In Uitpers nr. 78, september 2006, werd een recensie gepubliceerd van “Terra Incognita” van Peter Tom Jones en Roger Jacobs, die werd geschreven voor Aktief, het ledenblad van het Masereelfonds. Aan het einde daarvan werd de publicatie, in ditzelfde ledenblad, aangekondigd van een interview. Dit nemen we hier, omwille van het belang van het boek en de vragen die oproept, over (nvdr).
Wetenschappers waarschuwen ons al enige tijd over de toenemende milieuverloedering en de mogelijk catastrofale gevolgen. Men zou kunnen opwerpen dat aangezien wetenschappers nooit met zekerheid kunnen bewijzen dat er bijvoorbeeld effectief zeer gevaarlijke klimaatwijzigingen op komst zijn, het ook wel allemaal niet zo’n vaart zal lopen.
Het debat over de omvang van de milieucrisis zou er één moeten zijn van milieurealisme. In ons boek doen wij een zo objectief mogelijke inschatting van de huidige milieucrisis aan de hand van de beschikbare vakliteratuur. We hoeden ons voor een populistisch getint debat. Met de term ‘no analogue state’ duiden we aan dat we ons vandaag in een toestand bevinden zonder enige gelijkenis in de geschiedenis van de planeet. Twee voorbeelden. De klimaatcycli van ijstijden naar interglacialen houden sterk verband met de wijziging van de atmosferische concentratie van het broeikasgas koolstofdioxide (CO2). Gedurende de laatste 420.000 jaar heeft die CO2-concen-tratie geschommeld tussen minima van 180 deeltjes per miljoen (tijdens de koudste periode gedurende ijstijden) en maxima van 280 deeltjes per miljoen (tijdens interglacialen). Vandaag ligt die concentratie met 380 deeltjes per miljoen ver buiten de natuurlijke wisselvalligheid. Dit is een menselijke verstoring van formaat. Dat er in zo’n korte tijd een overgang (perturbatie) is naar zulke grote waarden, is wellicht nooit eerder voorgekomen, tenminste niet tijdens de voorbije 420.000 jaar. Een ander voorbeeld is dat van de biodiversiteit. Vandaag is de uitstervingsnelheid van soorten 1000 maal groter dan de natuurlijke uitstervingsnelheid. Dit versnelde verlies aan biodiversiteit komt er o.m. omdat de mens de natuurlijke habitat van de soorten sterk in grootte heeft doen afnemen. De term ‘Antropoceen’ die wij in ons boek gebruiken om het nieuwe, door de mens gedomineerde geologische tijdvak aan te geven, is dus niet uit de lucht gegrepen: de impact van de mens is dermate groot dat die de evolutie van het ecosysteem aarde fundamenteel beïnvloedt.
Omdat de verstoring van de natuurlijke cycli dermate groot is, wordt het dus moeilijk om betrouwbare voorspellingen te doen over wat er precies zal gebeuren: we begeven ons op onbekend land, ‘terra incognita’. Wat we wél weten is dat er b.v. in het klimaat een heel scala aan kritische drempels (als kritische temperatuurstijgingen) bestaan. Maar de exacte ligging van die kantelpunten kan niemand met zekerheid aangeven. Binnen de EU werken we momenteel met een kritische drempel van een gemiddelde (mondiale) temperatuurstijging van 2° (tegen 2100). Het blijft een arbitraire waarde, maar ze wordt wetenschappelijk wel aanvaard als (een eerste) limiet die niet overschreden zou mogen worden. Als de gemiddelde temperatuurstijging groter is, komen we in een gevarenzone. Dat noemt men dan ‘gevaarlijke antropogene interferentie met het klimaat’.
Er is geen volledige maar wel quasi zekerheid over de ernst van het probleem. Is het in dergelijke situatie niet logisch dat de mensheid er best aan doet het voorzichtigheidsprincipe te hanteren en in te grijpen?
Indien drempelwaarden worden overschreden, kan men niet uitsluiten dat we een aantal kettingreacties in gang steken. Op klimaatvlak is de toestand bijvoorbeeld zeer ernstig. In feite zijn we al te laat, het is niet langer vijf vóór, maar vijf ná twaalf. Want het staat nu reeds vast dat die gemiddelde temperatuurstijging van 2° C zal worden overschreden. Maar laat dit geen reden zijn om de zaak dan toch maar op z’n beloop te laten. We moeten tijdens de komende decennia een mondiale reductie van 60 tot 80% van de koolstofuitstoot realiseren. Hoe verder de temperatuurstijging de 2°C-grens achter zich laat, hoe groter immers de kans op zeer ontwrichtende klimaatgevolgen.
