Na een kort intermezzo met Yasuo Fukuda als premier, krijgt Japan met Taro Aso opnieuw een regeringsleider met een sterk nationalistische en ultraliberale agenda. Zijn aantreden weerspiegelt de toenemende invloed van die nationalisten in de regerende Liberaal-Democratische Partij (LDP). De relaties met China en Zuid-Korea kunnen daar alleen maar verder onder lijden.
In 2001 was met Junichiro Koizumi al een premier aangetreden die vond dat Japan zijn frustraties van zich moest afschudden. Dat betekent concreet vooral dat Japan zijn pacifistische grondwet, opgedrongen na de nederlaag in 1945, aan de kant moet schuiven. De pacifistische grondwetsbepalingen zijn al langer een fictie, het is niet omdat een ministerie van militaire zaken een ‘agentschap voor zelfverdediging’ heet, dat Japan geen uitgebreid leger zou hebben. Maar Japanse nationalisten voelen zich wel gehinderd omdat ze toch moeilijk een marine kunnen uitbouwen of kernwapens kunnen ontwikkelen.
Taboes opgeruimd
Met Koizumi werden veel taboes opzij geschoven. Ook dat van bezoeken aan de Yasukuni tempel in Tokyo waar onder meer de resten liggen van terechtgestelde oorlogsmisdadigers. Niet alle oorlogsmisdadigers werden na 1945 weggezuiverd. Nobusuke Kishi werd in 1945 aangeklaagd voor oorlogsmisdaden. Maar zoals veel andere oorlogsmisdadigers lieten de Amerikanen hem zonder proces gaan omdat ze hem konden gebruiken om rechts te organiseren tegen de toen invloedrijke linkse partijen en vakbonden. Kishi werd zelfs in 1957 premier. Voor Washington was diens LDP het uitgelezen bolwerk tegen het linkse gevaar.
In 2006 trad zijn kleinzoon Shinzo Abe in zijn voetspoor: hij volgde Koizumi op. Abe zette het ultraliberale beleid van Koizumi voort, wat betekende dat de sociale ongelijkheid nog sterker toenam – en de overheidsschuld nog verder steeg (tot nu 160 % van het bbp). Hij voerde bovendien een negationistisch beleid – het ontkennen van de omvang van de begane oorlogsmisdaden. Ook werd verder gesleuteld aan het herschrijven van de geschiedenisboeken om de jonge Japanners onwetend te laten over het Japans imperialisme van de 20ste eeuw.
Dynastie
Abe ging snel ten onder in de schandalen en de sociaal-economische problemen. Fukuda, ook al de zoon van een vroegere premier, was een “gematigde” die een beetje ethiek in de politiek moest brengen en de relaties met China moest verbeteren. Fukuda kreeg al evenmin als zijn voorgangers de economie op gang en liet de LDP een opvolger kiezen, Taro Aso.
Ook diens grootvader was premier. Shigeru Yoshida leidde de regering in 1946-1947 en van 1948 tot 1954, de periode waarin oorlogsmisdadigers genade kregen en werden gebruikt in de strijd tegen het communisme. De echtgenote van Aso is de cohter van een andere premier, Zenko Suzuki (1980 tot 1982). De familie Aso is zeer rijk geworden in de mijnbouw (en later cement). Ze kwam in opspraak omdat ze in het begin van de jaren 1940 duizenden krijgsgevangen aan het werk zette als dwangarbeiders. De vader van Aso was toen directeur van die mijnen.
De familie Aso heeft haar verleden verre van verloochend. De huidige premier prees Japan als “een etnisch zuivere staat, de enige in de wereld”. Hij vindt dat Japan een militaire grootmacht moet worden die deze macht desnoods ook durft gebruiken – eraan toevoegend dat China een militaire bedreiging vormt.
(Uitpers, nr 102, 10de jg., oktober 2008)