De jongste dagen is er heel wat te doen geweest over theologie of godgeleerdheid. Heeft theologie zin en is er aan een universiteit plaats voor een theologische faculteit? In opiniestukken in De Standaard werden deze vragen op uiteenlopende, zeg maar tegengestelde wijze beantwoord. Verdedigers van de godgeleerdheid wringen zich in duizend bochten om het bestaansrecht ervan te verdedigen. De vraag is of godgeleerdheid een wetenschap is. Het antwoord is vrij eenvoudig: wetenschap houdt zich bezig met de werkelijkheid en niet met een in de werkelijkheid niet waar te nemen god.
Alles begon met een tweet van de Gentse wetenschapsfilosoof Maarten Boudry. Hij schreef dat geen enkele universiteit die zichzelf respecteert er een faculteit theologie op na kan houden. Zelfs een faculteit astrologie zou volgens Boudry meer zin hebben, want sterren bestaan tenminste.
Dat lokte, zoals te verwachten was, onmiddellijk een reactie uit van Rik Torfs, rector van de KU Leuven. In De Standaard (27 februari 2017) viel hij in zijn column Boudry aan door hem te verwijten zich dogmatisch op te stellen en andersdenkenden niet als denkenden te willen beschouwen.
Eerste denkfout van de rector: hij ziet niet in dat denken op de werkelijkheid moet slaan en niet op verzinsels. In zijn ziekelijke ‘enerzijds, anderzijds’-benadering van alles en nog wat haalt Torfs een oud smoesje uit zijn trukendoos om het gelovig zijn te verdedigen. Zo schrijft hij dat ‘er mathematici en astronomen zijn die heel gelovig zijn. Anderen zijn het niet. Dat is juist prachtig’. Een bij uitstek misleidende voorstelling van zaken. Het kan best dat mathematici en astronomen gelovig zijn. Maar op het ogenblik dat ze zich met hun wetenschap bezighouden speelt hun geloof geen rol. Anders zouden ze geen wetenschappers zijn.
Torfs’ uitspraak doet denken aan wat men vroeger mensen zei die aan het bestaan van God twijfelden. Er werd dan altijd naar een of andere geleerde verwezen die, althans naar buitenuit, gelovig was. En dan trok men daar het besluit uit dat iedereen maar moest geloven (in God), want er waren geleerde mensen die geloofden. In een poging zijn ruimdenkendheid te bewijzen stelt Torfs dat ‘het denken niet vrij genoeg kan zijn’. Het gaat echter niet over de vrijheid van denken, wel over het denken over de werkelijkheid of over verzinsels. Uiteindelijk verwijt Torfs Boudry ‘revanchisme’. Ja, als men geen argumenten heeft, moet men maar beginnen schelden.
Theologie is luchtfietsen
De dag na Torfs’ column gaf Maarten Boudry hem lik op stuk. Hij bewees meteen wat theologie zoal waard is. Hij verwees naar een stevige grap die hij in 2011 uithaalde. Onder de schuilnaam Robert A. Maundy stuurde hij de samenvatting van een academisch artikel naar twee theologische congressen: dat van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) en een congres in Krakau dat samenwerkte met de Pontificale Universiteit van Johannes Paulus II. De inzending werd op beide congressen aanvaard, na beoordeling door academische experts, en opgenomen in de officiële congresbundels.
De titel van het artikel luidde: ‘The paradoxes of darwinian disorder. Towards an ontological reaffirmation of order and transcendence’. Zoals Boudry zelf schrijft was zijn verhaal pure onzin. Zijn tekst was, aldus Boudry, een aaneenrijging van grammaticaal correcte maar inhoudloze zinnen, doorspekt met pedante woordenkramerij, theologisch jargon en een occasioneel citaat van een echte theoloog.
Uit dit grappige maar leerrijke experiment leidde Boudry af dat theologie een discipline zonder voorwerp is. En, aldus nog steeds Boudry, wie geen onderzoekbaar studieobject heeft, vervalt binnen de kortste keren in obscurantisme en dikdoenerij. Zijn besluit: theologie is een nepdiscipline, luchtfietsen voor gevorderden. In zijn artikel in De Standaard vroeg Boudry zich af of Rik Torfs een onderzoeksbudget en campusruimte zou vrijmaken voor een faculteit astrologie. Want de wetenschappelijke geloofwaardigheid van theologie is geen haar beter dan die van astrologie, aldus Boudry. Hij wees er tenslotte op dat religie wetenschappelijk kan en moet bestudeerd worden, maar die studie heet godsdienstwetenschap en niet theologie. Godsdienstwetenschap bestudeert religie, theologie bestudeert god(en).
Atheïstische religie
Annemie Dillen en Anne Vandenhoeck, hoogleraar en docent theologie en religiewetenschappen aan de KU Leuven meenden in De Standaard (2 maart 2017) eveneens hun duit in het zakje te moeten doen. Ze beweren dat ’theologen gelovigen waarschuwen voor fundamentalisme en alternatieve interpretaties aanreiken’. Om te beginnen deden en doen niet alle theologen dat, maar hun bewering is naast de kwestie omdat ze niet weerlegt dat theologie, zoals Boudry schreef, geen onderzoekbaar studieobject heeft. Volgens Dillen en Vandenhoeck heeft het huis theologie vele kamers, zoals bijvoorbeeld kerkgeschiedenis. Hoogleraren en docenten zouden toch moeten weten dat kerkgeschiedenis niets met theologie te maken heeft, want geschiedenis bestudeert feiten en gebeurtenissen, is dus wetenschap, terwijl theologie dat niet is omdat ze geen werkelijkheid onderzoekt. Tot slot stellen Dillen en Vandenhoeck dat theologie ook gaat over hoe mensen God en religie vandaag beleven, of in het verleden beleefden. Maar, zoals gezegd, wordt die religiebeleving bestudeerd door de geschiedeniswetenschap en door de godsdienstwetenschap, maar niet door de godgeleerdheid.