Kan je de voornaamste milieu-indicatoren (het ecologisch draagvlak, de ecologische voetafdruk, milieugebruiksruimte en ecologische schuld), zoals gebruikt in je boek, kort verduidelijken?
De ecologische voetafdruk geeft een zeer ruwe schatting van de relatie tussen menselijke milieudruk en de capaciteit van de natuur om die op te vangen. De voetafdruk is feitelijk een onderschatting, omdat die maar enkele, weliswaar belangrijke materiaalstromen in rekening brengt. Via de voetafdruk wordt de impact van onze levensstijl vertaald naar de hoeveelheid land en water die er nodig is om die levensstijl te behouden. Het gaat daarbij over de ruimte die nodig is voor (1) de productie van voedsel en andere goederen, (2) de opname van afvalstoffen en emissies en (3) de ruimte ingenomen door infrastructuur. De totale mondiale voetafdruk ligt vandaag al ongeveer 20% boven het duurzame draagvlak van de aarde. We souperen het natuurlijk kapitaal op, i.p.v. te leven van de interest op dat natuurlijk kapitaal. In wetenschappelijke termen noemen we dit ‘ecologische overshoot’. We nemen meer weg uit het systeem dan wat het kan regenereren. Zoiets kan eventueel tijdelijk worden getolereerd, maar heeft wel een graduele achteruitgang tot gevolg. Concrete voorbeelden van die achteruitgang zijn de globale opwarming, de aantasting van de ozonlaag, het verminderen van de biodiversiteit enz. Ongeveer zestig procent van de milieudiensten die de aarde ons levert, zijn vandaag uitgeput of aangetast.
Daarenboven is 20 à 25% van de wereldbevolking verantwoordelijk voor 80% van de milieudruk. Het ecologisch probleem is meteen een sociaal probleem, een probleem van ongelijke verdeling. De mondiale consumptieklasse is echter niet enkel in het Westen terug te vinden, 50% van die klasse vinden we terug in landen als China of India. Het huidig consumptiepatroon van de gemiddelde westerling is democratisch en sociaal onaanvaardbaar. De grote consumenten nemen de milieuruimte van andere mensen in, en plegen roofbouw op de toekomstige generaties. Die mogen een wereld verwachten die minder leefbaar zal zijn dan degene die wij gekregen hebben van onze voorouders. Het begrip ‘ecologische schuld’ duidt de schuld aan van de consumptieklasse t.a.v. de huidige andere wereldbewoners én de toekomstige generaties.
Toch wordt het westerse ontwikkelingsmodel voorgesteld als het na te streven doel voor alle landen, en blijken ook de meeste zogenaamde nog niet ontwikkelde landen hiernaar te streven. Is de ernst van de problematiek nog niet voldoende doorgedrongen bij beleidsvoerders en bij de brede publieke opinie? Nieuwe ideeën rijpen langzaam?
Op basis van een analyse van de ecologische voetafdrukken, de overconsumptie van de 20% rijksten en de demografische ontwikkelingen, leert de wetenschap ons dat het verbruik van materiaal en energie in het Westen met een factor 10 moet dalen (n.v.d.r.: m.a.w. komen tot 10% van het huidige verbruik. Die 10% is wel niet algemeen, zo hoeven we onze voedselconsumptie niet met 90% te verminderen, terwijl andere verspillingen wel voor 100% moeten verminderen – zie verder in dit interview). Het westers model is te veel gericht op het stimuleren van de groei, het vergroten van de economische koek. Dit streven wordt vertaald in de begeerte om het BNP (Bruto Nationaal Product) zo snel mogelijk te laten stijgen. Hoe meer groei, hoe beter. Het BNP is echter een bijzonder slechte indicator voor economische welvaart. We moeten leren dat er in de boekhouding van de macro-economie niet enkel opgeteld, maar ook afgetrokken moet worden. BNP kan geen indicator van welvaart zijn, als men weet dat een milieuramp als gevolg kan hebben dat het BNP stijgt. Bovendien houdt het BNP geen rekening met de talrijke informele activiteiten, die wel een bijdrage leveren tot welvaart en welzijn. Omdat BNP-groei soms in wezen oneconomische groei is, werken ecologisch geïnspireerde economen aan alternatieve economische welvaartsbarometers, zoals bijvoorbeeld de Index voor Duurzame Economische Welvaart. Het klopt dat die indicatoren evenmin perfect zijn. Ze moeten inderdaad nog verbeterd en gestandaardiseerd worden. Maar de correcties die ze voorstellen, zijn terecht en bijgevolg belangrijk: het laten meetellen van ongelijkheid in inkomens, aanduiden dat bepaalde economische activiteiten milieuschade berokkenen en dus welvaartsverlagend werken, en ervoor zorgen dat informele activiteiten die welzijnsverhogend werken, wél meetellen in de boekhouding.
