbuiting en de zoektocht naar goedkope natuurlijke rijkdommen nodig om economische motor te laten draaien hebben de bestaanszekerheid van zoveel mensen op de helling geplaatst en geweld in de hand gewerkt.
Wie vooralsnog weigert lessen te trekken uit deze gezondheidscrisis is het militair-industrieel complex. Midden maart stelde NAVO-secretaris-generaal Stoltenberg zijn jaarrapport voor. Hij liet verstaan dat de Corona-crisis geen argument kan zijn om te verzaken aan de geplande stijging van de militaire budgetten. Binnen de NAVO is afgesproken dat de lidstaten er tegen 2024 naar streven om 2% van hun BBP te besteden aan het militaire apparaat. Volgens Stoltenberg zullen de opgetelde militaire budgetten tegen 2024 400 miljard dollar meer bedragen, hoewel de NAVO-staten nu al goed zijn voor meer dan de helft van de wereldwijde militaire bestedingen. Die waanzinnige uitgaven worden verantwoord als antwoord op de zogenaamde Russische dreiging die zwaar wordt opgeklopt, terwijl Moskou een defensiebudget heeft dat 20 maal kleiner is dan dat van de NAVO. Een ander argument is dat de NAVO moet kunnen interveniëren om dreigende instabiliteit af te wenden en om de terreur te bestrijden. Nochtans heeft het militaire optreden van de NAVO in Libië en Afghanistan deze landen in langdurige chaos helpen verzeilen en de voedingsbodem gecreëerd waarin terrorisme goed gedijt. Trouwens, hoe geloofwaardig is dat argument als de VS en EU samen goed zijn voor bijna twee derde van de wereldwijde wapenhandel en ze landen als Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten tot de tanden bewapenen die er dood en verderf mee zaaien in Jemen.
Militarisme
In werkelijkheid vormt de NAVO de militaire arm van een economisch blok. Het gaat over macht, over geostrategische controle van transportwegen, over toegang tot grondstoffenrijke regio’s en markten en veel minder over onze veiligheid of het welzijn van de bevolking hier en elders in de wereld. Moest dat het geval zijn, dan zouden we inzetten op die dreigingen die echt de onveiligheid van mensen in de hand werken en/of daar de oorzaken van ernstiger aanpakken zoals klimaatveranderingen en armoede.
Onze politieke leiders lijken wel besmet met een ander virus, het militarisme. Veiligheidsproblemen worden a priori als militaire problemen aangepakt. De bevolking wordt om de tuin geleid om zich te laten meeslepen in zogenaamde ‘rechtvaardige oorlogen’, zodat ze bereid is om zwaar te investeren in legers en de oorlogsindustrie met overheidsgeld te laten subsidiëren. President Eisenhower, niet meteen een vredesactivist, waarschuwde in zijn afscheidsrede in 1961 nochtans voor de groeiende invloed van het militair-industrieel complex. De jongste jaren heeft de greep van de wapenindustrie op het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid van de EU verontrustende proporties aangenomen, met grote Europese budgetten die via militair onderzoek en ontwikkeling en gezamenlijke militaire aankopen de industriële basis van deze sector moeten versterken en zo ook de wapenexport een stimulans geven. Het militarisme is een doodlopend straatje. Het brengt ons in gevaarlijk vaarwater en zorgt ervoor dat de politieke aandacht wordt weggeleid van de echte prioriteiten.
Cultuur van vrede
Het is alvast hoopvol dat VN-secretaris-generaal Antonio Guterres een oproep lanceerde voor een wereldwijd staakt-het-vuren en dat actoren in een aantal conflictgebieden daaraan ook gehoor gaven. De VN is bezorgd dat in landen waar het gezondheidsapparaat al fragiel is, de oorlog het onmogelijk zal maken om de corona-epidemie in te dammen. Terecht, maar dat is niet genoeg. Ook na de coronacrisis moeten oorlog en bewapening een halt worden toegeroepen. Diezelfde VN riep begin jaren ’90 op om te werken aan een cultuur van vrede, een cultuur waar prioritair aandacht wordt gegeven aan vredeseducatie, tolerantie en solidariteit, democratische participatie, vrije informatiestromen, ontwapening, mensenrechten, duurzame ontwikkeling en gendergelijkheid. Een basisvoorwaarde voor de opbouw van een cultuur van vrede is dat iedereen in staat is om zijn basisbehoeften te vervullen of anders gezegd dat mensen veilig zijn voor ontberingen, dat ze zich politiek, economisch, ecologisch en cultureel veilig voelen en toegang hebben tot voedsel, onderwijs en gezondheidszorg. Dat vergt een andere organisatie van onze maatschappij waarin mensen een grotere impact krijgen op de besluitvorming, met een economie die de draagkracht van de aarde respecteert, tegemoetkomt aan de maatschappelijke noden en die de geproduceerde rijkdommen eerlijker verdeelt, een goed uitgebouwde sociale zekerheid voor iedereen, enz. Dat lijkt op dromerij, maar als mensen overtuigd geraken dat we met zijn allen in hetzelfde schuitje zitten, dat veiligheid een geen kwestie is van militairen, dan hebben we geen peperdure gevechtsvliegtuigen meer nodig en kan de wereld de 1.800 miljard aan militaire bestedingen in de toekomst investeren in de welvaart en welzijn van mensen. De VS alleen al plannen meer dan 1000 miljard aan investeringen in hun kernwapenarsenaal de komende 30 jaar. Stel je voor dat die bedragen zouden ingezet worden in de gezondheidszorg. Hoewel de gezondheidscrisis in de VS dramatische proporties aanneemt zijn er vooralsnog weinig tekenen die erop wijzen dat president Trump het roer wil omgooien. Het is vooral naïef om te denken dat oorlog en bewapening ons een veilige toekomst bieden. Moeten we nu echt denken dat we ons veilig moeten voelen onder een nucleaire paraplu? Dat is pas het toppunt van naïviteit. Tijd om realist te worden en werk te maken van ontwapening! Ontwapenen om te ontwikkelen!
Ludo De Brabander is auteur van ‘Weg van oorlog. Over militarisme en antimilitarisme’ (uitgeverij EPO)