De reacties van zijn rector en collega’s waren voor Didier Pollefeyt, hoogleraar en vicerector onderwijs aan de KU Leuven, blijkbaar ontoereikend, want in De Standaard (3 maart 2017) ging ook hij ten strijde tegen Maarten Boudry. Hij noemt de Gentse wetenschapsfilosoof meteen een missionaris, wat in deze context een scheldwoord is. Want Boudry zou geen wetenschapper zijn, maar een zieltjeswinner die ‘iedereen wil bekeren’. Wie het artikel van Boudry las, kon geenszins besluiten dat hij mensen wou bekeren. Hij deed wel een oproep om zijn verstand te gebruiken en zich te baseren op de werkelijkheid. Volgens vicerector Pollefeyt getuigt dit van ‘onverdraagzaamheid ten opzichte van andersdenkenden’.
Volgens Pollefeyt zou er ook zo iets bestaan als ‘kritische theologie’. Wat dat ook moge betekenen, theologie blijft godgeleerdheid, uitspraken doen over iets dat niet bestaat, tenzij men zoals Spinoza en geestesgenoten zegt dat God de natuur is. Maar als men die bestudeert beoefent men letterlijk de natuurwetenschap en dat is het tegenovergestelde van godgeleerdheid. Nog een citaat van Pollefeyt: ‘Godsdienstonderwijs wil ondersteuning bieden aan de levensbeschouwelijke vorming van elke leerling in gesprek met de katholieke traditie en in dialoog met andere levensbeschouwingen en met elkaar.’ Wat bedoelt Pollefeyt hier eigenlijk mee? Niets anders dan dat de (katholieke) godsdienst de leidraad moet zijn van iedere vorming.
Pollefeyt verwijt Boudry ervan te dromen ‘alle levensbeschouwelijke vakken te vervangen door één vak dat gegeven wordt vanuit zijn eigen atheïstisch perspectief’. Pollefeyt weet maar al te goed dat Boudry voor een wetenschappelijk perspectief pleit, maar door de tegenstander voor missionaris of atheïst uit te schelden is voor de gelovige Pollefeyt de discussie gesloten. Nog iets dat voor Pollefeyt onverteerbaar is, is dat ‘alle levensbeschouwingen herleid worden tot menselijke uitvindsels’. Zijn ze dat misschien niet? Of komen levensbeschouwingen uit de hemel gevallen? Kortom, Boudry en consoorten bezondigen zich volgens de vicerector aan het opleggen van een ‘missionaire atheïstische religie’. Dat soort krankzinnige formuleringen bewijst hoezeer Pollefeyt en de zijnen het wetenschappelijk denken en onderzoeken verwerpen. Want die worden door Boudry verdedigd en zijn het tegendeel van religie.
Waar is God?
In hetzelfde nummer van De Standaard probeert ook Ignaas Devisch die medische filosofie en ethiek aan de UGent doceert, zijn collega Boudry met een aantal drogredenen onderuit te halen. Om de theologie toch enige schijn van wetenschappelijkheid te geven vergelijkt Devisch de theologie met wetenschappelijke disciplines. Men mag de theologie niet verwijten geen antwoord te bieden voor de meest fundamentele vragen van haar kerngebied, want geen enkele academische discipline kan dat, aldus Devisch. Op die manier probeert hij de theologie een bestaansreden te geven. Hij zou beter stellen dat als men vanuit het onbestaande (god) vertrekt, wat de theologie doet, nooit enig inzicht in het bestaande kan verwerven. En dat wetenschappelijke disciplines nog niet alle antwoorden op alle vragen hebben gevonden is geen argument. Dat bewijst alleen maar dat wetenschap een evolutie is. Dankzij de wetenschap weten we nu dat de opwarming van de aarde mede het gevolg van menselijke activiteiten is. Honderd jaar geleden wisten we dat niet.
Ignaas Devisch meent dat hij een diepzinnige uitspraak doet als hij stelt dat ‘hij die denkt te weten wie of wat God is, steeds van een kale reis thuiskomt ‘. Vanzelfsprekend en bovendien wie is nu met God bezig? Is de wereld waarin we leven niet uitdagend genoeg om daarmee bezig te zijn? God is nooit waar we denken dat die is, zo voegt Devisch er nog aan toe. Ook dat hoeft niet te verbazen, want God is nergens. Weet een filosoof dat nog niet? Of wil filosoof Devisch de filosofie herleiden tot een spelletje zoeken naar God, een alternatief voor Pokemon?
Tenslotte heeft de discussie over geloof en godsdienst maar zin als wordt nagegaan wat geloof en godsdienst in de praktijk zoal betekend hebben en betekenen voor de mensheid: kruistochten, vervolgingen, verbannningen, godsdienstoorlogen, Inquisitie, brandstapels, onthoofdingen, machtsmisbruik, steun aan en identificatie met de heersende klasse, onderdrukking van het ‘gewone volk’, discriminatie van de vrouw, gewetensmisvorming enz. enz.