Is het nastreven van onbegrensde economische groei een gemakkelijkheidoplossing voor de politiek? De ongelijkheid in inkomen en vermogen wordt niet voortdurend ter discussie gesteld. Ook de minder begoeden zien geleidelijk aan hun levensniveau (en consumptieniveau) verbeteren, en stellen zich hiermee tevreden.
De noodzaak van economische groei wordt op ideologische basis verdedigd door neoklassieke economen als de beste manier om het armoedeprobleem op te lossen. Men schrikt terug voor een eerlijker verdeling van de bestaande taart; men wil een grotere taart zodat iedereen vanzelf een groter stuk zou krijgen. Empirische gegevens maken brandhout van die stelling. Economische groei is een zeer inefficiënte manier om het wereldarmoedeprobleem te verhelpen. Recente cijfers van de New Economics Foundation leren ons dat er in de periode 1990-2001 166 dollar mondiale BNP-groei vereist was om 1 dollar armoedeverlichting te realiseren. Een betere verdeling van de rijkdom is een veel beter middel tot armoedebestrijding. Bovendien past er nog een andere bedenking ten aanzien van BNP-groei. Sociologische studies tonen aan dat vanaf een bepaald inkomensniveau economische groei nog maar een verwaarloosbaar effect heeft op het subjectieve welzijnsgevoelen van de mens. Het inkomen is voor amper 10% relevant in het subjectieve welbevinden. Er kan beter gewerkt worden aan welzijnsverhogende elementen, zoals een verbetering van het sociale klimaat e.d.
We moeten gaan voor een beleid dat sociale rechtvaardigheid, ecologische duurzaamheid en welzijnsverhoging als basis neemt. We noemen dit een sociaal-ecologische welzijnseconomie, wat niet wegneemt dat er tussen de drie genoemde elementen ook tegenstrijdigheden kunnen zijn. Belangrijk is het besef dat groei, in plaats van het primaire doel te zijn van een goed beleid, veeleer een eventueel bijproduct zou moeten zijn.
Maar, helaas, het klopt dat het groeimodel vandaag algemeen wordt toegepast, terwijl men eigenlijk weet dat het schadelijke gevolgen zal hebben voor de mensen in het Zuiden én in het Noorden. We hebben hier te maken met een verdringingsmechanisme. Het Westen leeft in een virtuele realiteit. Men onderschat het milieuprobleem en men overschat wat er gebeurt qua milieupolitiek. En daarnaast hoopt men natuurlijk dat technologie wel de nodige oplossingen zal aanreiken. Wat men vooral niet wil inzien, is dat we vandaag al boven onze grenzen leven en dat dit uiteindelijk als een boemerang in ons gezicht zal terugkeren. De reden waarom er vandaag nog weinig echte verandering in zicht is, heeft onder andere te maken met het feit dat complexe milieuproblemen veelal op het eerste zicht abstracte gevolgen hebben, die afgewimpeld kunnen worden in ruimte en tijd. De voordelen zijn voor ons, hier en nu. De nadelen voor de anderen en de toekomstige generaties. Dit maakt dat vele westerlingen zich nog niet volledig bewust zijn van die realiteit. Dit zal veranderen. Er zijn vandaag al voldoende indicaties dat de gevolgen zich ook nu al én in het Westen doen voelen: de hittegolven met hun slachtoffers, ook in rijke landen (cf. 15.000 hittedoden in Frankrijk in 2003). En hoewel nog niet 100% bewezen, is er het verband dat meer en meer gelegd wordt tussen de opwarming van de oceanen en de toenemende hevigheid van de tropische orkanen.
Een kenmerk van het huidig economisch systeem is het gebrek aan perspectief: producenten houden enkel rekening met marktprijzen, en bijvoorbeeld niet met milieubeschadiging zolang daar voor hun onderneming geen prijs voor te betalen is. Kortweg de externalisering van kosten genoemd. Kunnen we stellen dat alle kosten, ook de momenteel niet in rekening gebrachte milieukosten, zouden moeten geïnternaliseerd worden, en dus betaald worden door wie een product aankoopt?
Zelfs in de neoklassieke economie erkent men dat de vrije markt enkel kan functioneren als àlle externe kosten in rekening worden gebracht. Bij de klassieke milieueconomen is dat zelfs een centraal aandachtspunt, het marktfalen op gebied van milieukosten. Milieukosten zouden moeten worden meegerekend in de uiteindelijke consumptieprijs, maar vandaag gebeurt dit van langsom minder. Een voorbeeld: bij het internationale luchtverkeer wordt er geen accijns op de kerosine geheven, wat tot irrationele vormen van transport leidt. Men krijgt veeleer een globalisering van het marktfalen. De zuiderse landen worden verplicht steeds meer grondstoffen uit te voeren aan alsmaar lagere prijzen. Zij lijden ernstige ecologische en sociale schade door die volgehouden exportgroei. Wij pleiten ervoor dat de vervuiler en de eindgebruiker moeten betalen: alles moet consistent doorgerekend worden. De prijs van een product kan bijvoorbeeld evenredig worden gemaakt met de ecologische voetafdruk ervan. Toch nog een bedenking: zelfs als de milieukosten naar behoren doorgerekend, geïnternaliseerd worden, zijn nog niet alle problemen opgelost. Een hogere prijs voor benzine leidt op wereldvlak niet automatisch tot een ecologisch duurzame CO2-uitstoot.
Een laatste factor die bijdraagt tot toenemende milieudruk, lijkt de groeiende wereldbevolking. In 1600 bedroeg de wereldbevolking ongeveer 555 miljoen mensen, in 1820 was dit 1.040 miljoen, in 1913 1.790 miljoen, in 1950 2.525 miljoen, in 1973 3.913 miljoen, en vandaag meer dan 6 miljard mensen. In 2050 zou de wereldbevolking met ongeveer 9 miljard mensen een maximum bereiken. In jullie boek blijven jullie hier eerder zwijgzaam over? Moeten we echt allemaal soberder gaan leven? Is een alternatief niet het verminderen van de bevolkingsgroei en het bevolkingsaantal, zodat de ecologische voetafdruk per mens groter wordt?
Vooreerst moet men weten dat de demografische groei te vergelijken is met een mammoettanker. Zelfs als de schroeven in achteruit worden gezet, zal de tanker nog een hele tijd dezelfde koers volgen. Dat maken we ook mee met de bevolkingsgroei. Zelfs als we vandaag consequent kiezen voor een demografische krimppolitiek, stevenen we onafwendbaar af op een totaal van 8 miljard mensen. En krijgen we de bevolkingsgroei niet onder controle, zal het eindtotaal nog hoger liggen. Er is dus inderdaad een demografisch probleem, maar laten we ons behoeden voor extreme stellingen i.v.m. deze visie. De Malthusiaanse visie ziet die groei als een enorm gevaar. Er komt meer volk, zodat er niet genoeg voedsel voor iedereen is. Gevolg: oorlog, honger, epidemieën, andere catastrofes. Veel van die Malthusianen beweren daarom dat er te veel mensen zijn, maar ze sluiten tezelfdertijd hun ogen voor het feit dat het consumptieniveau van de rijkeren ecologisch onhaalbaar is, zelfs voor een wereldbevolking van 3 miljard mensen. Als we het Amerikaanse consumptiepatroon veralgemenen, hebben we vijf aardbollen nodig om dit mogelijk te maken.
Een andere, eigenlijk tegengestelde visie is meer sociaal. Men meent dat als iedereen voldoende kansen krijgt op sociaal vlak, het geboortecijfer vanzelf zal dalen. Geen demografisch probleem dus. In ons boek nemen wij een tussenpositie in. Wij pleiten voor een gevarieerde politiek. In sommige landen moet er dringend corrigerend opgetreden worden t.a.v. het consumptiepatroon (b.v. in de VS), in andere, dichtbevolkte maar arme landen op het aantal mensen. De arme inwoners uit het Zuiden hebben immers recht op een groter deel van de milieugebruiksruimte. In België spelen de twee factoren. Maar als de bevolking afneemt, duiken er weer andere problemen op, zoals de vergrijzing of de betaalbaarheid van de sociale zekerheid. Dit toont meteen aan dat we te maken hebben met immens complexe problemen, waarvoor geen simpele toveroplossingen voorhanden zijn.
Wat de mogelijke oplossingen betreft kunnen we misschien drie elementen bekijken die in jullie boek aan bod komen: een andere opvatting van het economisch proces, demogelijkheid van technologische oplossingen, en de noodzaak van een mentaliteitsverandering.
We moeten inderdaad stoppen met ons te fixeren op marktmechanismen. Laat ons eerst de toelaatbare schaal van het economisch gebeuren bepalen, vervolgens overeenstemming bereiken over de verdelingskwestie om dan pas, waar nodig en nuttig, marktmechanismen te laten spelen. Wij bepleiten het idee van een stationaire economie als alternatief voor het groeidogma. De economie is een deelsysteem van het omringende Ecosysteem Aarde. Om de economie te laten functioneren is er behoefte aan materiaal en grondstoffen, en capaciteit om de afval en emissies te verwerken. Een goede economie kan niet zonder het aardse ecosysteem, iets wat in de klassieke boeken over economie meestal wordt genegeerd. Er wordt enkel of voornamelijk gesproken over kapitaal en arbeid. Ondertussen is natuur een schaars goed geworden. Welnu, een economie kan maar gezond zijn als die binnen het draagvlak van de natuur blijft. ‘Steady-state economy’ ver-wijst naar een stabiele (biofysische) doorstroom van materiaal en grondstoffen op het niveau van het draagvlak van die natuur. Op die wijze wordt er geen schade toegebracht aan het ecosysteem en hebben we te maken met een ecologisch duurzame situatie.
Wat betekent dit voor het Westen? Laten we uitgaan van de noodzaak aan zowel mondiale rechtvaardigheid als ecologische duurzaamheid. Daarnaast weten we ook dat de wereldbevolking sowieso gaat stijgen. Zoals daarstraks al aangegeven, impliceert dit alles dat de doorstroom doorheen de westerse economieën met een factor 10 moet afnemen (vermindering met 90%). Eerst moet onze economie dus ‘dematerialiseren’, en pas na de vermindering met factor 10 is ook hier een `steady-state’ economie mogelijk. Dit is niet evident, maar het vormt wel de wetenschappelijke realiteit.
Ben je nu niet hardop aan het dromen. Een vermindering met factor 10 is toch onmo-gelijk haalbaar. Kijk naar onze levensstijl? Hoe realiseer je zoiets, een ecologische dictatuur?
Eerst en vooral door een technologische ecoefficiëntierevolutie, met andere woorden, (veel) meer doen met minder middelen. Volgens vele wetenschappers is alleen hiermee al een vermindering met factor 4 (75% reductie in doorstroom voor zelfde consumptieniveau) haalbaar. Dit neemt niet weg dat technologie onvoldoende is om factor 10 te halen. We hebben ook behoefte aan een andere visie op het goede leven, een ander mensbeeld. Het volstaat niet te spreken over anders produceren, we moeten ook minder en anders consumeren. En hier is er een contradictie in het beleid en het hegemonische discours. Enerzijds wil men investeren in milieuvriendelijke maatregelen, streeft men naar milieuvriendelijker productiewijzen. Maar in laatste instantie schrikt men terug voor andere, meer milieuvriendelijke manieren van consumeren. Hoe los je b.v. mobiliteit het beste op: door iedereen een auto te geven, of door te investeren in een veel beter openbaar vervoer? Volgens mij mag de discussie niet gaan over de aanwending van biobrandstoffen of het milieuvriendelijker maken van de auto’s, maar wel over minder wagens, minder gereden kilometers en een beter uitgewerkt en sociaal openbaar vervoer. Maar, zoals gekend, zou dit natuurlijk leiden tot een minder snelle toename van het BNP. En dat is dan weer iets dat politici niet willen.
Kan je dit allemaal aan de markt overlaten, of moeten we dan toch opnieuw pleiten voor vormen van planeconomie?
In de ecologische economie spendeert men veel aandacht aan de volgorde van de drie economische problemen: eerst de ecologische duurzame schaal vastleggen, dan een rechtvaardige verdeling instellen en pas in laatste instantie kunnen marktmechanismen gebruikt worden. Als we het erover eens raken dat de economie de ecologische draagkracht moet respecteren en dat dit politiek moet worden afgedwongen via een rits aan maatregelen, dan maken we op zich al een revolutie mee. Dit vereist in het geval van complexe mondiale milieuproblemen (opwarming, biodiversiteit) een vorm van mondiale planning, waarin evenwel een rol wordt toegekend aan marktmechanismen. Belangrijk is dat die mechanismen sterk omkaderd worden.
Wat is de haalbaarheid van deze voorstellen?
Die is inderdaad niet evident. Het Kyoto-akkoord is een voorbeeld van toegepaste ecologische economie. Jammer genoeg is dat niet op een efficiënte manier gebeurd. De opgelegde CO2-reductiedoelstellingen zijn immers niet conform de ecologisch duurzame schaal. Om die te halen moet de uitstoot veel sterker dalen (in de ordegrootte van 80% voor industrielanden). Dit neemt niet weg dat Kyoto, ondanks alle mogelijke en terechte kritieken, een eerste poging is om iets te doen aan de klimaatwijzigingen. In het kader van de ontwikkeling van een post-Kyoto-akkoord (voor de periode ná 2012) denken wetenschappers wél serieus na over de instelling van een ecologisch duurzaam uitstootniveau. Maar hier speelt de politiek, zoals o.m. de onwil van vele westerse landen die niet bereid zijn de nodige reducties door te voeren. Haalbaarheid is altijd een moeilijk verhaal, we zijn geconfronteerd met zowel politieke als ecologische onhaalbaarheid. Politiek haalbare maatregelen zijn ecologisch irrelevant; ecologisch noodzakelijke wijzigingen zijn politiek onbespreekbaar. Dit is evenwel een schijnkeuze. In de politiek kan je onderhandelen, met een smeltende ijskap, een versnellende gletsjer of een uitschakelende golfstroom niet. De natuur heeft lak aan diplomatie. De bekommernis voor ecologische haalbaarheid moet daarom het beginpunt van alles zijn.
Wat mag er zoal verwacht worden op het gebied van ‘technische verbeteringen’?
De techniek kan niet alles oplossen, en kan op haar beurt zelf problemen veroorzaken. Er bestaat niet iets zoals ‘de technologie’. Wij spreken over een veelheid aan technologieën. Verschillende, zelfs tegenstrijdige evoluties zijn mogelijk. Wij leggen de nadruk op de ontwikkeling van milieuvriendelijke spitstechnologie. Biotechnologie en kernenergie zijn dat niet. Welke criteria hanteren we dan om te spreken van `milieuvriendelijke spitstechnologie’? Technologieën moeten foutvriendelijk zijn, zodat als er iets mis loopt, de gevolgen niet onomkeerbaar en dramatisch zijn. Technologie moet overzichtelijk en democratisch zijn. De kennis mag niet in handen blijven van een kleine elite. Zonne- en windenergie bijvoorbeeld zijn wél democratisch, want decentraliseerbaar en toegankelijk.
Veel potentieel is er ook bij het afstemmen en verbeteren van de productieprocessen. Vandaag hebben we nog altijd voor een groot deel te maken met een lineaire doorstroomeconomie, een economie die veel afvalstromen creëert, zonder dat er gekeken wordt in welke mate het afval van het ene bedrijf een grondstof kan zijn voor een ander bedrijf. Er zijn de laatste jaren wel verbeteringen vast te stellen, maar het onderzoek hierover (industriële ecologie) staat feitelijk nog in zijn kinderschoenen. Ik denk dat er hier een belangrijke rol voor de overheid is. Die kan immers bedrijfsoverschrijdend onderzoek stimuleren. We hebben behoefte aan echte transities, aan grote sprongen in plaats van kleine stapsgewijze verbeteringen.
Jullie stellen ook dat er een fundamenteel nieuwe relatie tussen mens en natuur nodig is. De mens zou in een impasse zitten omdat we ons doorheen de menselijke evolutie langzaam maar zeker losgerukt hebben van de natuur om die te beheersen en te verheersen. Alleen als de mensheid een andere levensbeschouwing internaliseert, bestaat er een kans dat een draagvlak zal gevonden worden voor een andere visie op economie. Als we rondom ons kijken, valt er tot nu toe weinig te bespeuren van een mentaliteitswijziging. Meer auto’s en liefst één per gezinslid, meer verre reizen. Of is dit een pessimistische visie?
Ik merk zowel hoopvolle als ontmoedigende evoluties. We zitten in een nieuwe fase van de consumptiemaatschappij. Vroeger consumeerde men om de buur na te bootsen en te overtreffen. Vandaag wil ik, in navolging van Dirk Holemans, spreken van een eerder narcistisch consumptiepatroon. Men wil niet (alleen) rijker of beter zijn dan de buur, maar men doet het voor zichzelf, voor de eigen ‘ontplooiing’. Men wil zichzelf niet langer iets ontzeggen. Relaxweekendjes, verre vliegreizen naar exotische bestemmingen, een weekendje Barcelona… het wordt allemaal als iets evidents gezien. En laten we wel wezen: ook in linkse en progressieve kringen! De marketing en de lifestyle magazines spelen hier gretig op in. Zij streven ernaar de mensen verschillende identiteiten, elk met z’n eigen consumptie, te geven. Maar het welzijn van de mensen verhoogt niet door al die consumptie, integendeel. De narcistische consumptie gaat gepaard met een daling van de tevredenheid, van het welzijnsniveau. Er is een toename van stress, zelfs stress in het vrijetijdsgebruik. Men moet alsmaar harder werken om te kunnen consumeren, terwijl de sociale kwaliteit van het leven daalt. Positief is dat er ook mensen bezig zijn met net de omgekeerde beweging. Die mensen willen niet zozeer meer, maar wel beter. Maatschappelijke onthaasting. Men is de `work and spend’ cyclus beu. Die tendens mag natuurlijk niet overschat worden, maar ze is er, en ze wint aan belang.
We hebben nood aan meer politici die meer verantwoordelijkheid durven opnemen, wat ook het nemen van onpopulaire maatregelen inhoudt. Wanneer die “andere mentaliteit”, waarover we het reeds gehad hebben, er zou zijn, komt dit misschien wel vanzelf, maar misschien is een politieke katalysator ook gewenst?
De realiteit is en blijft dat de politiek op korte termijn denkt, en ervoor terugschrikt de levensstijl van de mensen te bekritiseren. Agalev is hiervoor destijds afgestraft, wegens “te veel met het vingertje te wijzen”, zoals dat dan heette. Wetenschappers hebben het gemakkelijker om aan de alarmklok te hangen dan politici. Ik vind dit dan ook mijn taak als wetenschapper; wij moeten de onpopulaire waarheden onverbloemd durven te verkondigen. Het is aan ons te zeggen waarop het staat. Een partij als Groen! schippert tussen de moed de wetenschappelijke realiteit te durven vertellen met het gevaar om electoraal afgestraft te worden enerzijds, en de neiging mee te stappen in het verbloemen van het milieuprobleem, zodat hun verhaal niet meer veel verschilt van dat van andere partijen, anderzijds. Geen gemakkelijke keuze dus. Ik hoop alleszins op voldoende politici die duidelijke taal durven spreken. Politiek moet zich ook met de lange termijn gaan bezighouden.
Hoe krijg je de sociale partners mee?
Ik ben een beetje ontgoocheld in de reactie van de vakbondswereld ten aanzien van het milieudebat. Men is nog teveel gevangen in het BNP-denken omdat men ervan uitgaat dat groei noodzakelijk is voor de werkgelegenheid. Het bekritiseren van groei is en blijft een heikele onderneming, ook in vakbondsmiddens. Maar hierdoor voert men in zekere zin een achterhoedegevecht. Vandaag is er trouwens meer en meer ‘jobless growth’ (groei zonder toename van het aantal jobs). We moeten ons vragen durven stellen over een algemene, economische groei in een situatie waar veel van die groei welvaartsverlagend werkt. Laat ons eerder nadenken over de sectoren waarin we groei willen (selectieve groei). In een sector als hernieuwbare energie is er een enorme kans op nieuwe werkgelegenheid, terwijl er vandaag nog altijd wordt geïnvesteerd in klassieke energieproductie, en zelfs kernenergie als geldige optie opnieuw wordt verdedigd. Hier kan de vakbond een belangrijke rol spelen door te wijzen op andere mogelijkheden, met jobcreatie én reële welvaartsverhogende economische groei. En laten we ook de kwaliteit van arbeid in het middelpunt van de discussie zetten.
Het ecologisch probleem, het demografisch vraagstuk, de werkgelegenheid: alles hangt dus met alles samen. Maar gezien die onderlinge samenhang van vele problemen, en ook gezien de urgentie om voor sommige zaken een oplossing te vinden, wat kan er concreet verhoopt worden in de nabije toekomst?
Net zoals de samenleving van de jager-verzamelaars en de agrarische productiewijze zijn ten ondergegaan, staat de industriële samenlevingsvorm op springen. We bevinden ons op een historisch kruispunt. De keuzes die vandaag gemaakt worden, bepalen in grote mate de richting van het leven tijdens de komende eeuwen. Er moeten dringend fundamentele trendbreuken gerealiseerd worden. Als iedereen maar beseft dat we in hetzelfde schuitje varen, als er bereidheid is om samen te werken, kunnen we tot een situatie komen waarvan iedereen uiteindelijk ‘beter’ wordt. Zijn we bereid tot vormen van multilaterale en mondiale samenwerking, waarbij uiteraard het Westen op materieel vlak gedeeltelijk zal moeten inleveren? Of blijven we bij een systeem van ieder voor zich, waarvan de afloop ook dramatisch zal zijn voor de rijken, voor zij die hopen op kortetermijnwinst ten koste van de minderbedeelden. Zal de industriële samenleving overstegen kunnen worden door een democratische, ecologisch duurzame en sociaalrechtvaardige productiewijze – een nieuwe samenleving? Dát is de uitdaging waar we vandaag voor staan.
Het economische deel van jullie boek is ook omgevormd tot een discussiecahier van de wetenschappelijke raad van Attac. Graag wat meer informatie hierover.
In dat cahier gaat het vooral over de zoektocht naar een alternatieve economie, die zowel ecologisch duurzaam als sociaal rechtvaardig is. In die visie bevraagt men de centrale plaats van BNP-groei in het huidige denken rond economie, wat eerder nieuw is voor een beweging als Attac. Het boekje stimuleert de discussie over mogelijke beleidsmaatregelen, b.v. om te komen tot ecologische duurzaamheidschalen. Belangrijk is dat Attac veel aandacht heeft voor een mondiale herverdeling van de welvaart, met o.m. Tobintaks en vermogensbelasting. Het gaat dus over een sociaal-ecologische economie. We hebben voorstellen geformuleerd naar b.v. de Wereldhandelsorganisatie (WHO). De WHO, waar het principe één land, één stem geldt, biedt meer democratisch perspectief dan de Wereldbank of het Internationaal Monetair fonds (IMF). In de WHO kan een blokvorming van de armere landen leiden tot interessante resultaten. Attac pleit voor mondiale handelsregels, die leiden tot een eerlijke en ecologisch zinvolle handel. Bovendien is er het voorstel van een Internationale Vereffeningsunie, een idee dat oorspronkelijk, lang geleden, werd uitgewerkt door de Britse econoom Keynes, maar nu opnieuw aandacht wint. Via zo’n Unie wordt er gewerkt aan een zelfbalancerend handelssysteem, waar een tijdelijk handelsdeficit niet uitgroeit tot een permanent handelstekort. In het laatste deel van het boekje vragen we ons af wat de implicaties van de bepleitte maatregelen kunnen zijn voor het kapitalisme. Zowel eerste (‘gematigde’) als tweede orde (‘radicale’) veranderingen worden voorgesteld. Persoonlijk vind ik het belangrijk dat de vrije markt weer onder politieke controle wordt gebracht, en de economie weer ten dienste komt te staan van de mens in plaats van omgekeerd. Bepaalde ‘eerste orde’ pleidooien, zoals voor de invoering van een Tobintaks en het internaliseren van milieukosten, zijn ook binnen het huidige systeem mogelijk en verdienen daarom meer aandacht.
(Uitpers, nr. 80, 8ste jg., november 2006)
Bibliografie
Peter Tom Jones & Roger Jacobs: Terra Incognita. Globalisering, ecologie en rechtvaardige duurzaamheid is uitgegeven door Academia Press (peer review GINKGO). 647 blz. ISBN 90-3820901-0. Het boek kan rechtstreeks worden besteld via de website van Academia Press: http://www.academiapress.be/homeAP2.asp (Kostprijs: 28 euro + verzendingskosten)
Peter Tom Jones: Globaal ten Onder? Pleidooi voor een Ecologische Economie, Infobrochure van de Wetenschappelijke Raad van Attac Vlaanderen i.s.m. Attac Nederland, 2006. De brochure kan worden besteld via de website van Attac Vlaanderen: http://vl.attac.be/auteur.php3?id_auteur=3 (Kostprijs: 5 euro + verzendingskosten)
Dit interview is eerder verschenen in Aktief, ledenblad van het Masereelfonds, jrg. 2006, nr. 3